‘De enige route uit de crisis is de groene route’

Herman Wijffels over de principes van een circulaire economie
Herman Wijffels heeft een lange staat van dienst als het gaat om het denken over duurzaamheid. Nog steeds trekt hij onvermoeibaar het land door om verhalen te houden over de noodzaak van en de mogelijkheden voor de overgang naar een duurzame economie. ‘Ik ben ook gewoon een kind van de tijd. Dat hoort bij het leven. Je doet wat nodig is in de tijd waarin je leeft.’

Herman WijffelsIn maart is dr. H.F.J. Wijffels zeventig jaar geworden (de doctorstitel verdiende hij eind jaren negentig door eredoctoraten aan de Katholieke Universiteit van Tilburg en de Open Universiteit). Maar van rustig aan doen is bij deze boerenzoon die in 1942 het levenslicht zag in IJzendijke (Zeeuws-Vlaanderen) geen sprake. Hij is voor één dag in de week hoogleraar aan de Universiteit Utrecht, in het Utrecht Sustainability Institute (USI) en de rest van de week trekt hij onvermoeibaar het land door om verhalen te houden over de noodzaak van en de mogelijkheden voor de overgang naar een duurzame economie. Actief is hij ook in tal van nationale en internationale adviesclubs. Zo organiseerde hij het Sustainable Finance Lab dat met een serie adviezen kwam om de financiële sector weer ten dienste van de reële economie te laten functioneren. Hij is net lid geworden van een Europese ‘high level expert group’ om met voorstellen te komen voor de vernieuwing van het Europese bankwezen. In de winter verblijft hij samen met zijn vrouw een aantal maanden bij zijn kinderen en kleinkinderen in Nieuw-Zeeland. Daar woont een zoon. Een andere zoon woont in Shanghai. Zijn dochter is wat dichter bij huis gebleven, in Nederland.

De transitie naar een duurzame economie die hem voor ogen staat, beschouwt hij als een ‘volgende fase in de maatschappelijke ontwikkeling’. Een uitdrukking die hij bezigt in vrijwel alle interviews die hij de laatste twintig jaar heeft gegeven. Of de overgang ook daadwerkelijk zal lukken, is overigens ook in zijn ogen geen uitgemaakte zaak. Hij haalt in dit verband graag de bestseller aan uit 2004 van Jared Diamond – Collapse (De Ondergang). Dat boek analyseert de oorzaken die ten grondslag lagen aan de ondergang van tal van grote culturen. Vrijwel altijd zijn twee factoren van beslissende invloed. Een cultuur gaat onverantwoord met zijn leefmilieu om. En de elites houden op beslissende momenten vast aan hun privileges.

Elite
Wijffels behoort zelf ook tot die elite. Jarenlang was hij topman van de Rabobank, actief lid van het CDA, en betrokken bij tal van adviescommissies in de polder. Vaak werd hij getipt als minister, of zelfs als premier. Maar hij heeft altijd aangegeven dat de politiek niks voor hem was. Dan zou hij zichzelf te veel moeten verloochenen. De rol van eurocommissaris zou hem beter gelegen hebben dan die van minister, heeft hij zich eenmaal laten ontvallen.[1] Als voorzitter van de SER – vanaf 1998 tot 2006 – was hij in zijn element.

Wijffels voldoet niet aan het klassieke beeld van een econoom die slechts in cijfers kan denken. Hij heeft een brede interesse. Tijdens zijn studie economie in Tilburg verdiepte hij zich ook in filosofie en ethiek. De geest van de oprichter van de economische faculteit, priester en econoom Cobbenhagen, waarde daar toen nog rond. ‘Ik voel me geestelijk een zoon van Cobbenhagen’, pleegt hij regelmatig te zeggen. ‘In alle stadia van de economiestudie kregen we filosofie en een flinke dosis sociale ethiek. De mensen die dat doceerden, hebben een materie aangedragen die bij mij vrij aardig is blijven hangen. Het sociale accent dat in de studie zat, is bij de een meer aangekomen dan bij de ander. Ik was er zeer gevoelig voor.’[2] Gevormd in deze traditie werd hij vooral door de filosofen Loeff en Plattel. Maar al te schatplichtig wil hij zich niet noemen. ‘Ik ben mijn eigen man.’

