Creativiteit en de stad

Hoe de creatieve economie de stad verandert
Simon Franke en Evert Verhagen (red.)

De stad is terug van weggeweest. Dat zou je uit de bundel Creativiteit en de stad kunnen concluderen.[1] De laatste decennia van de vorige eeuw zijn de Westerse steden min of meer leeg gelopen. Bedrijven trokken uit de binnenstad naar de snelwegen, bewoners naar de suburbs. Wie er nog woonde kon blijkbaar niet anders, of werd voor gek verklaard. Want wie woonde er nog voor z’n plezier in zo’n ‘wereld van steen en metaal’? Al eeuwenlang liggen onze woonidealen buiten de stad. Tot halverwege vorige eeuw was dit echter alleen bereikbaar voor de adel en gegoede burgerij. De toegenomen mobiliteit, welvaart en stimuleringsbeleid van de overheid hebben de stad de das omgedaan, de woonconsument kon wonen waar hij wilde. De toekomst zag er ook al niet rooskleurig uit. Zouden nieuwe technologieën niet leiden tot het einde van de stad? Moderne communicatiemiddelen zouden de mensen in staat stellen overal te wonen, ongeacht de afstand tot het werk. Waarom dan nog in de stad wonen?
De kaarten liggen inmiddels anders. Het is de Amerikaanse econoom Richard Florida geweest die deze omkering ontdekte en te gelde heeft gemaakt. In 2002 publiceerde hij het boek The rise of the Creative Class waarin hij zijn theorie uit de doeken deed. Inmiddels verplichte kost voor stadsbestuurders. In Creativiteit en de stad is een lezing van hem opgenomen die zijn theorie goed samenvat. Florida stelt dat binnen de economische principes een paradigmawisseling heeft plaatsgevonden. Tot nu toe vestigde een bedrijf zich in de buurt van de grondstoffen en aan- en afvoer lijnen. De werknemers kwamen wel naar het bedrijf toe. In onze tijd is het tegenovergestelde het geval, bedrijven zoeken werknemerspotentieel op. Ze vestigen zich in de buurt van grote concentraties mensen. Daarbij zijn ze, volgens Florida, vooral op zoek naar creatievelingen. Hij vat hen samen in de term ‘Creatieve Klasse’. Geen handig gekozen term, want het roept veel verwarring op. Al snel denk je aan een sociaal afgebakende groepering van kunstenaars, grafisch ontwerpers, artiesten en dergelijke. Daar gaat het Florida echter niet om. Iedereen kan creatief zijn, stelt hij. Sterker: iedereen moet creatief zijn, willen we nog kunnen concurreren met lage lonen landen. Niet bedrijven zijn de spil van de economie, de mensen zijn het.
Maar waar moeten bedrijven zich dan vestigen? In de omgeving van steden, want dat zijn creatieve omgevingen bij uitstek. In hun bijdrage aan de bundel verwijzen trainers Petra Kalden en Marcel Stolk naar het Florence van de vijftiende eeuw. Deze stad van amper 100.000 inwoners heeft vele genieën afgeleverd: Leonardo da Vinci, Michelangelo, Botticelli, Macchiavelli, Brunelleschi en nog vele anderen. Er zijn hier minstens vier redenen voor aan te wijzen. De politieke situatie was instabiel en dat zorgde voor een competitieve sfeer. De verheven geschiedenis van de stad droeg bij aan de hoge ambities de wereld te verbazen. De leiders van de stad waren tolerant – ze gedoogden de kunstenaars niet alleen, maar stimuleerden ze ook. En bovendien was er een ‘honger’ naar kennis, die tot uitdrukking komt in de oprichting van de Plato Academie, waar wetenschappers, kunstenaars en politici bijeenkwamen om kennis uit te wisselen. Uit een korte vergelijking met andere creatieve centra in andere tijden trekken Kalden en Stolk de conclusie dat deze zich vooral hebben ontwikkeld op het kruispunt van verschillende culturen, waar overtuigingen, levensstijlen en kennis zich vermengen en nieuwe combinaties van ideeën aan het licht komen. Ook in de criteria van creatieve omgevingen van Richard Florida, klinkt deze noodzaak tot ‘mogelijkheid van kruisbestuiving’ door. Hij stelt dat steden voldoende potentieel Talent moeten kunnen bieden, Technologisch niet achter moeten lopen en dat ze vooral een Tolerant moeten zijn. Dit laatste criterium illustreert Florida aan de hand van de Gay-index: hoe meer ‘gays’ (percentueel), hoe creatiever de omgeving blijkt. De index geeft dus aan waar het ‘andere’ op z’n minst wordt getolereerd, een voorwaarde om tot uitwisseling te komen.
