Waar komen onze waarden en normen vandaan?

Als wij de media mogen geloven, zijn momenteel op tal van plaatsen in ons land debatten over waarden en normen in volle gang. Maar over welke waarden en normen gaat het eigenlijk? Bestaat er zoiets als een waarden- en normenstelsel van typisch Nederlandse signatuur? Zijn waarden en normen louter een zaak van burgerlijk fatsoen? Of behelzen zij in hun geestelijk-zedelijk gehalte toch meer dan slechts wellevendheid en welgemanierdheid? Liggen onze waarden en normen soms besloten in de universele rechten van de mens? Als dit zo is, waaruit bestaan dan nog hun typisch Nederlandse karaktertrekken? Wat willen wij in dit land met elkaar hoog houden en bewaren als kostbare waardevolle schatten, onvervangbaar, onmisbaar?

Pas wanneer wij in het beantwoorden van deze vragen een zekere eensluidendheid hebben bereikt, heeft het zin om te overwegen in hoever ­– zonder verlies van eigen identiteit – binnen ons stelsel van waarden en normen niet-westerse elementen kunnen worden geïntegreerd.

Multiculturele wensdroom

Nog onlangs ondervond dit standpunt heftige tegenspraak. In een debat over waarden en normen behoorden wij zonder meer ons af te stemmen op de multiculturele samenleving in wording. Immers uit de ontmoeting van culturen zouden langs de weg van wederzijdse integratie de waarden en normen van een kosmopolitische beschaving in de toekomst ontstaan. Niet langer zou onze identiteit uitsluitend worden bepaald door de geestelijk-zedelijke tradities waarin wij geboren en getogen zijn. In toenemende mate zou onze identiteit het product worden van een wereldomspannend cultureel integratieproces. Waarom zouden wij ons dan nog langer druk maken over zoiets provincialistisch als typisch Nederlandse kenmerken van het waarden- en normenstelsel?

Helaas, het optimisme waarmee de multiculturele samenleving in spe door de beleidsmakers van gisteren werd begroet, is inmiddels aanmerkelijk bekoeld. Rond de integratie van allochtonen stapelen de strubbelingen zich op. De problemen blijken talrijker te zijn en verderstrekkend dan aanvankelijk werd aangenomen. Vooral onder moslimminderheden neemt de weerstand tegen het secularisme van de westerse moderniteit in heftigheid toe. Getwijfeld wordt aan een lang gekoesterde verwachting, dat met de ontwikkeling en consolidering van de multiculturele samenleving uit de vermenging van tradities eens een nieuwe mondiale cultuur zal ontstaan.

Secularistische woordvoerders van de westerse moderniteit blijken de levenskracht en duurzaamheid, de spankracht, de weerbaarheid en de vasthoudendheid te hebben onderschat, die eeuwenlang gevestigde niet-westerse culturen en religies aan de dag leggen. Vermoedelijk zullen deze van religie doortrokken beschavingen sommige elementen uit onze westerse moderniteit in zich opnemen. Maar waarom zouden zij niet in staat zijn tegen ons cultureel secularisme doeltreffend weerstand te bieden? Onmiskenbaar streven zij ernaar in een pluralistische maatschappij hun eigen identiteit naast en tegenover elkaar onverkort te handhaven. Het behoeft geen betoog, dat dit streven op gespannen voet komt te staan met de eis zich te conformeren aan de waarden en normen, die in ons land gelden.

Confrontatie met het verleden

Maar staat bij zovelen onder ons, vervreemd als zij zijn van de eigen geestelijk-zedelijke tradities, wel helder voor ogen om welke waarden en normen het gaat? Eerst wanneer in de beantwoording van de vooropgestelde vragen een communis opinio zich aftekent, zijn wij gerechtigd aanpassing aan onze waarden en normen te verlangen. Pas wanneer wij zelf weten wat onze waarden en normen zijn, kunnen wij zinvol deelnemen aan debatten over integratie.