Wijffels werd na zijn studie ambtenaar op Landbouw. Daar werd hij ‘ontdekt’ door minister Fons van der Stee. Diezelfde Van der Stee tipte later zijn voorganger op Landbouw, Pierre Lardinois, toen die een opvolger zocht bij de Rabobank. Wijffels wordt in 1981 lid van de hoofddirectie van deze bank. Tussen Landbouw en de Rabobank was hij algemeen secretaris van het NCW. Door zijn mede-bankiers wordt hij als wat atypisch gezien. ‘Wijffels is meer een bestuurder dan een bankier’, zei oud-minister en ABN-AMRO-bankier Harry Langman.[3]  Inderdaad, hij is een van de weinigen in de top van het bedrijfsleven die zich om maatschappelijke kwesties bekommeren, zegt hij zelf. ‘Ik zie mezelf niet als een man met een boodschap. Al die goed ontwikkelde ego’s die je tegenkomt en elkaar lopen te bevestigen. De plek heeft mij gekozen. Dat is me een aantal keren overkomen. Ik ben geen man voor recepties en diners. Als het niet echt moet laat ik me niet zien. Ik ga liever naar de schouwburg. Of ik lees een boek.’

Voor een topman is Wijffels tamelijk beschouwend, niet zo’n Macher. ‘Ik heb me altijd ook wat buitenstaander gevoeld. Voor een leider is reflectief vermogen heel cruciaal. Even uit je rol treden en observeren. Naar het proces kijken. Ook naar jezelf. Ik kan onderdeel zijn van een constellatie, maar ik kan er ook buiten gaan staan.’  In het besef dat het niet gaat om de verschijnselen. ‘Het gaat om de onderliggende bewegingen. En waar die ons over tien jaar naartoe leiden. De verbeelding aan de macht, jawel, maar dat in termen van operationalisering. Timing is nog belangrijker dan een goed idee. Timing is nog belangrijker dan een goed idee De incubatietijd van een omslag veronderstelt geduld en tolerantie. We staan aan de vooravond van een ingrijpend proces van heroriëntatie van de economie. Maar het zal ook nu weer stap voor stap gaan. De omslag zal geactiveerd moeten worden door incidenten. Uit statistieken blijkt dan dertig procent van de mensen niet verder dan 36 uur vooruit kan denken. Welaan dan.’[4] Wijffels zal de alarmerende grafieken en tabellen uit tal van bronnen die de noodzaak van de transitie naar een duurzame economie onderstrepen, niet ontkennen. Hij laat zich er echter niet door verlammen, en zet de zaak in het brede perspectief van de mogelijkheden. Dan ziet de wereld er anders uit.

Delegeren zien zijn medewerkers als zijn grootste kracht. ‘Herman heeft een wijde blik en staat zover boven de materie dat het voor ons weleens lastig is, want er is ook nog zoiets als de hitte van de dag – er moeten beslissingen genomen worden – en daar neemt hij weleens afstand van’, zegt een van hen.[5] Jan Jaap de Graeff, directeur van Natuurmonumenten (Wijffels was voorzitter van deze vereniging) ziet Wijffels vaak ver boven de boomgrens bezig zijn. ‘Hij komt niet altijd in het dal en heeft minder belangstelling voor de strijd om concrete issues.’ André Rouvoet roemt Wijffels’ proceskwaliteiten en is ook wat jaloers op zijn ontspannenheid. ‘Hij is wel bezig, maar heeft geen stress, hij is in balans. Niet alle problemen kun je op je nek nemen. ‘Soms moet je dingen uitzweten’, zegt hij dan. Hij liet ons de ruimte, hield wat afstand, ‘het is jullie kabinet’, was zijn opvatting.’[6]

Wijffels mag dan een rustig en beschouwend man zijn, als het moet kan hij ook vechten. Dat bleek in 2007 toen hij als bewindvoerder namens Nederland bij de Wereldbank de commissie leidde die het handelen van Wereldbank-president Paul Wolfowitz moest onderzoeken. Wolfowitz was onder vuur gekomen door het bevoordelen van een vriendin. Wijffels houdt zijn rug recht, houdt ook zijn collega’s bij de Wereldbank op scherp en Wolfowitz moet aftreden. De regering-Bush is not-amused. Met Zeeuwse onverzettelijkheid koerst Wijffels op het kompas van integriteit. De positieve afloop doet hem goed. En van het gevecht heeft hij toch ook ‘genoten’.[7]

Ook op een andere manier blijkt dat Wijffels’ energie eruit moet. ‘Ik heb een boerenfysiek. Ik moet elke week een uur of vier labeuren: bomen omhakken, schoffelen, fietsen. Als ik fiets is het net of alle luiken opengaan. Dan vallen de gedachten er zo in. Ik heb talloze lezingen op de fiets geschreven.’[8] De geboorte van de Rabo-wielerploeg vindt dan ook plaats tijdens een ontmoeting van Wijffels met Jan Raas in de jaren negentig.

Hoewel lid van de elite is Wijffels ook zeer kritisch op de huidige elite. Die staat in zijn ogen ‘met zijn rug naar de toekomst’. De huidige elite staat met de rug naar de toekomst ‘De zittende elite gaat het niet doen. Die is te veel verbonden aan oude modellen en oude instituties. Vernieuwing vindt plaats aan de basis. Fundamentele veranderingen komen altijd van beneden. Ik zie veel lokale initiatieven op het gebied van duurzaamheid. Ik zie het ook in het bedrijfsleven. Bij DSM bijvoorbeeld, bij Unilever.’

