Over de vrijheid van een christenmens (1)
In 1520 verscheen van de hand van Luther het beroemd geworden boekje De vrijheid van de christen. Daar was het de Reformatie om te doen. Ieder mens staat persoonlijk ‘voor God’. ‘In Christus vrij’ kan hij daar staan, coram deo. Daar komt geen kerk, bisschop of paus of welke menselijke voorwaarde tussen. Wij zijn gerechtvaardigd door geloof alleen. Daarmee vrij. Het effect van deze inzet van de Reformatie is enorm geweest in Europa. Breed drong het besef door dat ieder mens uniek is, en dat allen gelijk zijn voor God. Dit inzicht betekende een bom onder het sociale bestel van die dagen in Europa, en een revolutionaire boodschap in een standensamenleving van adel en geestelijkheid, van boeren en lijfeigenen. Luther zelf schrok later van de gevolgen van zijn eigen boodschap toen mensen die in het sociale en politieke leven wilden toepassen. Radicaal en hard wees hij de boerenopstanden in Zuid-Duitsland af.
Hoe dan ook – het zit diep in ons levensgevoel. Dat ieder mens uniek is, dat alle mensen gelijk zijn, en dat ieder mens recht heeft op vrijheid. In een geseculariseerde gestalte is deze inzet van de protestantse reformatie het grote goed van de moderne, liberale burger: zijn vrijheid van meningsuiting, van godsdienst, zijn recht op zelfontplooiing, op bezitsvorming, etc. Vanzelfsprekend voor ons nu.
De vraag naar het goede leven
Veel postmoderne tijdgenoten stellen daarom eerder een andere vraag, die naar het goede leven. Dat is op zich geen nieuwe vraag. De vrije Griekse en de Romeinse burger stelden al de vraag naar de kunst van het goede leven. Die vraag volgt op die naar de vrijheid. Wanneer je onder de knoet zit, of niets te eten hebt, of slaaf bent, dan is het een luxevraag. Je eerste vraag is dan: hoe word ik vrij mens. Daarna komt de vraag naar de levenskunst. Hoe geven wij ons leven in die vrijheid vorm? Leven wij wel het goede leven? Wat is dat eigenlijk, het goede leven? Leven ‘als G/god in Frankrijk’? Het is niet vreemd dat de vraag naar de levenskunst in onze tijd en in onze samenleving sterk leeft. We leven in een ongekende vrijheid. Maar – wat is ‘goed leven’ wanneer de aarde zucht onder de druk van onze manier van leven? Alle reden dus en ruimte voor de vraag naar het goede leven.
Deze vraag houdt velen in onze tijd bezig. We horen begrippen die we tien, twintig jaar geleden nauwelijks kenden: duurzaam produceren, maatschappelijk verantwoord ondernemen, ecologisch verantwoorde landbouw. Het zijn inmiddels belangrijke waarden in de publieke meningsvorming.
‘Eigenlijk zou het moeten’ – opnieuw de vraag naar vrijheid
Want we weten het. Het moet anders. De aarde kan onze levenswijze niet dragen. Zeker niet wanneer de andere tachtig procent van de toekomstige negen miljard wereldburgers ook wil leven als ‘G/god in Frankrijk’. Daar gaat het milieu aan onderdoor. We weten het. Dat groei en welvaart niet per se gelukkiger maken. Dat vermeerdering van bezit boven de bestaanszekerheid nauwelijks bijdraagt aan het levensgeluk van mensen.
Wat we ook weten, is dat grote problemen vragen om grote maatregelen. Gemakkelijke oplossingen zijn er niet. Goedkope ook niet. Vanzelf zal het niet gaan. Ook dat weten we. Het grote verhaal van een nieuwe en duurzame wereldhuishouding zal alleen lukken, wanneer wij mensen het ‘kleine’ verhaal van ons leven anders gaan schrijven. Kortom – wij moeten een ander zicht krijgen op wat dat is, het goede leven. Een ander zicht op het goede leven is nodig Het goede leven betekent een nieuwe manier van leven. Maar dan zullen we ook merken, hoe vast we zitten aan oude patronen van leven. Want wij weten heel goed dat het eigenlijk heel anders moet, en dat wij ergens heel verkeerd leven.
De woordjes ‘eigenlijk’ en ‘ergens’ zijn het signaal hoe vast we zitten. Gevangen in bestaande wijzen van leven, zowel op macroniveau van economie en ecologie, als op microniveau, in ons persoonlijk levensverhaal en onze levenskeuzen. De vraag naar het goede leven is derhalve in wezen de oude vraag naar de vrijheid van de mens. Hoe worden wij weer vrij mens, bevrijd tot een nieuwe manier van denken? Hoe worden wij innerlijk vrij voor wat een nieuwe manier van leven van ons vraagt, ons onthoudt en ons ook brengt?
Het ultieme antwoord vinden we wanneer we weer ontdekken dat
Het Koninkrijk Gods is niet eten en drinken, maar
rechtvaardigheid, vrede en blijdschap
door de Heilige Geest. (Romeinen 14 vers 17)
‘Eten en drinken’ – zekerheid vóór alles!
Vers 17 is een staande uitdrukking, die Paulus te binnen schiet in zijn betoog in Romeinen 14. Het gaat daar over eten en drinken. ‘Eten en drinken’, ‘voedsel en kleding’, ‘huis en haard’, of ‘geld en aardse goederen’, zijn levensvoorwaarden. Daar is dus niets mis mee. De gelovige dankt daarom voor zijn eten en drinken en een dak boven het hoofd.
