Liever langer luisteren
Ik heb respect voor de eerlijkheid van je zoektocht, ook al zal ik je op de door jou gewezen route niet geheel kunnen volgen. Dat de vragen rondom Bijbel en geweld jou al heel lang bezighouden werd mij duidelijk via een bezoekje aan je homepage. Daar bied je publiekelijk een stevig aantal lezingen over dit thema aan en vermeld je ook alle titels van je publicaties, inclusief jouw pas verschenen boek over geweld in het Nieuwe Testament. Met een zo ingewijde en toegewijde gesprekspartner kan een scribent alleen maar vereerd zijn.
Jouw respons op mijn artikel heeft een biografisch getinte inzet, waarin ik veel herken. Laat ik ook van mijn kant beginnen met een klein stukje levensgeschiedenis. Reeds voor ik de theologische studie oppakte, had ik me verdiept in allerlei boeken over het lot dat de joden in de loop der eeuwen is overkomen. Presser, Herzberg, Wiesenthal, Lévy-Hass, Wiesel, daar begon het allemaal mee, en daarna het ene boek na het andere over het thema van de Sjoah. Later kwam daar na lezing van H. Jonker, Sporen van een slag. Een pelgrimage naar Verdun 1916, een aparte interesse bij voor de Eerste Wereldoorlog. Op een of andere manier raakte het mij diep, de waanzin van geweld en haat. En al die verbijsterende vragen rond kwaad en recht, vergeving en vergelding. Dat opende ook mijn ogen steeds meer voor de problemen waarvoor de Bijbel ons in deze stelt. Tijdens de studie theologie richtte ik me vooral op het Oude Testament. De diepte en breedte van de oudtestamentische theologie boeide mij zeer, met name het veelkleurig getuigenis aangaande God (het ‘godsbeeld’), en de vraag naar recht en gerechtigheid. Enkele jaren verdiepte ik me intensief in het onderwerp voor mijn dissertatie, De wraak van God in het Oude Testament. De ‘schaduwzijden’ van de oudtestamentische godsopenbaring hebben me sindsdien steeds weer beziggehouden. In studie en publicaties, biddend en luisterend op zoek naar antwoorden op eigenlijk precies hetzelfde soort vragen als waarop jij je richt. Al met al treft me een stukje verwantschap, existentieel en qua theologische belangstelling.
Lastige passages
De moeite die jij bij allerlei bijbelpassages ondervindt, deel ik geheel. Er staan inderdaad verschillende verhalen en woorden in het Oude Testament die bevreemden, ons tegen de borst stuiten zelfs. In mijn artikel heb ik zo enkele gedeelten de revue laten passeren. Jij wijst ook op 1 Samuël 15:3, Psalm 137:9 en het slot van het boek Ester en voegt daar de opmerking aan toe: ‘Peels laat de lastigste gedeelten liggen’. Je zult het wel niet zo bedoeld hebben, maar een argeloze lezer zou uit je woorden kunnen opmaken dat ik de eigenlijke problematiek uiteindelijk verdoezel of omzeil. Ik waag het deze suggestie te betwijfelen. Overigens vraag ik me af of de door jou genoemde teksten werkelijk de lastigste van het Oude Testament zijn, ofschoon ze misschien wel tot de beruchtste behoren. Maar ik zou nog wel andere passages weten te noemen. Hoe het ook zij, graag vraag ik je begrip voor het feit dat in een beknopt Wapenveldartikel niet alle moeilijke teksten even aan bod kunnen komen. Het gevaar van oppervlakkigheid en snelle one-liners is al groot genoeg.