Informateur
Toch moet Wijffels eind 2006 de droom gehad hebben dat er ook een politieke doorbraak mogelijk zou zijn. Hij was informateur van het kabinet van CDA, PvdA en CU. Dat was zijn moment. Het akkoord droeg zijn stempel alhoewel hij ook in die formatie de schaduwzijden van de partijpolitiek ervoer. In een tv-documentaire uit 2009 zegt hij zelf met een hem kenmerkend understatement dat hij met ‘enig leedwezen’ zag dat partijpolitiek toch weer de overhand kreeg op gezamenlijk iets voor het land doen. Zijn vrouw is in diezelfde uitzending wat explicieter als zij zegt dat hij regelmatig teleurgesteld en geïrriteerd was. ‘Dan klonk er ’s avonds weleens een vloekje.’[9]

In de media heeft hij zich nooit hard uitgelaten over Bos en Balkenende. Maar teleurgesteld is hij zeker. ‘Ze hadden het niet in hun lijf’, zegt hij nu. ‘De insteek 2007 was transitie. We hebben het ook opgeschreven. Het is niet gelukt. Ik wijt dat aan een gebrek aan verbeeldingsvermogen. In Duitsland gebeurt het wel. Met een midden-rechtse regering. In Engeland tot op zekere hoogte ook.’

In 2006 tijdens het hoogtepunt van de Tweede Klimaatgolf – onder andere veroorzaakt door An Unconvenient Truth van Al Gore – was Balkenende helemaal in de ban van duurzaamheid. En ook Bos kon zich ‘geen andere dan een groene toekomst voorstellen’. In de daaropvolgende jaren bleken ze deze kloeke uitspraken echter niet in serieuze daden om te zetten. Na het vertrek van Balkenende kon Maxime Verhagen ‘groen’ toch vooral als ‘links’ wegzetten.[10] Tijdens de formatie van 2010 kreeg Wijffels het etiket ‘mastodont’, iemand die maar beter zijn mond kon houden. Maar zijn invloed is in het CDA zeker niet weg. Hij is gematigd positief over het rapport van de commissie-De Geus over een langere termijn-agenda van het CDA. ‘Ze hebben aardig in mijn geschriften gewinkeld.’ Toch blijft hij kritisch op zijn club. ‘Het CDA is te veel de belangenbehartiger van de gegoede burgerij en het bedrijfsleven geworden.’

Wanneer viel bij u het groene kwartje?
‘Al heel vroeg in mijn jeugd deed ik de ervaring op dat het belangrijkste in het leven het doorgeven van het leven aan volgende generaties is. Een heel simpele, basale notie. Dat zat in de manier van leven toen. Maar voor mij persoonlijk hangt het ook zeker samen met wat ik mijn ‘leeuwerik-ervaring’ noem. Ik lag in het weiland bij het kanaal en ik hoorde de veldleeuweriken kwinkeleren. Dat zorgde voor een heel sterke eenheidservaring. Eenheid met al wat er is. Sinds die tijd kijk ik naar de wereld vanuit een evolutionair perspectief. Al heb ik in mijn jeugd ook de beginnende dominantie van het economische meegemaakt. We hadden een mooie meidoornhaag. Die moest weg. Uitbreiding van het bedrijf ging voor, dat was op dat moment vanzelfsprekend. Nu niet meer. Je kunt net zo min op een ecologische puinhoop leven, als op een economische.

In 1986 werd ik voorzitter van de hoofddirectie van de Rabobank en daarmee eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de balans. Ik ben me toen bijzonder gaan bezighouden met de vraag waar de risico’s zaten voor de Rabobank. Ik kwam tot de conclusie dat die risico’s vooral samenhingen met de mestproblematiek en de intensieve veehouderij. Wat toen bij mij persoonlijk echt binnenkwam was het inzicht dat als je het water vervuilt je uiteindelijk ook jezelf vervuilt. We zijn toen met de sector aan de slag gegaan om een verandering te bewerkstelligen. Niet iedereen binnen de Rabobank had overigens hetzelfde gevoel van urgentie als ik. Ik heb toen een van de oprichters van Triodos binnengehaald, Bart Jan Krouwel, om duurzaamheid binnen Rabobank ook operationeel uit te werken.’

Wijffels’ aantreden als voorzitter van de hoofddirectie valt samen met wat genoemd wordt de Eerste Klimaatgolf.[11] Medio jaren tachtig zorgt de ‘zure regen’ voor veel maatschappelijke beroering. In 1986 laat de kernramp in Tsjernobyl zien dat meer kernenergie niet echt een optie is. In de kabinetten-Lubbers zijn de VVD-milieuministers Winsemius en Nijpels de architecten van een ambitieus milieuprogramma. In 1988 verschijnt Zorgen voor Morgen van het RIVM en daar wordt het eerste Nationale Milieu Programma (NMP) op gebaseerd. In 1988 spreekt de koningin in haar Kersttoespraak als haar vrees uit dat ‘het sterven van de aarde’ in beeld komt. En niet te vergeten, in 1987 verschijnt het befaamde Brundtland-rapport, Our Common Future.