Maar … ‘eten en drinken’, ‘voedsel en kleding’ hebben ook in zich de suggestie dat we onze bestaanszekerheid erop kunnen bouwen. Hét voorbeeld van die vergissing vinden we in de bekende gelijkenis van de rijke dwaas. Een goede econoom. Zijn bedrijf groeit. De oogsten zijn goed. Hij bouwt grotere schuren, slaat het graan op, in de wetenschap dat hij in jaren van schaarste hoge prijzen zal vangen. Wat is er mis met die man? Dat hij zijn bestaanszekerheid daarop bouwt. Zijn bezit is zijn leven geworden. Dat is zijn tragische vergissing. Zo met bezit bezig zijn, is verloren tijd. ‘Zoek eerst het Koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en al deze andere dingen zullen u bovendien geschonken worden’ (Matteüs 6 vers 23).
Er zit in het Evangelie een enorme relativering van ‘eten en drinken’, ‘voedsel en kleding’. Het Koninkrijk Gods is niét eten en drinken.
De gemeenteleden in Rome zoeken op hun manier hun zekerheid in ‘eten en drinken’. De kwestie in die gemeente van Rome is of je als gedoopte in Christus alles mag eten of je toch moet houden aan bepaalde wetten over reine en onreine spijzen. Er tekenen zich twee groepen af in de gemeente. De ene groep – veelal christenen met een niet-Joodse achtergrond, maar ook een enkeling met Joodse wortels, zoals Paulus zelf – zegt dat alles ‘rein’ is mits met dankbaarheid genoten. Anderen – gemeenteleden met een Joodse achtergrond en vooral afkomstig uit het oude land, Jeruzalem – voelen zich daarin bezwaard. ‘In geweten’ kunnen zij bepaalde spijzen niet eten. De twee groepen sluiten elkaar meer en meer uit. Het polariseert in de gemeente. Beide groepen zoeken hun zekerheid in dat (wel of niet) eten en drinken. En zij wegen de overwegingen van de andere groep, en veroordelen die als te licht. Het gevolg is uitsluiting. Zij aanvaarden elkaar over en weer niet. Daarover gaat het in Romeinen 14.
Wie is echt vrij?
Het klimaat in de gemeente is heel onveilig. Dat laat zich raden. Dat gebeurt altijd wanneer mensen hun zekerheid zoeken in regels en wetten, in eigen overtuigingen en opvattingen en in de handhaving daarvan vóór alles en zonder het belang van de ander op het oog te hebben. Dan gaan wij de overwegingen van de ander wegen, en veroordelen. Dan gaan wij de ander minachten. Dan vergeten we dat ook die ander als dienaar van Christus door de Heer aanvaard is. De minderheid wordt door de meerderheid onderdrukt. Omgekeerd is de meerderheid altijd een beetje bang voor de invloed van de minderheid. Want – als zij de macht krijgen, dan … Daarom heeft de meerderheid altijd de neiging de minderheid bij voorbaat klein te houden.
Hoe komt Paulus hier uit?
Hij gaat opnieuw vertolken wat vrijheid is. Paulus gaat opnieuw vertolken wat vrijheid is Vrijheid van de mens ‘in Christus’. Dat betekent voor mij in deze situatie dit, zo volgen we de apostel, dat ik vind dat het mij als christen geoorloofd is om alles te eten, maar dat ik het niet doe. Alle spijzen zijn voor mij rein. Daar ben ik helder over. Iedereen weet dat. Maar wanneer ik met gemeenteleden aan tafel zit, die bezwaard zijn om sommige spijzen te eten, dan kies ik ervoor om die spijzen niet op tafel te zetten, die zelf te eten en eigenlijk die ander daartoe te pressen. Dan doet hij of zij het misschien wel, maar niet ‘uit geloof’. Dat zou zonde zijn. In vrijheid kies ik ervoor om af te zien van het gebruik van mijn vrijheid. En ik vertrouw erop dat die ander daar geen misbruik van zal maken. Anders gezegd, ik laat mij leiden door het motto, dat
Het Koninkrijk Gods is niet eten en drinken, maar
rechtvaardigheid, vrede en blijdschap
door de Heilige Geest.
Ik stel mijn vertrouwen niet op ‘eten en drinken’, op ‘voedsel en kleding’, op ‘zekerheden, die ik in de hand heb’. Ik vertrouw op gerechtigheid, op het recht van en voor de ander die door God aanvaard is. Ik geloof in de keuze voor het recht van de armen, van de verdrukten en van hen die geen helper hebben. Ik vertrouw op vrede, ik kies voor het welzijn van de ander, en van Gods schepping. Mijn blijdschap is dat ik mij samen met de ander verheug in God, in het leven.
Vrij voor een andere manier van denken
De ware christen is vrij, ook om van zijn vrijheid af te zien, omwille van de ander. Dat is het geheim van een bestaan door de Heilige Geest. Dat is het uitgangspunt van en de voedingsbron voor een leven in een nieuwe economische orde, waar de veiligheid in het bestaan van de ander prioriteit heeft boven wat heet: gezonde concurrentie, eigen gelijk, groei als hoogste doel, en bezit als zekerheid.
Wij leven in een totaal andere wereld dan de gemeenteleden in Rome. De vragen waar wij voor staan zijn van een heel andere aard. Toch draait het in de kern om hetzelfde. Zijn wij werkelijk vrij, ‘in Christus’, ‘door de Heilige Geest’? Vrij om te kiezen voor een andere kijk op het goede leven, waarin andere essenties op de voorgrond komen: solidariteit, gerechtigheid, vrede, blijdschap, in het leven met elkander.