Een ontmoeting met vertegenwoordigers van wereldgodsdiensten en een hernieuwde bewustwording van onze eigen geestelijk-zedelijke tradities doen ons beseffen, dat waarden, maatstaven en gedragsregels moeizaam verkregen kwetsbare verworvenheden zijn. Ze zijn vrucht van kennis en inzicht, opgedaan in vorige geslachten door levenservaring en levenswijsheid. Zulke waarden en normen herinneren aan de Zeeuwse wapenspreuk ‘Luctor et emergo’. Zij waren onderworpen aan processen van vorming en ontplooiing, van slijtage, veroudering en afsterving om vervolgens te worden vernieuwd en hersteld.

Zo dringt het tot ons door, dat elke generatie tegenover een volgend geslacht verantwoordelijk is om beproefde waarden en normen in een veranderde nieuwe situatie van maatschappij en cultuur te integreren en zo voor ondergang en verlies te behoeden. Zulke waarden en normen vertegenwoordigen waardevolle en zinvolle tradities, behorend tot het geestelijk-zedelijke kapitaal van onze maatschappij en cultuur. Zij vormen de beste hoofdstukken uit onze geschiedenis, confronteren ons met het gedenkwaardigste uit ons eigen verleden, herinneren ons aan de grondslagen van ons nationale bestaan.

Noodzaak van historische reflectie

Maar zijn die grondslagen niet onbereikbaar diep weggezonken onder de oppervlakte van wat Nederland anno-nu te zien geeft? Een gebied onderhevig aan drastische demo- en topografische veranderingen; een maatschappij met een postchristelijke cultuur. Laten wij nu onze ‘spiegel historiael’ ter hand nemen en daarin speuren naar waarden en normen, die uit het verleden aan ons zijn overgeleverd.

‘Ach, waarom toch dat gewroet in het verleden! Uit zich hierin niet een nostalgisch verlangen, terug naar vroeger? Een hang naar wat voorgoed voorbij is, verraadt een innerlijke weerzin om de problemen in het heden onder ogen te zien, getuigt van gebrek aan moed en daadkracht om die problemen doeltreffend aan te pakken. Blijf toch niet achterwaarts staren, kijk vooruit naar de toekomst!’ Zo redeneert de geest van een moderniteit, die ongehinderd door historisch besef het verleden de rug heeft toegekeerd, het heden houdt voor vertrekpunt naar morgen. Het is de mentaliteit, die niet snapt, dat zonder historische reflectie de fundamenten wegzinken onder een beschaving, die zo onherroepelijk ten prooi valt aan desintegratie.

Wie vervreemd is van zijn eigen verleden, de schakelfunctie van traditie tussen de tijden in maatschappij, cultuur en persoonlijk bestaan veronachtzaamt, kent niet meer zijn eigen, in het verleden gewortelde identiteit, staat gedesoriënteerd in het heden, mist de juiste blik op de toekomst. Een terugblik in het verleden is dan ook onontbeerlijk, willen wij onze weg kunnen vinden in de verwarde en verwarrende situatie van de wereld om ons heen.

Ethisch erfgoed

In onze spiegel historiael herkennen wij geestelijk-zedelijke tradities, verankerd in een ver verleden, die onder de oppervlakte van wat onze secularistische postchristelijke cultuur genoemd wordt, haar vitaliteit in het heden bewaard hebben. Deze tradities lijken draagsters te zijn van waarden met de daarbij passende maatstaven, die sinds lang een bijzondere plaats in ons volksleven hebben veroverd.

Binnen het protestants-gereformeerde bestel van onze toenmalige republiek (van vóór 1795) heeft de doopsgezinde minderheid kans gezien om met haar ethische beginselen, ver buiten de kring van haar aanhang, een vormende invloed uit te oefenen op de waarden en normen in ons volksleven. De verbreiding en doorwerking van die invloed kunnen hoofdzakelijk hieraan worden toegeschreven, dat de geestelijk-zedelijke beginselen metterdaad in praktijk zijn gebracht. Het bleef niet bij een deugdenleer, voorgedragen in fraai geïllustreerde emblemataboeken, zinnebeeldig voorgesteld in toneel en feestelijke optochten en in beeldende kunst. Bijbels geïnspireerde deugden kregen handen en voeten. Ze werden beproefd en toegepast in het leven van een geloofsgemeenschap, in het dagelijks bestaan van gelovigen, en zo uitgedragen in de maatschappij.