In dat geval zou ik bij 1 Samuël 15 hebben moeten uitweiden over de uitzonderlijke positie die Amalek in het Oude Testament inneemt, Israël had zo z’n ervaringen met dit volk (Ex. 17:8-16; Deut. 25:17-19) [1]. Tegelijk valt over het thema van de ‘ban’ meer te zeggen dan in kort bestek mogelijk is en evenzo over de spanningslijnen van verkiezing en verwerping die 1 Samuël 15 beheersen. Sprekend over Psalm 137:9 zouden we uitvoerig moeten stilstaan bij de achtergrond, de metaforiek en intentie van dit soort vloekbeden – en eveneens bij de relatie tussen deze tekst en de profetie van Jesaja 14:16 of Hosea 14:1.Niet schiften in de bijbel En wat Ester betreft, je vraag of er nog wel enig verschil is tussen wat Haman wil en wat de Joden doen, is niet nieuw. Denk aan Luthers woorden: ‘O wie lieb haben sie das Buch Ester, das so fein stimmet auff jre blutdürstige, rachgyrige, mördische begir und hoffnung, kein blutdürstigers und rachgyrigers Volck hat die Sonnen je beschienen als die sich düncken lassen, Sie seien darumb Gottes Volck, das sie sollen und müssen die Heidenmorden und würgen’ [2] Evenmin als jij deze uitlating van Luther zult bijvallen, kan ik jouw mening delen dat het in Ester gaat om een ‘ongelimiteerde wraakoefening’. Terecht merkt A. Meinhold in zijn kommentaar -(ZB) op: ‘Mordechai ist kein Hamann mit umgekehrtem Vorzeichen’. Uiteraard valt over dit alles meer te zeggen, zoals ik dat elders ook heb gedaan, en soms uitvoerig (over laten liggen gesproken) – vergun mij daar kortweg naar te verwijzen [3].
Eerlijk bijbellezen
In de gereformeerde bijbelwetenschap zijn er tijden geweest dat historische en theologische problemen in/met het Oude Testament bij voorkeur werden ontkend of gladgestreken. Alles moest kloppen, alles moest passen, hoogstens een kleine marge van onzekerheid was acceptabel. Ik meen dat deze instelling voorgoed passé is, we hebben het rationalistische trekje ervan leren onderkennen. Eerlijk bijbellezen kan een mens ook onrustig maken. We hoeven ons er warempel niet voor te schamen dat we met allerlei vragen niet klaar komen. Toch zou ik graag van harte willen opkomen voor de betrouwbaarheid, het gezag en de waarde van het Oude Testament als het Woord van God, naar ik meen op goede gronden. Niet dat het nodig is om de Bijbel dan te gaan verdedigen, laat staan oneffenheden te moeten harmoniseren. De Bijbel verdedigt zichzelf wel en heeft een autopistie en zelf-evidentie die door al onze (theologische) denkschema’s heen breekt. Persoonlijk vind ik het een ontspannende en troostvolle gedachte dat lang nadat wij met al onze meningen zijn uitgesproken, onze boeken en artikelen vergeeld en vergeten zijn, daar nog steeds de Bijbel is die mensen aanspreekt en omkeert, geleerden intrigeert en verrassende nieuwe gezichtspunten zal bieden. Want het is het levende Woord.
Dit zet mij er altijd weer toe aan in eerbied en geduld met het Oude Testament om te gaan. En ook als ik bepaalde zaken niet vat, of wanneer ik duidelijk afstand gevoel, niet te snel met mijn oordelen te komen. En áls ik met oordelen kom – dat is uiteraard onvermijdelijk – dan maximaal recht te doen aan het sola et tota Scriptura. Ik vrees dat op dit punt onze wegen niet geheel meer sporen. Want jij begint dan te spreken over de noodzaak van een keuze: ‘aan een eclectische benadering ontkomt niemand’, ‘hier biedt de eclectische benadering de enig begaanbare weg’. We zullen moeten schiften, zo stel jij, tussen wat Gods Woord is en waar (al te) menselijke stemmen klinken. Vandaar de titel van jouw reactie: ‘Ontkomen we aan keuzes?’. Mijn weg is toch een andere en die heb ik in de titel ‘Liever langer luisteren’ gepoogd aan te geven. Wat ik daarmee bedoel, zal ik hieronder toelichten. Maar eerst ga ik graag in op jouw stellingname en argumenten.
Jij neemt op een bepaalde manier je vertrekpunt in de mening dat de Bijbel ‘iets te verantwoorden heeft tegenover het levensgevoel van de twintigste eeuw’. Persoonlijk krijg ik bij een dergelijke formulering altijd de kriebels. Wat is trouwens dat ‘levensgevoel van de twintigste eeuw’? Waar praten we precies over en waarom zou dat normatief zijn? Is dit ook het levensgevoel van Tutsi’s die hun familieleden in een orgie van gruwelijk geweld door Hutu’s afgeslacht zagen worden, of van Indonesische christenen die de boodschap ontvingen dat een paar meisjes, leden van hun gemeente, door agressieve moslims onthoofd werden? Is dit het levensgevoel van de miljoenen die van minder dan een dollar per dag moeten zien te leven, zonder enig perspectief op verbetering van hun bestaansmogelijkheden? Wat ik maar wil zeggen, specificeer dan liever: ons blanke, rijke, westerse levensgevoel – dat werkt gelijk ook enigszins relativerend.