‘Later realiseerde ik me dat er een  bijzondere samenloop was met de verschijning van  het Brundtlandrapport – Our Common Future – in 1987. En het is precies de periode waarin we in de ‘overshoot’ komen.[12] Al bestond die term toen nog niet. We schoten toen door de duurzame draagkracht van de planeet. Ik ben ook gewoon een kind van de tijd. Ik ben ook gewoon een kind van de tijd Dat hoort bij het leven. Je doet wat nodig is in de tijd waarin je leeft.’

Roofpartij
Maar vanaf het begin van de jaren negentig ebt de aandacht voor het milieu wat weg. Het blijkt namelijk gemakkelijker om doelstellingen te formuleren dan ze te realiseren. De tegenkrachten organiseren zich. Daarbij komt dat na de Val van de Muur een Angelsaksische benadering van het kapitalisme dominant wordt. Die houdt in ieder geval in dat de rol van de overheid ook in het milieubeleid ter discussie komt. Steeds meer wordt alle heil van de markt verwacht. Dat leidt ertoe dat er minder gestuurd wordt via dwingende regelgeving en meer via convenanten. Die blijken toch vrijblijvender uit te pakken.

De jaren negentig worden de jaren waarin de dominantie van het marktkapitalisme ook leidt tot een steeds grotere nadruk op het belang van aandeelhouders. Wereldwijd komen stromen kapitaal op gang die zoeken naar plaatsen waar het hoogste rendement gehaald kan worden. Om de waarde van een bedrijf zo hoog mogelijk te maken wordt de korte termijn leidend. In combinatie met de introductie van optie- en bonusregelingen leidt dat gedurende een jaar of vijftien tot het explosieve mengsel dat in 2007 met een daverende knal uit elkaar spat.

‘De jaren negentig waren de jaren van bonussen, opties, geld met geld maken, etc. Op Wallstreet gold vanaf de jaren negentig de opvatting dat een onderneming niets anders is dan een verhandelbare contant gemaakte toekomstige kasstroom. Dat haalt de focus naar vandaag, de lange termijn raakt op de achtergrond. En vervolgens zijn er beloningssystemen gemaakt waardoor mensen in organisaties belang krijgen bij het maximaliseren hiervan. Hierdoor is het hele spel gaan schuiven.[13]

Mijn positie was dat ik daar mijn twijfels over had en dat het in ieder geval niet de plek van Rabo moest zijn. Wat is coöperatie zijn in deze tijd, dat was het traject dat wij startten. En daarin waren er ook mensen die vonden dat Rabo naar de beurs moest. Mijn reactie was om mensen aandelen in zichzelf  te geven in de vorm van een sabbatical. Mensen kregen het recht op drie maanden sabbatical eens in de vijf jaar. Daar hebben veel mensen gebruik van gemaakt. Van het weggaan van toptalent heb ik nooit iets gemerkt.

Een coöperatie is er voor de leden. Het aandeelhouderskapitalisme staat daar haaks op. Dan ben je er voor de aandeelhouders, niet voor de klanten. Ik sprak in die tijd vaak met Rob Hazelhoff, voorzitter van de ABN. Die benijdde mij dat ik niet aan de beurs zat. Hij legde zijn aandeelhouders altijd uit ‘dat een bankaandeel een obligatie is met plusje. Want als je als bank het vertrouwen van je klanten verliest dan ben je weg’. Nu willen we hier weer naar terug. Als je je primaire oriëntatie op klanten verruilt voor primaire oriëntatie op aandeelhouders, dan gaat het mis. In een coöperatie zitten ondernemers die kijken naar het langetermijnbelang, veel minder naar het korte. In het aandeelhouderskapitalisme is dat andersom.’

In 1992 – het ‘spel’ moest nog tot volle wasdom komen – zegt Wijffels dat er in de financiële sector een ‘macht is ontstaan die maatschappelijk niet gewenst is’. ‘Ik vind dat de financiële sector er is om mensen en bedrijven te dienen (..) Speculatie moet aan banden worden gelegd of worden afgestraft. De politiek heeft er nu geen greep op. Ik ben helemaal niet zo’n regelneef, maar het is een kwestie van ethiek om op dit punt orde in de financiële wereld te scheppen.’[14] Het tegendeel gebeurde, de neoliberale hoogtepunten moesten nog komen. Wouter Bos vertelde in zijn Den Uyl-lezing 2010 dat toen de PvdA eindelijk het belang van ondernemers begon in te zien, ze in de paarse kabinetten (Kok schudde immers in 1995 zijn ideologische veren af) niet doorhadden dat er wereldwijd zulke geldstromen werden losgemaakt, dat van een maatschappelijke inkadering nauwelijks sprake meer was.