Sedert de Unie van Utrecht (1579) waren in ons land gaandeweg de voorwaarden ontstaan, die het mogelijk maakten, dat een ethisch appèl uit non-conformistische hoek zo’n ruim gehoor kon vinden. Geen verbond tussen troon en altaar, tussen absolutistisch koningschap en hiërarchisch klerikalisme. Geen afgedwongen confessionele uniformiteit, die geen enkele vorm van non-conformisme duldt. Geen pracht en praal van een wuft en spilziek hof. Geen trotse adelstand van grootgrondbezitters. Geen megalomane mensenlevens en kapitalen verslindende ambities van een grootmacht, maar een republikeinse burgermaatschappij, waar de vrijheid, die aan handelsbetrekkingen en wetenschappelijk onderzoek werd toegekend, zich ook uitstrekt – zij het met enkele beperkingen – tot woord, geschrift en godsdienst. Zo kleinschalig als het land is, evenzo zijn cultuur. Geen luisterrijke paleizen, seigneurale landgoederen, imponerende kathedralen, maar een ingetogen monumentaliteit van burgerlijke en kerkelijke bouwkunst. Vooral de schilderkunst brengt de glorie van het eenvoudige leven van alle dag aan het licht. In zo’n ambiance kan op het grondvlak van het volk een levensinstelling gedijen zoals in het bijzonder door de doopsgezinde gemeenschap is nagestreefd.

Tot op de huidige dag vertegenwoordigt de doperse traditie in de Ecumene een kerktype, dat wars van hiërarchie en klerikalisme de hoedanigheden in zich herbergt van een democratisch bestel. Het ligt dan ook voor de hand, dat doopsgezinden van oudsher behoren tot de ijverigste pleitbezorgers van beginselen en deugden, die dienen tot de opbouw van een democratische mentaliteit en samenleving. De kerkstructuur heeft de aanzet gegeven tot zoiets als een leerschool in geestelijke zelfstandigheid, in het doen van weloverwogen keuzen, in kritisch denken over staat en maatschappij, in gemeenschapszin en verantwoordelijkheidsbesef jegens anderen. Het onopgesmukte interieur van de ‘vermaning’ weerspiegelt een sobere ingetogen stijl van leven waarin overdaad, verspilling en gekunsteldheid vermeden worden. In de geloofsgemeenschap worden deugden aangekweekt, die tot het gebindte van een goed geordende samenleving behoren: nauwgezetheid van geweten, oprechtheid en betrouwbaarheid in woord en daad, rechtvaardigheid in handel en wandel, verdraagzaamheid jegens andersdenkenden, vredelievendheid in maatschappelijke contacten. Er zijn raakvlakken tussen de doopsgezinde gemeenschap en de brede bevindelijke stroming van de zogeheten ‘Nadere Reformatie’ in de publieke kerk. Want ook daar staan de meesten van de genoemde deugden in hoog aanzien.

‘Vaderlandse deugden’

Opmerkelijk is, dat ten tijde van de Verlichting in ons land deze deugden niet langer werden beschouwd als ‘typisch doopsgezind’. Veeleer zag men er de oud-vaderlandse waarden en normen in. Inderdaad streefde de Verlichting in haar Nederlandse versie naar herstel en behoud van een godsdienstig en ethisch patroon van protestantse signatuur, dat (zo meende men) zijn beslag had gekregen in de Gouden Eeuw. Symptomatisch voor deze ontwikkeling is de toenemende waardering voor tolerantie, die stoelt op denkbeelden van christenhumanisten als Castellio en Coornhert, en gestalte had gekregen in de Muiderkring, de ontmoetingsplaats voor protestant en rooms in een ambiance van humanistische cultuur. De traditie van tolerantie vindt vooral in de remonstrantse broederschap een krachtige voortzetting (‘In necessariis unitas, in dubiis libertas, in omnibus caritas’). Een boeiend experiment van ‘écuménisme avant la lettre’ vormen de Rijnsburgse Collegianten. Geleidelijk wint de tolerantie veld onder de gematigde ‘orthodoxie éclairée’ binnen de publieke kerk, de Eglise Wallonne, de lutherse gemeenschap. Ruimdenkenden onder de rooms katholieken nemen deel aan het verenigingsleven in genootschappen met een protestantse inslag en scharen zich zo nu en dan onder het gehoor van een gerenommeerde hervomde kanselredenaar om te voldoen aan hun intellectuele behoefte, die geen bevrediging vindt in hun eigen ‘statie’.

