‘Er is in mij een deel dat altijd in Rome is.’

In gesprek met Paul van Geest over Augustinus, het celibaat en moderne zoekers

De tijd dat protestants Nederland weinig had met rooms-katholieken ligt ver achter ons. Antoine Bodar en Willem-Jan Otten zijn goede bekenden geworden. De laatste jaren timmert ook Paul van Geest aan de weg door zijn columns in het Nederlands Dagblad. Politiek is Van Geest actief binnen het CDA: hij is lid van de redactie van Christen Democratische Verkenningen. Wapenveld gaat op bezoek bij deze trouwe zoon van de moederkerk. Bij hem thuis is het een gezellige boel: zijn dochters laten van zich horen en vermaken hun vader met het stellen van Augustijnse vragen. Het is ze ongetwijfeld met de paplepel ingegeven.

Paul van GeestWe treffen Paul van Geest in zijn woonplaats Berkel en Rodenrijs, op Allerheiligen. Of dat voor hem een belangrijke dag is? ‘Allerheiligen en Allerzielen zijn zwaartepunten, je herdenkt de communio sanctorum waar we op aarde al bij horen. Je bent een deel van een geheel, een familie die tijd en ruimte overstijgt. Tot die gemeenschap behoren ook de overledenen. Op Allerzielen sta je heel concreet stil bij de doden van het afgelopen jaar. De scheidslijn tussen de tijd en ruimte waarin wij leven en de niet-tijd en niet-ruimte waarin de doden zijn, is flinterdun. Augustinus neemt de dood daarom veel minder serieus dan wij. Wij zijn bang geworden na de Verlichting omdat wij denken dat we na de dood vergaan. Maar Augustinus was er zo van overtuigd dat de ziel niet vergankelijk is, dat hij eigenlijk onverschillig stond ten opzichte van de lichamelijke dood. In het collectieve bewustzijn was zekerheid dat het leven na de dood doorging. Die zekerheid zijn wij kwijt. Geloof ik in het leven na de dood? Jazeker, maar ik benijd Augustinus om de zekerheid die hij daaraan ontleent. Bij mij is die er niet, want ik ben van na de Verlichting.’

Katholiek boven de rivieren
De familiegeschiedenis van Van Geest is recent door genealogen in Naaldwijk tot in detail uitgezocht. ‘De eerste Van Geest stamt uit de vijftiende eeuw. Er blijken twee stromingen te zijn geweest: een gereformeerde en een katholieke. De gereformeerde tak bestond uit mensen die een publiek ambt wilden bekleden. Daar zijn vrij veel dominees uit voortgekomen. Er is ook een tak die weer katholiek werd en die niet de mooie maatschappelijke functies kreeg en niet boog voor de stadhouder. En daar stam ik van af. Als kind heb ik de katholieke nestgeur heel erg geproefd. Ik ben een katholiek van boven de rivieren. Boven de rivieren zijn katholieken stelliger en strijdbaarder. De overgrootmoeder van mijn vader komt uit Berkel. Die familie heeft ooit de heerlijkheid Berkel en Rodenrijs in bezit gehad. Om de dominee te pesten hadden zij de heerlijkheid op een publieke veiling gekocht. Dan hadden ze het patronaatsrecht en konden ze dominees benoemen. Dat hebben de protestanten heel snel afgekocht. Ik behoor zelf tot de laatste generatie die verzuild is geweest. Toen ik naar de kleuterschool ging in Den Haag, werd ik ingeschreven door een zuster dominicanes, met wit habijt en zwarte kap. Ik zei tegen mijn moeder: ‘Hier ga ik niet naartoe’. Maar die zuster ging juist in dat jaar weg, daarna kwamen er leken.’