‘Toen de crisis in 2008 uitbrak heb ik gezegd dat er sprake was geweest van een grote roofpartij. Omdat je voortdurend je contante waarde moest bepalen, is daar ook het boekhoudsysteem op aangepast. We moesten bijvoorbeeld onze hypotheekportefeuille op dagwaarde gaan waarderen. Ook pensioenfondsen – met toch verplichtingen op de lange termijn – moesten hun waarde op basis van dagkoersen bepalen. Ik had grote bezwaren tegen deze gang van zaken en de wens om alles in financiële parameters te vangen. Dat dit een keer uit de hand moest lopen heb ik zien aankomen. Maar ik behoorde tot een minderheid. In Nederland bestaat een grote ontvankelijkheid voor opvattingen uit de Angelsaksische wereld. Het hele systeem ging die kant op.

De financiële bellenblazerij is begonnen met de val van de Muur. Toen zijn alle remmen van het liberalisme losgegaan. Met de val van de Muur zijn alle remmen van het liberalisme losgegaan Alsof het Wallstreet-kapitalisme het leven zelf was. Vanuit mijn verbondenheid met het echte heb ik nooit meegedaan met de cumulatie van speculatieve investeringen. Niet privé en ook niet als vertegenwoordiger van de bank.’[15]  In 1997 werd er meer waarde gecreëerd door inflatie van financiële activa dan door gewoon met handen en hersens geproduceerde waarde. Dat is de wereld op zijn kop. Dat kan gewoon niet waar zijn. En dat heb ik ook gezegd. Door management by speech kun je de hype een beetje proberen te remmen, maar als klanten zich melden die willen investeren, dan lever je. Niet leveren is geen optie.[16]

Ook de volkspartijen CDA en PvdA zijn in deze beweging meegegaan. Zij hebben de wetgeving mee verbouwd. Daarom hebben ze het nu ook moeilijk. De gewone man is de instituties gaan wantrouwen. Die zouden hem moeten dienen, maar het beeld is ontstaan van een elite die het volk in de steek laat. En dat is niet ten onrechte. Het volk gaat zich nu zelf organiseren. Dat zou het CDA voluit moeten steunen. Op deze manier kan de volgende fase van maatschappelijke ontwikkeling gestimuleerd worden.’

Hoe ziet die volgende fase er volgens u uit?
‘Een van de handicaps in de duurzaamheidsbeweging is dat de weg vooruit in de jaren zeventig en tachtig is neergezet als de weg terug. Dat trekt niet zo. Trui aan, lamp uit, dat beeld.’ Wijnand Duyvendak, auteur van een boek over 25 jaar klimaatpolitiek, citeert Koos Andriessen, minister in het CDA-PvdA-kabinet begin jaren negentig: ‘Moeten we soms weer in berenvellen gaan lopen?’ Daarmee verwoordde hij vrij aardig het gangbare gevoel bij velen. Vandaar dat Duyvendak nu in zijn boek aangeeft niet te willen tornen aan het kapitalistische systeem van consumeren. Veranderingen zullen zich volgens hem binnen dit systeem moeten voltrekken.

‘Ik snap Duyvendak wel’, zegt Wijffels. ‘De weg terug is nooit de weg vooruit. De weg terug is nooit de weg vooruit De grote vraag van nu is: hoe ontwikkelen we een comfortabele levensstijl die minder belastend is voor ecosystemen. Ik ben daar optimistisch over. Voor deze transitie hebben we de basisinzichten, de basiskennis en de basistechnologie in huis om materieel veel lichter te leven. Als we de principes voor een circulaire economie echt gaan toepassen dan schept dat ruimte om comfortabel te leven, ook voor mensen die daar nu nog niet aan toe zijn, zonder ecosystemen aan te tasten. We gaan wel door een hobbelige periode heen. Grote brokken zijn niet uitgesloten. Het is geen klaarovertje, het is een groot gevecht, er staat veel op het spel. En het kan ook mis gaan. Maar we hebben alles in handen voor de volgende fase van maatschappelijke ontwikkeling.’

Wat zijn de kernprincipes voor een circulaire economie?
‘Dat is in de eerste plaats kijken naar de wereld vanuit de gedachte dat het een samenhangend interdependent systeem is. Dat betekent afscheid nemen van het huidige atomistische beeld. Als we doorgaan zoals nu dan doen we onszelf tekort. We zijn onderdeel van het web of life.

We leven als mensheid pas een paar seconden – op de wereldklok – in ‘overshoot’. We konden altijd pakken wat we wilden, er was genoeg. Niet gek dat transitie even duurt. Al gaat het mijns inziens behoorlijk snel. We zijn pas net bezig. In dertig jaar is er al heel veel gebeurd.

