Ze hebben lief maar worden vervolgd
De Oude Kerk staat vandaag in de belangstelling. Dat is begrijpelijk en terecht. Was lange tijd de Reformatie het belangrijkste referentie- en ijkpunt voor het protestantisme, het zwaartepunt verschuift nu naar de Oude Kerk. Dr. E.P. Meijering heeft enkele decennia lang al onvermoeibaar aandacht gevraagd voor de vroege kerk, en ons gediend met allerlei diepgravende studies daarover. Hij is de laatste jaren bezig die om te zetten in kleine munt, ik noem hier alleen zijn Geschiedenis van het vroege christendom. Zijn voormalige collega in Leiden, prof. dr. A. van de Beek, heeft met name in zijn boek Jezus Kurios uit 1998 en zijn inaugurele oratie aan de Vrije Universiteit uit 2001, Ontmaskering, de actuele betekenis van de theologie van de Oude Kerk naar voren gehaald. Het ‘einde van het Constantijnse tijdperk’ plaatst ons vandaag inderdaad voor nieuwe uitdagingen. Studie van de Oude Kerk laat ons niet alleen zien hoe het ooit was, maar biedt ook een spiegel die ons uitdaagt. We kunnen allerlei haarkloverijen ons minder en minder veroorloven. Zoals Kierkegaard in de 19e eeuw al schreef: toen het christelijk geloof salonfähig werd en vervolgens iedereen christen werd, had dat tot gevolg dat niemand meer christen was. Moeten we niet terug tot een radicaal christenzijn?
Nu is er dit boek van dr. H.A. Bakker, docent aan de Evangelische Theologische Hogeschool te Ede en aan het Center of Evangelical and Reformation Theology aan de Vrije Universiteit, waarin die radicaliteit meteen al in de ondertitel tot uitdrukking komt.[1] Bakker is zelf gepromoveerd op de kerkvader Ignatius van Antiochië en diens visie op het martelaarschap. De titel van dit boek is ontleend aan de Brief aan Diognetus (eind tweede eeuw). In heldere antitheses wordt daarin het kenmerkende en onderscheidende van christenen aangegeven. ‘Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar hebben als vreemdelingen alles te lijden. (...) Ze delen hun tafel, maar niet hun bed. Ze leven ‘in het vlees’, maar niet ‘naar het vlees’. Ze vertoeven op aarde, maar ze zijn thuis in de hemel. Ze gehoorzamen de vastgestelde wetten, maar in hun eigen leven overtreffen ze die wetten. Ze houden van allen, maar worden door allen vervolgd. (...) Ze worden gesmaad, maar ze zegenen. Ze worden beledigd, maar ze bewijzen eer.’ Dezelfde brief zegt dat zoals de ziel in het lichaam is, zo de christenen zijn in de samenleving.
De kerkvader Tertullianus uit diezelfde tijd heeft die ongemakkelijke zin neergeschreven, dat de martelaars het zaad van de kerk zijn (p. 30). Het stond in het ‘christelijk Europa’ lange tijd ver bij ons vandaan. Tertullianus meende overigens toen al te moeten waarschuwen tegen de wereldgelijkvormigheid. Zo wees hij in zijn De spectaculis het bezoek aan spelen fel af. Het gaat er daar toch alleen maar om ‘te zien en gezien te worden’, sneerde hij. Trouwens – wat hadden christenen te zoeken op plaatsen, waar in het verleden hun eigen geloofsgenoten omgebracht waren? Inderdaad: radicaal christendom was het. De beschuldigingen logen er niet om. Christenen zouden aan het Heilig Avondmaal kinderen eten (p. 28,32). De naam christen stond voor atheïst en oproerkraaier (p. 35vv). Maar alle beschuldigingen waren even zovele doekjes voor het bloeden. Het eigenlijke motief achter de christenvervolging was hun aanspraak op de exclusiviteit van het christelijk geloof. Ze wensten niet mee te gaan in de pluriformiteit die hun werd opgedrongen (p. 84). Dat kon men niet verkroppen.
Idealiseert dr. Bakker de vroege kerk? Nee, dat doet hij niet. Er zou ook geen reden toe zijn. Men werd van meet af aan verscheurd door interne tegenstellingen. In het midden van de tweede eeuw achtte Montanus zich geroepen een nieuw tijdperk van directe profetie door de Geest te doen aanbreken en om hem heen verzamelde zich al spoedig een schare volgelingen die zich afzetten tegen de in hun ogen lauwe kerk. In deze stroming nam de drang tot martelaarschap soms bizarre vormen aan.
Nog twee fronten uit de tijd van de vroege kerk haalt dr. Bakker in het bijzonder naar voren. Het eerste front was ook nog binnenkerkelijk. In de figuur van Marcion was er de verleiding de geschapen werkelijkheid af te schrijven, als voortbrengsel van een kwade god. Het was een leer zonder vergeving (p. 113), en ook zonder de bevrijdende kracht van de Tien Geboden (p. 119; vergelijk p. 198). Daarnaast was er het front waar de kerk naar buiten mee te maken had: het gnosticisme als een beweging met een geweldige zuigkracht. De mens is niet zondaar, en in zoverre verantwoordelijk, maar slachtoffer. Vandaag wordt het nogal eens zó voorgesteld, dat een rigide officiële kerk de levende gnostieke stroming het zwijgen heeft opgelegd. Bakker laat zien wat er op het spel stond. Als we de strijd van de vroege kerk met deze verleiding door onze bril bekijken doen we geen recht daaraan, maar we verraden wel waar we zelf staan.
In het tweede deel van zijn boek laat dr. Bakker deze fronten successievelijk terugkeren, als uitdagingen voor de kerk vandaag. Naar mijn gedachte hijst hij zichzelf hier in een keurslijf dat hem eerder hindert dan helpt bij het doortrekken van de lijnen naar vandaag. Bij het lezen had ik maar zelden het gevoel dat de parallellen voor zichzelf spraken. Actualisering op deze manier is te geforceerd om te kunnen overtuigen. Overigens zit hij er in zijn weergave van vandaag soms ook gewoon naast. Op p. 188 schrijft hij dat Van de Beek zich afgrenst tegen Kuitert, maar wat er dan staat is een precieze weergave van de positie van Kuitert zelf. En op p. 208 worden Kuitert en Den Heyer samen opgevoerd als theologen die afstand genomen hebben van een verzoeningsleer waarin genoegdoening een plaats heeft – terwijl Kuitert in het boek dat Bakker bespreekt er nu juist voor ópkomt (op een andere wijze dan in de klassieke verzoeningsleer, maar toch).
Waardevol is dit boek voor mij daarom vooral vanwege de tekening van de vroege kerk. Dit houd ik aan mijn lezing ervan over: als vandaag een pleidooi voor heroriëntatie op de vroege kerk kan gedaan worden, zal het moeten gaan om er zicht op te krijgen hoe men in een daadwerkelijk vertrouwen op Jezus Christus alléén bevindelijk wist wat een woord als 1 Johannes 3:14 zegt: ‘Wij weten dat wij zijn overgegaan uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben.’ Dr Bakker heeft ons een meeslepend geschreven kleine studie over de Oude Kerk geschonken, met een – wat mij betreft – wat minder geslaagd essay eraan toegevoegd. Maar als men dat essay voor zichzelf neemt staat er toch ook het nodige in wat tot nadenken stemt en waarmee men zijn winst kan doen.
- Boekencentrum, Zoetermeer (2005), 265 blz., € 18,90, ISBN 9023918061