Studie in Rome
‘In Leiden heb ik Nederlands gestudeerd, daarna theologie in Rome aan de pauselijke universiteit Gregoriana van 1986 tot 1992. Daar ben ik gevormd. Ik heb daar gewoond in het Nederlandse college. Mijn huisgenoten waren Wim Eijk, de huidige aartsbisschop en Jo Grech, die bisschop in Australië is geweest en al overleden is. Ook waren er Hans van den Hende, nu mijn eigen bisschop in Rotterdam, John Okoye, de aartsbisschop van Nigeria, Jan Liesen, de bisschop van Breda en Peter Turkson, een Ghanees, briljante man, die nu curiekardinaal is. Het huis was een soort bisschoppenfabriek. Het huis was een soort bisschoppenfabriek Ik ben de enige die op de derde verdieping woonde, die nu fatsoenlijk is gehuwd. In het Nederlands college in Rome wonend, komt de verzuilde katholieke samenleving je heel levendig voor de geest. Het huis was opgericht door mgr. Bernard Eras, die in Rituelen van Cees Nooteboom tot romanfiguur is verheven. Hij was de zoon van Tilburgse textielbaronnen en had het college opgetrokken rond zijn verzameling antieke meubelen. Een grand seigneur, die heel gul moet zijn geweest voor iedereen. In mijn tijd was er nog een auto met chauffeur, voor de rector, maar soms ook voor de studenten.  

Mijn moeder zei toen ik terugkwam uit Rome: ‘Het is toch interessant wat er met jou is gebeurd, je bent als 22-jarige naar Rome gegaan, en je bent emotioneel als 22-jarige teruggekomen’. Dat klopte wel zo ongeveer: in Rome was alles heel cerebraal. In je hoofd wordt een geweldig trefzeker bouwwerk opgetrokken: een prachtige synthese van de gedachten van talloze theologen en filosofen uit de eeuwen voor je. Alles is coherent: kerkrecht, moraaltheologie en dogmatiek. Ik kan uitleggen waarom paus Paulus VI in Humanae Vitae zegt dat de pil niet gebruikt mag worden. Ik kan dat in een half uur vanuit het bouwwerk uitleggen. Ik ga daar hier niet mee op een zeepkist staan, maar die redenering is fascinerend. De plekken waar die redeneringen zijn opgetrokken, de concilies van Trente en van Pisa, daar ben ik geweest. Ik ben in Rome aartsgelukkig geweest. Het is een geweldige ervaring dat je in het centrum van de wereldkerk je eerste vorming krijgt, vlak bij de graven van de eerste christenen. Toen ik daarna weer driehoog in Nijmegen in een studentenkamer woonde, en later antikraak op een landgoed, voelde ik soms fysiek pijn, als de zon op een speciale manier scheen. Dat was dat Romeinse zonnetje. Het is een keer gebeurd dat ik een ticket heb geboekt en naar Rome ben gegaan. Er is in mij een deel dat altijd in Rome is. Overigens is leven in Rome soms ook wel overleven. Je woont en werkt  in een internationale gemeenschap met mensen aan wie je je kunt doodergeren. Maar je leert in Rome par excellence het sentire cum ecclesia: het je verstaan met anderen als lid van de kerk, die een gemeenschap van zondaars en hypocrieten maar ook van heiligen is. Daar stap je niet zomaar uit, ook al zouden daar goede redenen voor zijn. Het hart, zei Pascal, heeft redenen die het verstand niet kent.

In Rome kreeg ik op een gegeven moment bezoek van de bisschop van Rotterdam, Philippe Bär. Hij zei: ‘Ik heb voor jou een afspraak gemaakt bij aartsbisschop Justin Rigali’. Dat bleek de president te zijn van de pauselijke diplomatenacademie. Ik kwam daar en mijn nieren werden geproefd: is dit nu een diplomaat voor de wereldkerk? Verstandelijk dacht ik toen: er is niets op tegen om het priesterschap te aanvaarden, maar op een soort gevoelsniveau werd ik toen gewaar dat het priesterschap niet van mij gevraagd werd. Onbewust voelde ik dat je een levenskeuze niet in een wereld moet maken die heel verstandelijk is. Ik ben dus als leek uit Rome gekomen en toen ben ik begonnen met mijn proefschrift. Ik ben gepromoveerd op Thomas a Kempis. Ik moest eerst een kritische editie van bepaalde van zijn werken maken. Dat was monnikenwerk. Ik hoefde niet na te denken, dus daar kon ik mooi mijn zinnen mee verzetten. In die tijd leerde ik mijn vrouw Ingrid kennen. Toen ik vader werd, viel alles op zijn plek.’