Een tweede belangrijk principe van de circulaire economie is dat je verantwoordelijkheid neemt voor wat je anderen en de aarde aandoet. We moeten een relationele ethiek ontwikkelen. Dat betekent afscheid nemen van het sociaal-darwinistische ‘survival of the fittest’. Het gaat om de ‘survival of the species’. Alle wijsheidstradities kennen de gulden regel. Behandel anderen zoals je zelf behandeld zou willen worden.

We moeten dus met natuurlijke hulpbronnen omgaan op een manier dat ze in stand blijven. En onszelf moeten we zien als integraal onderdeel van het web of life. We staan er niet los van. We moeten opereren op basis van wederzijdsheid met de ecosystemen. Niet exploiteren en onttrekken. Als je iets aan de natuur onttrekt, dan moet je ook wat ook terugdoen. Wat je onttrekt moet je ook weer compenseren.

De Verlichting zet de mens buiten de natuur. Dat was nodig om de natuur te observeren en ermee aan de slag te gaan. Dat heeft enorme mogelijkheden geboden. De schaduwzijden van de successen zorgen evolutionair voor de noodzaak van het weer verbinding maken met de natuur. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling naar meer individualiteit. We hebben drie eeuwen ego-ontwikkeling achter de rug. De mens is meer bewust van zichzelf geworden. Nu is het zaak individualiteit weer te verbinden met het geheel.

We maken op dit moment het einde van de Industriële tijd mee. Die was ongekend succesvol, maar loopt nu vast in zijn eigen succes. Daar moeten we wat aan doen. Daar hoort ook een aantal andere uitgangspunten bij. In de Industriële tijd was bijvoorbeeld het specialiteitsbeginsel belangrijk. Zoveel mogelijk specialiseren om zoveel mogelijk productie te kunnen leveren. In onze tijd wordt integratie en samenhang aanbrengen essentieel. De Industriële tijd was tamelijk top-down georganiseerd, een baas die denkt en die veel knechten heeft die uitvoeren. Tamelijk mechanisch. Nu maken we de wending mee naar een meer bottom-upbenadering. Meer organisch dus. Hiermee hangt samen dat een meer op uiterlijke prikkels gebaseerd HRM-beleid nu overgaat naar een nadruk op iemands innerlijke bronnen. Van Human Resource Management naar Human Resources Development. Van uniformiteit naar diversiteit.

Voor deze transitie is ook een andere vorm van leiderschap vereist. ‘In de industriële samenleving was het leiderschap directief en deden mensen wat ze werd voorgeschreven, ieder in zijn eigen hokje. Ze moesten als het ware een deel van zichzelf thuislaten. De netwerksamenleving vraagt om een leiderschap dat mensen motiveert, inspireert en de ruimte geeft. Je moet jezelf nu meenemen naar je werk. In de oude ordening werd van iedereen functioneel gedrag gevraagd: nu moet je het hebben van de mens die je bent. Nu moet je het hebben van de mens die je bent Waar haal je die authenticiteit vandaan? Het antwoord is simpel: die moet je zoeken in je zelf. Je moet dus naar binnen.’[17]

En ten slotte was in de afgelopen periode de overheid steeds meer gericht op ‘verzorgen’; dat moet nu meer gaan in de richting van ‘ontwikkeling’. Wat ik hier noem betreft het verschuiven van zwaartepunten die voor mij verbonden zijn met de overgangsfase die wij beleven. Het gaat om ‘emerging values’ die in de onderstroom steeds sterker worden. Terwijl de ‘bovenstroom’ soms nog nergens van weet.’

Wijzen met betrekking tot duurzaamheid alle parameters niet de andere kant op?
‘We zitten inderdaad nog steeds in de lineaire fase. Aan de voorkant verspillen en aan de achterkant vervuilen. We moeten dus aan de bak. De principes zijn er, de technologie ook. Er zijn gelukkig steeds meer bedrijven die deze kant op gaan. Voor de meeste mensen bijvoorbeeld is de overgang van fossiele energiebronnen naar duurzame bronnen het meest zichtbare voorbeeld van de overgang die bezig is. Fossiele energie haal je uit eindige voorraden, duurzame energie komt uit permanente bronnen.[18] Op het ogenblik schieten de duurzame energie-coöperaties uit de grond. De prijs van zonnepanelen is enorm gedaald. Met een beetje gunstig gelegen dak kun je goedkoper elektriciteit maken dan het kost bij de maatschappijen. Subsidies zijn op dit punt in afnemende mate nodig. Als USI hebben we met deskundigen een rapport gemaakt over de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Als we alle zeilen bijzetten, dan is het mogelijk om in 2050 in Nederland voor tachtig procent op duurzame energie overgeschakeld te zijn. Ik hoop dat de duurzame energievoorziening over een aantal jaren zover ontwikkeld is dat de Noordpool niet meer geplunderd hoeft te worden.