Maar ik begrijp natuurlijk prima wat je bedoelt. Je legt terdege een paar ernstige punten op tafel. Om te beginnen, naar aanleiding van 1 Samuël 15: ‘Een goddelijke opdracht tot genocide. Dat kan ik niet geloven.’ Natuurlijk is ieder geneigd je onmiddellijk bij te vallen, na alle ervaringen die we in de 20e eeuw hebben opgedaan. Maar toch gaat me dit iets te snel. Je gebruikt het woord ‘genocide’ en de zaak is intuïtief al beslist. Wat je níet doet, is eerst eens doorvragen waarover het nu eigenlijk gaat in 1 Samuël 15, in welke verbanden deze goddelijke opdracht staat en in welk bijbels perspectief een en ander staat. Met andere woorden lezend vanuit het principe van ‘liever langer luisteren’. Jij vraagt mij of er überhaupt een bijbels perspectief kan zijn waarbinnen dit zijn plaats krijgt en je geeft zelf al direct het antwoord: ‘Het bijbels perspectief is toch het perspectief van de vrede waarin Israël met de volkeren verkeert?’. Je gaat hier toch wel wat kort door de bocht. Het bijbels perspectief heeft alles te maken óók met het oordeel over het kwaad, het terechtbrengen van Gods schepping, de uitbanning van alle goddeloosheid. Als je dit niet meerekent, loop je snel vast in je lezen van de Bijbel. Wat te denken van de nacht van vuur en zwavel over Sodom en Gomorra, het ‘halleluja, de goddelozen zullen er niet meer zijn’ van Psalm 104, Jezus’ woorden over de worm die niet sterft en het vuur dat niet uitgeblust wordt en de constante prediking van het gericht op de jongste dag? Inderdaad: huiveringwekkende woorden, maar ze liggen niet ergens in de smalle marge van de Bijbel.
Vervolgens ben je van mening dat er sprake is van een duidelijk onderscheid tussen het godsbeeld van 1 Samuël 15 en dat van Jona – de God die zich over 120.000 mensen ‘en dan nog al die dieren’ ontfermt. Met opnieuw de aansporing dat het nu toch op een kíezen aankomt. Eerlijk gezegd mis ik hier weer een zorgvuldig luisteren naar wat het Oude Testament ons aangaande God verkondigt. Kun je zó een contrast poneren? Om te beginnen zou het relevanter zijn geweest als je het godsbeeld van Jona naast het godsbeeld van Nahum had gezet – in het ene geval ontfermt God zich over Ninevé, in het andere geval verdelgt God dezelfde stad Ninevé in zijn toorn én in zijn verlossende wraakactie ten behoeve van de volken van het oude Nabije Oosten die drie eeuwen lang door deze metropool van het kwaad geterroriseerd waren. Maar dan nog moeten we het verschil in tijd en situatie verdisconteren. Tot diep in de oudtestamentische godsopenbaring kunnen wraak en liefde, gericht en genade in één verband genoemd worden – denk slechts aan de ‘oer-openbaring’ van Exodus 34:7 ‘die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar de schuldige houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht’.
Dat jouw benadering, de eclectische, de enig begaanbare weg is (ik citeer je eigen woorden!), wil je daarna adstrueren met ‘een parallel die helpt’: de polygamie. De tolerantie ten opzichte van de polygamie in het Oude Testament is voor ons uiteraard verleden tijd, hier moeten we tégen kiezen – en zo ligt het ook met de geweldteksten.Wraak en liefde in één verband Maar is dit nu echt wel zo overtuigend? Waar vinden we in het Oude Testament een goddelijk gebod tot polygamie? En daar ligt toch juist jouw probleem met de geweldteksten? Overigens zijn er samenlevingen waarin de polygamie een tijdelijk te tolereren oplossing is voor een anders onbeheersbaar sociaal probleem. Maar goed, naar mijn mening wil je met deze parallel gewoon teveel bewijzen. Dat wij in de nieuwtestamentische situatie niet zomaar de gehele oudtestamentische ethiek kunnen overnemen, heeft alles te maken met de veranderde heilshistorische situatie en de voortgaande openbaringsgeschiedenis. Dit geeft ons niet zomaar het recht om eclectisch-schiftend met allerlei wetgeving in het Oude Testament om te gaan, het openbaringskarakter daarvan te ontkennen en gedeelten te verklaren als product van al te menselijke inzichten.