Van Geest heeft dankzij zijn studie een enorm netwerk in de rooms-katholieke kerk. Hij heeft altijd contact gehouden met docenten en jaargenoten. ‘Het is heerlijk als er mensen uit Rome over de vloer komen. Ik vind wel iets bij mijn klerikale vrienden, er is ook een solitair in mij. Zij vinden hier een familie met een bijzondere vrouw en kinderen. Een van mijn beste voormalige hoogleraren, aartsbisschop Luis Ladaria, is nu de secretaris van de congregatie die waakt over de orthodoxie in de katholieke kerk: de Congregatie voor de Geloofsleer, waar kardinaal Ratzinger vroeger de prefect (de eerste man) van was. Ik stuur hem standaard mijn boeken toe. Luis Ladaria is een zeer benaderbare man, die zelfs mailt.  Laatst kreeg ik een brief waarin hij gekscherend schreef: ‘certo che non hai scritto eresie’: het is zeker dat je geen ketterijen hebt geschreven! Wat mij laatst wel aangreep was een bezoek aan een uitstekende priester, die ik destijds in Rome leerde kennen en die het tot kardinaal heeft gebracht. Nu is hij oud, kwetsbaar en zeer eenzaam. Als hij overlijdt, dan heeft zijn huisgenote, een nichtje van hem, drie maanden de tijd om haar biezen te pakken uit het palazzo waar hij woont. Maar waar moet ze naartoe? En wat moet hij doen als zij overlijdt? Hij kan nog geen ei bakken. Ouderenzorg is primitief in Rome. In Nederland krijgt iedere bejaarde betere mantelzorg en activiteitenbegeleiding dan een curiekardinaal.’

Augustinus
In het leven van Van Geest is Augustinus een relatieve laatkomer. Dankzij de Nederlandse Augustijn dr. Martijn Schrama kwam Van Geest op het spoor van Augustinus. Om er nooit meer van af te komen.Op het spoor van Augustinus om er nooit meer van af te komen ‘De Augustijnen in Nederland hebben colleges en opvanghuizen geleid, op universiteiten gedoceerd en veel van hen zijn missionaris geweest. Nu is de jongste de 65 al gepasseerd. Zij hebben zich op tijd de vraag gesteld wat voor stappen er moesten worden ondernomen om Augustinus een bron van inspiratie te laten zijn voor de volgende generatie. Martijn Schrama heeft met enkele anderen daarom het Augustijns instituut opgericht in Eindhoven, waar nog steeds een Augustijner klooster is. Samen met Hans van Reisen heeft hij ook een vertalerscollectief bij elkaar gebracht van filosofen, classici, theologen en neerlandici, om de werken van Augustinus in het Nederlands te vertalen. Dat is natuurlijk een enorm werk. Deze vertalingen zijn enorm goed. De vertaling van de Belijdenissen is binnen twee jaar al aan de derde druk toe. Maar de vertalingen alleen vonden de Augustijnen niet genoeg: er moest ook in de academie een Augustijnse poot komen. Dat werd dus de leerstoel Augustijnse studies. Daar ben ik voor gevraagd, terwijl ik me nog nauwelijk met Augustinus had beziggehouden. Maar Martijn Schrama en het curatorium van de leerstoel hadden er wel vertrouwen in omdat zij mijn vertrouwdheid met Augustinus via Thomas a Kempis hadden ontdekt. Thomas  had Augustinus heel goed begrepen op zijn manier. Hij probeert mensen naar God te laten verlangen; daar heeft hij een bepaalde methodiek voor. Dat godsverlangen werd bij hem in zekere zin door Augustinus aangewakkerd.’