De theorie van Florida roept, ook in de bundel, enige onduidelijkheden op. Op zijn minst door het gebruik van het woord creativiteit, dat door iedere schrijver op een eigen wijze wordt gebruikt. Een aardige definitie wordt gegeven door Joeri van de Steenhoven, de oprichter van Nederland Kennisland. In navolging van de management-goeroe Csikszentmihalyi stelt hij dat creativiteit elke daad, elk idee of elk product is dat een bestaand gebied veranderd. Charles Landry, een andere grootheid op het gebied van creativiteit en de stedelijke omgeving, blijft heel dicht bij deze definitie en bekritiseert daar Florida ook mee. Hij pleit al jaren voor ‘creatieve steden’, steden die hun problemen op een vernieuwende manier aanpakken, voornamelijk door op een vindingrijke manier verschillende (gangbare) ideeën met elkaar te verbinden om zo tot nieuwe inzichten te komen. Hij doelt daar dus iets haal anders mee dan Florida. Zijn pleidooi is echter door de hype van Florida’s theorie helemaal op de achtergrond geraakt. Het is dan misschien ook enigszins bevooroordeeld, maar toch ook terecht als hij stelt dat ‘creativiteit de mantra van deze tijd’ is geworden. Inmiddels noemt iedere stad zich creatief. Maar, stelt Landry, dit houdt niet meer in dan dat ze iets meer geld reserveren voor kunst en cultuur. Daarmee los je de stadsproblemen niet op! Natuurlijk is ruimte voor kunst en cultuur een voorwaarde voor een creatieve omgeving. Maar een werkelijke doorwerking van deze creativiteit in alle lagen van de beroepsbevolking – in feite het pleidooi van Florida – heeft meer baat bij goed en stimulerend onderwijs (van VMBO tot WO) dan subsidies voor het plaatselijke Philharmonisch Orkest.
Een alarmerend geluid komt wel vanuit deze innercircle van creatievelingen in de bijdrage van de hoofdredacteur van het kunstblad Metropolis M, Dominiek Ruyters. Het succes van de Creatieve Klasse kan wel eens tot het einde van de creatieve sectoren leiden, stelt hij. Een stad als Amsterdam staat er nu goed voor. In de oude binnenstad huizen honderden kleine creatieve ondernemingen. Maar dit wordt ook ontdekt door de commercie en dat leidt onder andere tot stijgende huurprijzen, zowel voor ateliers als voor woningen. Onbetaalbaar voor creatievelingen. Alleen een echte toplaag, bijvoorbeeld succesvolle marketingmanagers, kan nog in de (binnen)stad blijven wonen en werken. Betekent Florida’s theorie uiteindelijk niet het einde van de creativiteit?
Creativiteit en de Stad is op z’n minst interessant voor iedereen die zich met het stedelijk beleid bezig houdt. Dus ook voor de beleidsmakers van de stadskerken. De kerk heeft de ‘Creatieve Klasse’ ontdekt: in navolging van Tim Kellers Redeemerkerk in het hartje van Manhattan richt een deel van de stadskerken zich nu ook specifiek op deze (moeilijk bereikbare) doelgroep. Maar, zo kunnen we uit deze bundel wel concluderen, de naam dekt lading niet. Tenminste, te vaak wordt ook in de kerkelijke omgeving bij de ‘Creatieve Klasse’ slechts gedacht aan hoger opgeleiden of de mensen die in creatieve beroepen werken. Maar creativiteit is niet gebonden aan opleidingsniveau noch salarisschaal. Van orderpicker tot bankdirecteur, creativiteit is op elk niveau gevraagd. De kunst is natuurlijk de creativiteit ook op de werkvloer een kans te geven. Wil de kerk dus ook in de samenleving van de toekomst betekenis hebben, er vanuit gaande dat de ontdekking van Florida het perspectief voor de toekomst is, dan zal ze zelf een creatieve omgeving moeten zijn. Een omgeving waar oude en nieuwe ideeën op een vindingrijke manier bij elkaar worden gebracht, waar mensen zichzelf kunnen zijn, en waar ze ‘anderen’ ontmoeten. Het wonderlijke is: volgens mij heeft de kerk als creatieve omgeving heel goede papieren. Is in de gedachte van de kerk als ‘lichaam van Christus’ de diversiteit niet gegarandeerd? In ieder geval bracht ze van oudsher burgers samen onder één dak, van burgemeesters tot arbeiders. Wellicht is die diversiteit in de afgelopen halve eeuw verloren, is alleen de middenklasse in de kerk gebleven. Toch ontvouwt zich hier, vanuit de theorie van Florida, een geweldige kans voor de kerk. Is de kerk in de huidige samenleving niet één van de weinige plekken – een verademing! – in onze samenleving die (principieel) alle lagen van de samenleving bij elkaar brengt? En juist die confrontatie, in samenwerking door de sociale lagen heen, leidt tot creativiteit. Mits, en dat is misschien wel het probleem van de kerk, we elkaar ook accepteren zoals we zijn. Meer dan accepteren: tolerantie gevraagd. De diversiteit van de kerk heeft toekomst in de creatieve stad.

  1. NAi Uitgevers, Rotterdam, 2005, 240 pag., ISBN 9056624601, € 24,50