Geen tegenstem
Je komt op je eigen terrein als je mijn mening dat het Nieuwe Testament zich nergens expliciet distantieert van de oudtestamentische geweldteksten krachtig tegenspreekt. Het valt op dat je dan veelal met argumenta e silentio werkt. De ijveraar Pinechas, een inspirerende figuur in het jodendom van Jezus’ dagen, ontbreekt in het Nieuwe Testament; dat moet wel een bewuste uitzuivering zijn van het zelotisch geweld in Jezus’ dagen, zo stel je. Hoezo? Zonder probleem wordt immers wél over de krachtpatsers Simson en Jefta gesproken en zelfs in lovende zin (Hebr. 11). Bovendien wordt het feit van de slachting onder leiding van Pinechas in het Nieuwe Testament wel degelijk vermeld en zelfs benut als een waarschuwend voorbeeld voor de gemeente: ‘en laten we geen hoererij plegen, zoals sommigen van hen deden, en er vielen op één dag drieëntwintigduizend’ (1 Kor. 10:8). Waar wij moeite mee hebben, wordt door de nieuwtestamentische auteurs moeiteloos aangehaald: het leger der Egyptenaars werd in de Rode Zee verzwolgen (Hebr. 11:29), de heidense volkeren van Kanaän werden door Israël onderworpen en door God verdreven (Hand. 7:45). Helaas ontbreekt een bespreking van al deze teksten in jouw boek over geweld in het Nieuwe Testament?
Jouw verwijzing naar Lucas 9:51-56 lijkt relevant, maar illustreert in feite mijn probleem met jouw stellingname. Uit het gegeven dat Jezus zijn discipelen bestraft om à la Elia eens (2 Kon. 1) vuur van de hemel te bidden over de Samaritanen nu, concludeer jij tout court dat Jezus dit geweld dús per definitie veroordeelt. Maar wanneer wij de tekst in zijn bredere context lezen blijkt de zaak gecompliceerder te liggen. Lucas 9 is onderdeel van het reisverhaal naar Jeruzalem; de dagen van Christus’ analèmpsis gaan in vervulling. Jezus is op weg naar Jeruzalem om voor zijn volk een vloek te worden, het gericht van God te ondergaan. Hij is op weg om heden, in de genade-tijd, zijn werk van de verzoening te verrichten. Er zál eens vuur van de hemel dalen (2 Thess. 1:8, weer zo’n tekst die jij niet bespreekt), maar niet nú en híer – in dit preludium mortis (Calvijn) staat centraal dat Jezus gekomen is niet om te veroordelen maar om te redden. De wens van de beledigde discipelen om in dit unieke tijdspunt Gods oordeel in te roepen is heilshistorisch gezien geheel misplaatst. In jouw boek over geweld in het Nieuwe Testament interpreteer je zelf de tijd van de Bruidegom als een Gnadenfrist (cf. blz. 82), maar je trekt daar voor je exegese onvoldoende consequenties uit.
Je schrijft mooie dingen over de parallellie tussen Elia- en Elisaverhalen en de wonderverhalen van Jezus. Maar als je, terecht, opmerkt dat de Strafwunder van het boek Koningen niet weerkeren in de evangeliën volgt daaruit niet automatisch een veroordeling van wat in het Oude Testament geschiedde. Ik herhaal: in het Nieuwe Testament bevinden we ons in een andere heilshistorische situatie. Het is om dezelfde reden dat we in het Nieuwe Testament geen oproep aantreffen om het zwaard ter hand te nemen om Gods Koninkrijk te realiseren. Je spreken over de tegenstem van Jezus vind ik dan ook onjuist. Dit woord impliceert een veroordeling van de andere stemmen, die van het Oude Testament. Ik vind in het Nieuwe Testament daarvoor geen grond.