Hoogleraar aan de VU
Inmiddels is Van Geest gewoon hoogleraar kerkgeschiedenis en geschiedenis van de theologie in Tilburg, maar hij is ook bijzonder hoogleraar Augustijnse studies aan de VU gebleven. Voor die eerste benoeming was een nihil obstat uit Rome nodig. ‘In de kerkelijke benoeming speelt kerkgang geen rol. Kerkgang is privé, ik ga niet voor mijn functie naar de kerk maar omdat ik me wil scharen in de christengemeenschap van alle tijden. Men kijkt puur naar publicaties, ook de colums in het ND tellen mee. Men stuurt dat allemaal op naar Rome en als daar geen ketterijen in staan, dan is het goed. Ik heb het idee dat vooral moraaltheologen goed worden gevolgd. Ik ben meer historisch georiënteerd.

Toen ik in 2005 werd benoemd aan de VU heb ik mij niet gerealiseerd dat dat voor de echte gereformeerden in deze wereld een hele schok was. Er was een persbericht: na islamieten nu ook katholieken aan de VU. Ik ben een keer benaderd door professor Rudolf Boon, die toen zei: ‘Het zou tien jaar geleden ondenkbaar zijn geweest dat u als uitgesproken katholiek aan de VU zou worden benoemd’. Aan de VU kan ik met iedereen praten, juist ook met de hersteld hervormden. In het piëtisme is Thomas a Kempis natuurlijk ook een kampioen. Ze kenden mijn proefschrift. We delen dezelfde traditie. Ik zeg weleens gekscherend: een profeet is het minst geëerd in zijn eigen vaderland. Katholieken lezen geen Augustinus en ze kennen de vertalingen niet. Het is veelzeggend dat ik een column in het ND heb en niet in het Katholiek Nieuwsblad. De polarisatie is voorbij. Als katholiek word ik regelmatig uitgenodigd om te komen preken in gereformeerde kerken, compleet met het handje van de ouderling. Adrianus kardinaal Simonis en Bram van de Beek vinden elkaar in hun orthodoxie. In het Festschrift voor Van de Beek schrijft een aantal uitgesproken katholieken. Het voorwoord is geschreven door kardinaal Simonis. De scheidslijn is niet meer rooms versus protestants, maar orthodoxie versus heterodoxie. Ik hoop ook dat de karikaturen van de katholieke leer onder protestanten zullen verdwijnen. Ik heb mijn studenten op de VU het verschil tussen realis presentia en de transsubstantiatie uitgelegd. Dat kan meer genuanceerde catechismuspreken over het avondmaal opleveren.

Ik zou protestanten gunnen dat ze meer beseften onderdeel te zijn van een wereldkerk. Als ik naar de kerk ga in mijn dorp, dan zijn er miljoenen mensen die dit wereldwijd ook doen, en dat al eeuwen doen. Ik ervaar mij dan als een deel van het geheel. Dat maakt dat je anders in de wereld staat dan iemand wiens haan koning moet kraaien en anderen daarvoor gebruikt. Aan de andere kant zouden katholieken serieuzer met de Schrift moeten omgaan. Lees de schrift en de kerkvaders. Als ik vraag aan een katholiek: ‘Wie was Nathan en hoe zat dat met het schaapje?’, dan krijg je een vragende blik. Hier valt nog een hele slag te maken. Protestanten werken ook harder. Ik heb een aantal promovendi aan de VU. De werkheiligheid bij protestanten is enorm. De werkheiligheid bij protestanten is enorm Bij katholieken gaat het meer zo dat God het hun geeft in de slaap: ze gaan zitten onder een palmboom en hebben een intuïtie, en vaak is die goed!’

