Hier beneden is het niet
Een van de vragen die in de eschatologie altijd weer aan de orde komen, is die tussen de aardse werkelijkheid en de toekomstige openbaring van Gods koninkrijk. Gaat het God om de aarde of is de hemel onze bestemming? Of zit het nog weer anders in elkaar en deugt dit dilemma niet. In de theologie van de twintigste eeuw is de gerichtheid op de hemel en het hiernamaals verdacht geworden. Invloeden van Marx en Nietzsche werkten door in de moderne theologie. Een lied als ‘Oog omhoog, het hart naar boven’ van Jodocus van Lodenstein scoort bij velen niet hoog. Ongezonde wereldmijding is veler oordeel. Onder invloed van het religieus socialisme werd leven in de hoop vooral vertaald in ethische categorieën als werken aan een betere wereld vanuit de gedachte dat het God om de aarde gaat. Met name in de theologie van de Wereldraad werden de brandende sociale en politieke problemen de invalshoek voor de theologische agenda. Voeg daarbij het feit dat men onder invloed van Bultmann en zijn aanhangers niets meer wist te beginnen met de apocalyptische voorstellingen van engelen en demonen, hemel en hel. Maar doe je daarmee recht aan het bijbels getuigenis en de klassieke theologie? Bram van de Beek stelt die vragen aan de orde in een uitdagend en spannend geschreven boekje dat je kunt typeren als een theologisch essay met een sterke meditatieve ondertoon.[1]
Van de Beek onderscheidt in het spreken over heden en toekomst drie typen of modellen. In de oecumenische beweging gaat het vooral om een maatschappijkritische theologie van de vernieuwing van de wereld, een optimistische theologie van de vooruitgang. Daarnaast zie je met name bij evangelische christenen een theologie van de geborgenheid als een ankerpunt in de crises van onze samenleving. Een derde type is de theologie van het oordeel, eeuwig wel en eeuwig wee om het wat ouderwets te zeggen. Van de Beek kiest met name voor dit type. In het Oude Testament klinkt de roep om de openbaring van Gods gerechtigheid, zijn rechtzettend handelen dat een einde zal maken aan goddeloosheid en onderdrukking en de verlossing van de armen en ellendigen betekent.
Het is de verwachting van de dag des Heren, een verwachting die zijn vervulling gevonden heeft in de kruisdood en de opstanding van Christus. In Jezus’ komst en werk heeft God oordelend en bevrijdend ingegrepen. Aan het kruis neemt God zelf de verantwoordelijkheid op zich voor zijn schepping. Daar wordt de vraag beantwoord of God ingrijpt in de geschiedenis. Als we zeggen ‘waarom grijpt God niet in?’, dan kijken we verkeerd. We moeten kijken naar het kruis. En de opstanding van Christus is de bevestiging van het kruis en daarmee de doorbraak van Gods heerschappij. De verwachting van het koninkrijk is met Christus’ komst uitgeteld. Nu beleven we de geboorte van een nieuwe aarde. De opstanding betekent het einde van de geschiedenis. Alles wat er nadien gebeurt is als het ware naspel en uitwerking van dit gebeuren. In het laatste oordeel van God gaat het uiteindelijk alleen om de vraag of we bij Jezus willen horen die ons oordeel gedragen heeft en die onze gerechtigheid is. Diepzinnig en bewogen schrijft Van de Beek over hemel en hel. Vooral het laatste is iets wat nauwelijks nog ter sprake komt in de doorsnee prediking. Toch wil de schrijver aan het bijbelse spreken over deze aangrijpende realiteit recht doen. Hij wijst er op dat we ook hier moeten letten op Gods rechtzettend handelen, waarbij de slachtoffers ontferming ontvangen en zij voor wie zelfontplooiing het hoogste doel was, geoordeeld worden.
Het zal duidelijk zijn dat de auteur door zo te spreken met een theologie van de verandering en de vooruitgang geen raad weet. Wie van Christus is, is vreemdeling op aarde. De doop betekent een volstrekte breuk: sterven en opstaan met Christus. Het boeiende is dat dit pleidooi voor vreemdelingschap geen doperse mijding is. Want de schrijver beklemtoont in sterke woorden de lichamelijkheid van de opstanding in lijn met het Oude Testament en de vroege Kerk. ‘Het geloof in de opstanding van het lichaam is dus het geloof in de godheid van God en de belijdenis dat Hij de Schepper is’ lezen we op p. 75. Maar ook de theologie van de geborgenheid schiet te kort omdat daarin te weinig doorklinkt van de ernst van het oordeel, de breuk van de doop. ‘Het oordeel tast de wortel van de geborgenheid aan’ (p. 20).
Ik heb dit boek geboeid gelezen. Het is allerminst een academisch betoog ver verwijderd van de vragen van kerk en samenleving. Tegenover allerlei tendensen het heil binnenwerelds te maken en de werkelijkheid van de hoge en verheven God te ontkrachten is deze tegenstem in het theologische discours van grote waarde. Tegenover evangelische theologie van de glorie en een belevingscultuur waarin de kernwoorden zonde en genade, rechtvaardiging en oordeel heel weinig gehoord worden, roept Van de Beek ons terug tot de kern van het reformatorisch belijden.
En toch blijf ik achter met de vraag of dit alles het hele verhaal is. Kun je de prediking van de hoop uitsplitsen in drie modellen? Loopt het in de Bijbel en ook in de reformatorische theologie niet veel meer door elkaar heen? Kun je inderdaad zo massief over het einde van de geschiedenis spreken? Wat betekent het dat we leven tussen de tijden? Met Pinksteren zijn de laatste dagen aangebroken. Maar juist Lucas die dit vermeldt in Handelingen 2 is de getuige van de voortgang van de heilsgeschiedenis als het Woord gemeentestichtend de wereld ingaat op de adem van de Geest. Zijn er – hoe gebroken ook – geen voorlopige gestalten van de Geest aan te wijzen als tekenen van hoop? Dat deze vragen direct de praktijk raken bewijst de discussie van Van de Beek met mensen van de IZB over evangelie en cultuur. Ik heb het gevoel dat bij Van de Beek alles zo zeer geconcentreerd is in het oordeel van kruis en opstanding, dat er toch een reductie plaats vindt die geen ruimte biedt voor sociale ethiek en culturele arbeid als vrucht van de Geest in het leven der dankbaarheid.
Maar – en dat is het gelijk van de auteur – met de laatste woorden loop je het risico te vervallen in een cultuuroptimisme dat de kerk al zo vaak schade heeft berokkend. Het blijft een spannende vraag hoe we de gerichtheid op de hemel en het bezig zijn op Gods aarde hebben te verbinden. Je vindt die spanning ook bij Calvijn in boek III van de Institutie. En misschien moeten we die spanning er ook maar inhouden. Mensen als Van de Beek houden ons in ieder geval bij de les van het evangelie. Misschien is het indrukwekkende slothoofdstuk van zijn boekje over de toren van Babel en de maaltijd van het Lam wel de beste samenvatting van wat de schrijver ons wil meegeven. Mij althans heeft, bij alle aarzelingen die ik heb, zijn betoog me toch ook diep geraakt.
- Meinema, Zoetermeer (2005), 128 blz., € 12,50, ISBN 9021140586