Schriftleer
Als ik de voorgaande punten optel, moet ik zeggen, Sam, dat je me nog niet hebt overtuigd met jouw argumenten. Op een of andere manier werd ik herinnerd aan de waarschuwing van H.-J. Kraus dat een dergelijke antithetische benadering (Jezus’ tegenstem) ‘keine sachgemässen biblisch-theologischen Entsprechungen und Zusammenhänge erarbeitet’ [4]. Wat ik toch teveel bij je mis is dat ‘liever langer luisteren’. Daar moet ik overigens mijzelf ook altijd weer toe zetten en ik vrees dat ik zelf ook nogal eens te snel klaar ben. De teksten in hun eigenheid, hun kleur en klank, hun zeggingskracht te verstaan; wat beogen deze woorden, ontstaan in een andere cultuurhistorische situatie, geschreven in andere literaire vormen, met hun eigen idioom en associaties, te zeggen? In jouw reactie proef ik toch enigszins een direct-intuïtief lezen van de gewraakte oudtestamentische passages.Ik worstel verder Wat ik daarom jammer vind, is dat je eigenlijk in het geheel niet ingaat op het slot van mijn artikel waar ik mijn hermeneutische kaarten op tafel leg. Het is mijn oprechte overtuiging dat wij de enkele teksten niet kunnen verstaan los van de grote contouren van het totaalverhaal van de Bijbel [5] en dat het zaak is de heilshistorische differentiatie te verdisconteren, evenals de structuur van het ‘reeds’ en het ‘nog niet’ van Gods Koninkrijk. De grote heilshistorische incisie door kruis en opstanding betekent ook een verandering ten aanzien van de toepassing van geweld, zonder dat we vanuit het Nieuwe Testament de staf mogen breken over het getuigenis van het Oude Testament, hoe moeilijk wij het daarmee soms ook kunnen hebben.
De consequentie van jouw redenatie is dat je tenslotte overgaat tot het scheiding maken tussen Gods Woord en mensenwoord, Gods stem en allerlei (klein)menselijke stemmen in de Bijbel. Aan kiezen valt niet te ontkomen. In de tegenstem van Jezus hoor je dan de beslissende stem van God. Je noemt het zelf een coming out, waarbij je helderheid gewonnen hebt maar ook iets verloren hebt: de klassieke schriftleer. Ik vraag me af hoeveel helderheid je hier nu eigenlijk mee wint en of je niet meer verliest dan je lief is.
a. Hoe zou het ooit mogelijk kunnen zijn om Gods woord en mensenwoord te scheiden in het Oude Testament? Waar begin je en waar eindig je? Welke criteria zouden hierbij valide kunnen zijn? Een kritisch Duits auteur die je toch waarlijk niet op orthodox gereformeerd denken kunt betrappen, zei eens: ‘Ein einziges Stück aus dem Alten Testament herausgenommen als ‚nicht Wort Gottes’ würde das ganze Alte Testament in solche Bewertung hinein und nach sich ziehen’ [6]. Is het dan niet consequenter om het héle Oude Testament als mensenstem te horen?
b. Wat moeten we op jouw standpunt aan met het unanieme getuigenis van het Nieuwe Testament ten aanzien van de theopneustie, de gelding en waarde van het Oude Testament? Het Oude Testament was de Bijbel van de jonge kerk.
c. Scheiden en schiften leidt tot schrappen. Waar zijn we dan mee bezig? Ontnemen we onszelf dan niet veel? Mag het Oude Testament in al zijn weerbarstigheid nog kritisch tegenover ons staan? Zeker, het Oude Testament bevat heel wat hoekige en puntige gedeelten waar we ons aan kunnen stoten. Maar wanneer wij die als (al te) menselijke uitingen gaan interpreteren, neutraliseren we de tekst in feite – is dat niet hetzelfde als wat gebeurt bij ouderwets harmoniseren? Het is mijn persoonlijke ervaring dat juist het geduldig luisteren naar die zo lastige tekstgedeelten uit het Oude Testament zeer verrijkend kan zijn.
d. Moeten we niet erg kritisch zijn ten aanzien van onszelf, onze gevoelens, onze morele maatstaven, onze voor- en afkeur, om dááraan de criteria te ontlenen teneinde Gods stem en mensenstem te scheiden? Wij zijn allen kinderen van onze tijd en voor we er erg in hebben dagen wij het schriftgetuigenis voor de rechtbank van onze rede, ons gevoel en onze belangen.