Zijn de oud-vaderlandse deugden, waarden en normen met de oude republiek opgeborgen op de archiefzolder van de tijd? Zijn zij in een secularisatieproces gedurende de 19de en 20ste eeuw uit een moderne toonaangevende cultuur en uit het maatschappelijk verkeer vrijwel weggevaagd?

Secularistische kortzichtigheid

In secularistische kringen is het (nog steeds) ‘bon ton’ om smalend te spreken over wat eens bestond als ‘civil religion’ (bijvoorbeeld ‘God-Nederland-Oranje’) en nu nog als ‘organized religion’ – althans in hun ogen – zieltogend bestaan rekt. Ach ja, die kerken! Ze worden almaar leger. Haar ledental, inmiddels geslonken tot een minderheid, zal binnenkort niet groter zijn dan een kwart van de bevolking. Stel je voor, dat de islam heelhuids door een secularisatieproces heenkomt (wat in de optiek van de secularisten niet waarschijnlijk is), dan zullen straks in dit land de moslims in aantal het restant christenen naar de kroon steken!

Secularistische vertegenwoordigers van de westerse moderniteit maken opnieuw dezelfde taxatiefout als bij hun beoordeling van de wereldgodsdiensten. Zij onderschatten de levenskracht en duurzaamheid, de spankracht, weerbaarheid en vasthoudendheid van een beschaving, die ten diepste gefundeerd is op het bijbels getuigenis, waarvan zij overigens geen weet meer hebben.

Als gevolg van hun onverschilligheid ten opzichte van het vaderlandse verleden ontgaat het de secularisten hoe een godsdienstige minderheid, sterk bewust van haar eigen identiteit, in staat is een besef van waarden en normen onder brede lagen van het volk aan te kweken. De doopsgezinden gaven, zoals is opgemerkt, hiervan een treffend voorbeeld. Ook de publieke kerk heeft, toen haar ledental nog een kleine minderheid in de bevolking vertegenwoordigde, op het Nederlandse waarden- en normenstelsel zodanig haar gereformeerde stempel gedrukt, dat dit in allerlei contreien van ons land tot op de dag van vandaag herkenbaar is.

Onkundig van de vernieuwende impulsen van geestelijk leven, die zich in de kerken voordoen, hebben de secularisten geen oog voor het feit, dat in gemeenten en parochies zonder tal alsook bij de erfgenamen van christenhumanistische tradities, de bijbels geïnspireerde oud-vaderlandse deugden, waarden en maatstaven in uiteenlopende vormen en op zeer verschillende manieren voortleven. Een nog niet genoemde waarde van bijzonder gewicht, die in de kerken wordt hoog gehouden, is de ‘cultuur van het geven’, de niet aflatende stroom van giften ten bate van diaconale doelen in binnen- en buitenland.

Drie nog te nemen hindernissen

Wat staat ons nog in de weg om onze waarden en normen helder voor ogen te krijgen? In het voorafgaande ligt het antwoord op de vraag.

In de eerste plaats moeten wij ons verzetten tegen elke poging van cultuurrelativisme om onze geestelijke en zedelijke verworvenheden prijs te geven aan de smeltkroes van multiculturalisme. Voorts moeten in de samenleving de vooringenomenheden worden ontkracht waarmee een postchristelijk secularisme meent zijn weigering van het christendom als grondslag en erfgoed van onze beschaving te kunnen rechtvaardigen. Tenslotte moeten wij niet het oor lenen aan de stem van het vooruitgangsgeloof, dat waardering voor traditie en onderzoek naar het verleden afdoet als uitingen van nostalgie.

Hebben wij deze struikelblokken achter ons gelaten, wat kan ons dan nog verhinderen om ons te laten inspireren door die tradities van christelijk geloof waarin de grondslagen van onze waarden en normen ten diepste verankerd liggen, ja ook onze beginselen van humaniteit, onze democratische rechten, vrijheden en plichten?