In de tapijtindustrie is een aantal voorlopers actief bij het concretiseren van het ‘cradle to cradle’-principe. Het blijkt dat tapijt maken uit gerecycled materiaal goedkoper is dan wanneer je virgin grondstof gebruikt. In de voedingsindustrie wordt zich men bewust dat doorgaan op de huidige weg leidt tot opraken van grondstoffen. Unilever wil binnen tien jaar zijn ecologische voetafdruk halveren. Kortom, het roer moet om. En dat is bezig te gebeuren.

Ik verwacht veel van de mogelijkheden van nano-technologie. Ik verwacht veel van de nano-technologie Met deze technologie kun je met elke grondstof elke vorm van materie maken. We praten niet voor niets over een biobased-economy. We staan pas aan het begin van tal van nieuwe mogelijkheden. Dat zal ook wel moeten want de efficiëntie van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen moet omhoog. In China spreken ze van een factor 20.’

Wijffels verwacht ook veel van de life sciences. Tien jaar geleden zei hij dat het doorgronden van het functioneren van levende materie op tal van terreinen tot meer duurzaamheid kan leiden. Genetische manipulatie vindt hij een twintigste-eeuwse oplossing voor een thema van de eenentwintigste eeuw. ‘In de twintigste eeuw wilde men de natuur bedwingen, maar het gaat juist om het meebewegen met de natuur, blijven in het juiste ritme.’

Glokalisering
Wat wordt de rol van instituties in een netwerksamenleving?

In 2007 wilden Balkenende en Rouvoet geen positieve connotaties met individualisering in het regeerakkoord. Terwijl Wijffels het wel opschreef. ‘Ik beschouw individualisering als een belangrijke sociale kracht van deze tijd. Veel mensen zien het echter als een aspect van teloorgang en verloedering. Die hebben nog niet in de gaten dat verantwoordelijkheid voor het geheel een logische volgende stap is in een cultuur van individualisering.’

Deze opvatting van Wijffels over individualisering is verbonden met zijn overtuiging dat de grote collectiviteiten van de moderniteit aan het eind van hun levenscyclus zijn. Al in 1992 zei hij dat hij de huidige fase waarin de westerse samenleving zich bevindt, beschouwt als een overgangsperiode naar een nieuwe wereld met nieuwe verhoudingen. ‘De belangrijkste ordeningsbeginselen van de naoorlogse periode zijn aan het einde van hun levensduur gekomen. Allerlei instellingen in de overlegeconomie met emanciperende doelstellingen hebben hun tijd gehad. Mensen zijn beter opgeleid, zelfstandiger, mondiger, maken hun eigen keuzes. Deze emancipatie is tot stand gekomen met behulp van allerlei organisaties die bij de overlegeconomie horen. Maar nu heeft elke organisatie problemen met de achterban.’

In dit verband heeft Wijffels de term ‘glokalisering’ geïntroduceerd.[19] Enerzijds zijn burgers en organisaties op globale netwerken aangesloten. Anderzijds blijft een mens een lokaal wezen dat vooral ook regionaal verankerd is. Via moderne technologie kan dat ook goed. Voor Wijffels is de route dan ook die van radicale decentralisatie van verantwoordelijkheden en opbouw van onderop. ‘Het leidende beginsel moet zijn dat je aan mensen die het moeten doen, overlaat hoe zij hun werk inrichten. Het omkeren van het ordeningsprincipe is aan de orde. Of het nu gaat om het functioneren van de overheid of van bedrijven, het gaat erom dat dichter bij de beleving van de burger te brengen. De opdracht van de politiek is er een van ontstatelijking en vermaatschappelijking. Het specialisatiebeginsel was een succesnummer in de Industriële tijd. Maar het leidt tot immense schaalvergroting waardoor de zaken uit hun verband groeien. Als je dat ziet, dan zie je ook mogelijkheden om het anders te doen.’

Glokalisering betekent voor Wijffels ook dat de heel grote conglomeraten hun langste tijd hebben gehad. ‘De toekomst is aan kleinere verbanden waarin mensen zelf verantwoordelijkheid nemen. Mensen gaan het zelf doen. Bouwgroepen van mensen die zelf huizen gaan bouwen, zoals Adri Duyvensteijn dat laatst in Buitenhof uitlegde. Mensen willen niet meer afhankelijk zijn van grote instituties. Die vertrouwen ze niet meer. Ik juich deze ontwikkeling toe. Het is ook goed voor de werkgelegenheid, want als je lokaal probeert zelfvoorzienend te worden dan is daar veel werk mee gemoeid. Instituties moeten weer terug naar de mensen. Instituties moeten weer terug naar de mensen Bij een volgende fase van emancipatie hoort ook het nemen van meer eigen verantwoordelijkheid. Ook nieuwe technologie ondersteunt kleinschaligheid.’