Weet je, Sam, op een bepaalde manier is jouw positie ergens best aanlokkelijk. Je kunt dan namelijk bepaalde aanstootgevende passages in de Bijbel achter je laten, als product van kleinmenselijk denken. Dat kan ik op mijn standpunt dus niet. En zo worstel ik verder met de vraag hoe het geweldthema in het Oude Testament gestalte heeft gekregen en hoe daarin Gods Woord tot ons komt via al die mensenstemmen, ook heden, als een betrouwbare gids. Liever langer luisteren.
Ja, je hebt gelijk, dit valt niet gemakkelijk aan buitenstaanders zoals Adriaan van Dis duidelijk te maken. Uiteraard heb ik iets dergelijks wel geprobeerd. Zo werd ik eens door een juffrouw van de VARA benaderd in een radio-uitzending over de uitspraken van imam El Moumni, van de Rotterdamse An-Nasr moskee, en over de oproepen tot haat tegen het Westen. Zij had via-via gehoord dat ik een soort wraak-specialist ben (…) en wilde graag even in het kort weten of er enig verschil was tussen Bijbel en Koran op het punt van haat en geweld [7]. Het viel me niet mee om in kort bestek – ik mocht gelukkig iets meer tijd nemen – hier iets over te vertellen.. Ik weet ook niet of ze mijn verhaaltje begrepen heeft. Overigens zijn dit zaken die ook aan trouwe kerkleden niet zo een-twee-drie zijn uit te leggen. Ik ben bang dat wij vandaag in ons geestesklimaat en met onze culturele erfenis de antennes wel eens missen om sommige essentiële elementen van de bijbelse boodschap te verstaan. De kennis van het bijbels ABC en de grondstructuren van de Schrift ontbreekt zo vaak, terwijl we eenzijdig gefocust zijn op de snelle beantwoording van onze vragen en bevrediging van onze behoeften. Maar niet geklaagd. We gaan voort met schatgraven in Gods Woord, want het is het zo waard. Genoeg huiswerk, inderdaad. En daarbij hebben we een open gesprek nodig, om van elkaar te leren en elkaar te helpen.
Met vriendelijke en collegiale groet,
Eric Peels
Prof. dr. H.G.L. Peels (1956) is hoogleraar Oude Testament aan de Theologische Universiteit Apeldoorn.
- Zie twee dissertaties over het Amalek-thema: E. Rooze, Amalek geweldig verslagen. Een bijbels-theologisch onderzoek naar de vijandschap Israël-Amalek, Gorinchem (1995), en A. Schuil, Amalek. Onderzoek naar oorsprong en ontwikkeling van Amaleks rol in het Oude Testament, Zoetermeer (1997).
- WA 53, p. 433.
- Over 1 Sam. 15: ‘De afgescheurde slip. Hermeneutische overwegingen bij 1 Samuël 15’, Theologia Reformata 40/4 (1997), p. 260-276. Over Ps. 137: Shadow Sides. God in the Old Testament, Paternoster Press-Carlisle (2003) en ‘Gelukkig hij die uw kinderen zal grijpen. Hermeneutische en bijbels-theologische positionering van de oudtestamentische vloekbede’, Acta Theologica 22/1 (2002), p. 117-134. Over Ester: De wraak van God. De betekenis van de wortel NQM en de functie van de NQM-teksten in het kader van de oudtestamentische Godsopenbaring, Zoetermeer (1992).
- H.-J. Kraus, Theologie der Psalmen (BKAT XV/3), Neukirchen-Vluyn (1979), p. 233.
- Cf. H.W. de Knijff, Sleutel en slot. Beknopte geschiedenis van de bijbelse hermeneutiek, Kampen (1985), p. 171-174; P.J. Roscam Abbing, Inleiding in de bijbelse theologie, Amsterdam (1983), p. 107-130.
- F. Baumgärtel, ‘Der 109. Psalm in der Verkündigung’, Monatschrift für Pastorat und Theologie 42 (1953), p. 246.
- Zie mijn ‘Reflexen’, Theologia Reformata 47/4 (2004), p. 396-409.