De rooms-katholieke kerk en het celibaat
‘Ik zal de katholieke kerk nooit verdedigen waar prelaten aantoonbaar grote fouten maken, zoals de laatste jaren duidelijk is geworden in de verhalen over misbruik. Sommigen hebben het uitzonderlijk slecht gedaan omdat zij aan het belang van de kerk en niet aan het leed van de slachtoffers dachten. Jezus is helder in het Evangelie: ‘Wat u de minsten van de mijnen hebt gedaan, dat hebt u Mij gedaan’. Augustinus heeft meer dan zeshonderd keer over deze tekst gepreekt, zo belangrijk vindt hij de passage. Wij moeten nu kiezen voor die slachtoffers. Desnoods gaan bisdommen failliet aan het betalen van smartegeld. Dat heb ik ook geschreven in mijn columns in het ND. Hier en daar kreeg ik een instemmende reactie van een bisschop. Op het praktische niveau zie je sowieso dat de organisatie implodeert. In mijn geboortejaar 1964 waren er in het bisdom Rotterdam duizend priesters werkzaam, in parochies, scholen, ziekenhuizen et cetera. Daar is nu maar een zeer kleine fractie van over. Gelukkig is de kerk meer dan wat je ziet. Ik heb ooit eens onderzoek gedaan naar bedevaartplaatsen in Nederland. Een paar dagen lang heb ik bijgehouden hoeveel mensen er in een bepaalde kapel een kaarsje opstaken en daar verstilden en baden. Dat waren er veel en veel meer dan er op zondag naar de kerk gingen. Wat blijft er over als de bisdommen zouden verdwijnen? Ik hoop een beetje op de middeleeuwse kerkstructuur: een aantal regionale kerken, noem het basilieken, waar goede priesters aan verbonden zijn in een soort kapittel, die vanuit de regio grote groepen katholieken gaan aantrekken. Het christendom is bij uitstek een gemeenschap die in iedere tijd opnieuw zichzelf weet uit te vinden.

De Romeinse curie is een zichzelf faciliterende coöptatie: er zijn er maar enkelen die bepalen wie tot dit ambtelijk apparaat mogen toetreden. Ook al zullen ongelooflijk veel priesters en bisschoppen, vooral in Afrika, zeggen dat zij het verplichte celibaat geen reële levensoptie vinden, zij beslissen niet over de afschaffing ervan. Velen houden zich er daar ook niet aan. Maar zij gaan ook weer niet met een spandoek op het St. Pietersplein staan om de afschaffing van het verplichte celibaat te bepleiten. Ook ik protesteer niet publiekelijk. Maar als ik hier in mijn studeerkamer priesters of prelaten spreek, deel ik met hen mijn zorgen wel. Een paar jaar geleden was ik met bisschop Muskens in Rome en logeerden wij in Casa Santa Marta, het bisschoppenhotel. Je had daar bij het avondeten vaste plaatsen en daar zat ik een weekje aan tafel naast kardinaal Claudio Hummes, die toen nog aartsbisschop van Sao Paolo in Brazilië was: een zeer toegankelijke, sociaal bewogen en pretentieloze man, die gewoon met de bus naar het vliegveld ging, heel ongebruikelijk voor kardinalen. Het gesprek kwam op de viri probati, mannen die gehuwd zijn maar die toch priester gewijd zijn. Hij was daar eigenlijk best positief over. Wie schetst mijn verbazing toen ik in L’Osservatore Romano een tijdje later las dat hij benoemd was tot prefect van de congregatie voor de clerus. Ik dacht: ‘Nu gaan we wat meemaken!’ Maar in een van zijn eerste interviews nam hij zijn opvattingen over de viri probati terug. Kortom: veranderen is moeilijk.’

Vragen stellen met Augustinus
Van Geest heeft recent boek geschreven over Augustinus [1], dat bedoeld is voor moderne zoekers naar waarachtigheid. Dat roept de vraag op of hij zich niet schuldig maakt aan het al te gemakkelijk actualiseren van Augustinus. ‘Ik leg Augustinus niet uit zoals ik zelf Augustinus heb meegekregen in Rome: per thema en in compartimentjes. Mijn benadering is om een tekst integraal te lezen. Dan blijkt hij toch iets over waarachtigheid en leiderschap te zeggen, ook al heeft hij nooit de vraag gesteld zoals ik die aan hem stel. Dat leer ik mijn studenten: probeer nooit een kerkvader te lezen als iemand die antwoord geeft op jouw vragen. Probeer altijd een kerkvader te lezen als iemand die jou ook na de Verlichting de betere vragen leert stellen. Augustinus dacht niet in antwoorden, maar dacht in vragen. Je moet het aantal vraagtekens eens tellen in de Belijdenissen. Alleen maar vragen over zijn geheugen, dubbele wil, ambivalente drijfveren, waar hij naartoe gaat, wat zonde is. En dan noemen ze Augustinus een dogmaticus. Dat is de kracht van theologie: wij denken in vragen. Dat is de kracht van de theologie: wij denken in vragen

Als je wilt weten hoe Augustinus bijvoorbeeld angst intensiveert, dan moet je niet gaan zoeken met een zoekmachine. Maar dan zoek je naar een preek over het oordeel van God. Dan vind je pas een antwoord op je vraag. Dan blijkt dat angst nodig is om jezelf uit te zuiveren, oplettend, mindful, te zijn; je moet leren dat je niet volmaakt bent. Angst wordt ingebed in hoop en verlangen. Als je van iemand houdt en je doet iets wat niet door de beugel kan, wat de ander schaadt, dan kan je dat vanuit twee drijfveren niet doen. Ik doe het niet omdat ik echt houd van de ander. Dat is heel mooi en heel zuiver: een hoge vorm van liefde, zegt Augustinus. Maar je kan het ook niet doen uit angst dat het ontdekt wordt. Dus omdat je bang bent voor straf. De tweede is minder nobel, maar werkt wel. Vrees is nuttig als je nog niet volmaakt liefhebt. Dus ik vertrek vanuit Augustinus’ eigen teksten en dat leg ik uit. Ik probeer studenten niet een kant en klaar handboek aan te reiken. Ik probeer hen wel aan te zetten om een tekst van Augustinus zelf te lezen. Augustinus preken zijn soms heel direct, en ook direct te begrijpen, alsof  hij een tijdgenoot is, die je op iets wijst: heel fascinerend. Dat geldt veel minder voor de preken van Ambrosius of Chrysostomus. Op het CDA-congres had niemand ingewikkelde hermeneutiek nodig om te begrijpen wat Henk Bleker zei met sermo 80 Wij zijn de tijden. Een genie is tijdloos.

Het meest intrigerende stukje van Augustinus is het verhaal van de perenboom in de Belijdenissen [2]. Augustinus steelt peren. Hij denkt: ik hoef niet te stelen, want ik heb geen honger, maar ik doe het toch. Ik vind het leuk om te doen, hoewel ik weet dat ik het niet leuk mag vinden, maar ik doe het toch. De ambivalentie in onze drijfveren komt in dit verhaal heel pregnant naar voren. Daarom staat daar in mijn tuin nu een perenboom. Deze tekst van Augustinus heeft het niveau van de grootinquisiteur in De gebroeders Karamazov: zoals Dostojevski daarin de kerkelijke gezagsdragers een spiegel voorhoudt, zo doet Augustinus dat de hele mensheid. Als je dit verhaal van de perendiefstal begrijpt, dan weet je alles van jezelf.’

Augustinus in de boardrooms
Deze manier van lezen van Augustinus is volgens Van Geest niet alleen relevant voor zijn studenten. ‘De secularisatie is op zijn retour en mijn agenda is daar het bewijs van. Ik word in boardrooms van bedrijven uitgenodigd om de Regel van Augustinus uit te leggen. Ik ben dagen bezig met mensen die zichzelf weer aan het uitvinden zijn, nadat ze carrière hebben gemaakt. Ik houd ze een Spiegel Historiael voor.  En dan zien ze: die tegenstrijdigheid in drijfveren is van alle tijden. Ze hebben zich soms wel losgemaakt van de kerk, maar zitten nu met vragen die ze klaarblijkelijk ook aan een kerkvader willen stellen. Grote kans dat de kinderen van deze mensen weer theologie en filosofie gaan studeren. Het zijn goden waar ik voor spreek, ze hebben het gemaakt. Ik heb daar niets te winnen en niets te verliezen. Vijf jaar geleden was het uitgesloten dat ik zou vertellen over Augustinus en het schuldkapittel. Nu willen managers weten, waarom er in de katholieke traditie wordt stilgestaan bij je eigen onvolmaaktheid en fouten. Mensen zoeken authenticiteit en rust. De manier waarop Jezus van Nazareth met mensen omging, sec en zonder ingewikkelde vertaalslagen, is heel goed uit te leggen. Ik heb dat weleens geprobeerd bij een aantal doorwrochte atheïsten. Ik heb een stuk uit het Matteüs evangelie gelezen. De naam Jezus heb ik niet genoemd, ik heb alleen verteld over de dramatis personae en wat zij deden. Ik vroeg: ‘Wat vinden jullie daarvan?’ Ze vonden het geweldig. Eigenlijk is dit een soort christologie van beneden. Dat zouden christelijke politici ook veel meer moeten doen. Ik kan de aanvragen van rotary clubs en lion clubs niet aan. Soms sta ik voor tweehonderd nette mensen het kerstverhaal uit te leggen.

Augustinus heeft nooit een leiderschapstraktaat geschreven. Toch valt er wel wat te zeggen over zijn visie op leiderschap. De leider is altijd empathisch: dat betekent dat hij zichzelf heel goed moet kennen en zich moet kunnen verplaatsen in degene met wie hij het genoegen heeft om samen te leven. Hoe is het nou om portier van dit pand te zijn? Hoe is het om universitair docent te zijn? Omgekeerd moet jij als leider zoveel inzicht in jezelf geven dat de ander zich in jou kan verplaatsen. Ik kan me in mijn leidinggevende in Tilburg verplaatsen omdat hij heel veel van zichzelf heeft laten zien. Een goede leider kan dat. Dat is een ander leiderschap dan de technocraat die een aantal kunstjes kent of technische vaardigheden heeft en deze toont. Een leider moet ook om kunnen gaan met de tekenen van de tijd en een nieuwe richting kunnen aangeven. Dit kun je bereiken door je veel te bezinnen. Er moet een balans zijn tussen negotium, activiteit, en otium, ledigheid. Er moet een balans zijn tussen activiteit en ledigheid Je moet je vanuit bezinning richten op de taken die je te doen hebt. De generaal van de orde der jezuïeten heeft twee uur per dag bezinning. Hij denkt na op een totaal lege kamer, terwijl hij een orde te runnen heeft van 16.000 religieuzen. Dit gebeurt tegenwoordig veel te weinig. Leiders zijn vooral bezig sensibiliteit te ontwikkelen om zichzelf te kunnen handhaven op hun positie en dit gaat ten koste van je authenticiteit en dus van je geluk. Dit euvel begin ik steeds vaker te zien. De ware leider begint vanuit rust en keert daar weer in terug.’

  1. Paul van Geest, Waarachtigheid, Zoetermeer (2011)
  2. Aurelius Augustinus, Belijdenissen, Budel (2009), boek 2, paragraaf 9, p. 63-64.