Wat is de rol van de overheid in deze transitie?
‘De overheid moet deze beweging snappen en op alle mogelijke manieren ondersteunen. Bijvoorbeeld in haar macro-economische en in haar onderwijspolitiek. Sinds 2008 leven we in een periode van economische slump. Het hele debat over groei  in de westerse wereld is een non-debat. We zijn in een situatie van overmatige schuldposities en tegelijk opbouw van ecologische schulden aangeland. Het eerste zal leiden tot een deflatoir klimaat de komende jaren. Het tweede leidt tot zodanige prijzen van grondstoffen dat, als er al economische groei is, die nodig is om die grondstoffen en stijgende voedselprijzen te betalen. Van wezenlijke koopkrachtstijging zal voorlopig geen sprake zijn. Politici die anders beweren doen aan illusiepolitiek.

We zitten nog in belangrijke mate in plan A. We moeten naar plan B.[20] De overheid moet via regelgeving, het beïnvloeden van prijsverhouding en research deze beweging bevorderen. Dat is de rol die de overheid zou moeten spelen.Het BNP is in mijn ogen geen betrouwbare parameter meer voor maatschappelijke vooruitgang. Een toename van het BNP op de oude manier betekent vaak sociale en ecologische achteruitgang. Dat het BNP obsoleet is geworden, moet nog wel doordringen tot de mainstream-opvattingen van economen. Maar naast het Finance-lab komt er nu ook een economie-lab. Aart de Zeeuw en Roel in ’t Veld van de universiteit Tilburg zijn daarmee bezig. En er komt ook een initiatief voor sustainable health care.

De overgang naar een duurzame en circulaire economie in Nederland kost veel geld. Springen we in dit verband wel goed om met de financiële middelen in Nederland? 97% van het vermogen van pensioenfondsen is belegd in internationale fondsen. Waarom? De omvang van de Nederlandse economie beslaat 3% van de mondiale economie. Dus hoeft er volgens de rekenmeesters maar 3% van het pensioenvermogen in Nederland geïnvesteerd te worden. Is dat wijs in het licht van transitie? We hebben ons geld zelf hard nodig, zou ik zeggen. Maar in veel fondsen zitten gepensioneerde mensen uit de financiële wereld aan de knoppen. Die denken nog in termen van plan A. Wij willen met het USI door het organiseren van maatschappelijk debat ook de pensioenfondsen helpen. Het is illusiepolitiek om te denken dat de komende jaren in een deflatoir klimaat dezelfde rendementen gehaald kunnen worden als in een inflatoir klimaat.

Vroeger had je de commons, dat waren gemeenschappelijke weidegronden. Oorspronkelijk betekende ‘naaste’, degene die met jou gebruikmaakt van weidegronden. Ik zie hier een betekenis in, ook voor een circulaire economie. Als consument moeten we weg van eigendomsopvattingen. Het gaat om gebruiksrechten van functionaliteiten. Bedrijven blijven eigenaar van producten, want die hebben ze straks weer nodig als grondstof. Laatst was de baas van BMW in Nederland om nieuwe modellen te introduceren. Die zei dat hij begint te denken aan een concept waarin hij automobiliteitsdiensten levert. Dat is wat anders dan auto’s verkopen. Dat kun je vertalen naar allerlei andere duurzame consumptiegoederen.’

Spiritualiteit
‘Maatschappelijk verantwoord ondernemen is ondernemen zoals de Heer het bedoeld heeft, zeg ik altijd.’[21] ‘Ik ga niet iedere zondag naar de kerk, maar wel af en toe. Ik vind het prettig om in verbinding te blijven met die traditie, om allerlei redenen. Onder meer omdat het meditatieve ervaringen oplevert. Je zit daar met allerlei soorten mensen en je bent allemaal bezig contact te zoeken met het hogere. Bidden is bij jezelf te rade gaan: wat is het goede om te doen. Onderscheiden wat echt is. Bellenblazerij herkennen. Helaas is daar een heleboel van.’[22]

Wijffels staat in de grote katholieke traditie, met een open houding naar oosterse wijsheid. ‘Ik noem me ook wel een taoïst. Het zorgvuldig afleggen van de weg is het doel. Het zorgvuldig afleggen van de weg is het doel Tijdens mijn studententijd heb ik me behoorlijk verdiept in oosterse tradities. In Tilburg was ik lid van het dispuut K.O.N.G.S.I. (Kolder Over Nevelige Gedachten Saneert Intellect), een dispuut dat was opgericht door een Indonesische Chinees. Lao Tse was onze grote held. Zo ben ik in het Oosten gekomen. Mijn leeuwerik-ervaring vond ik in het Oosten meer terug. In het christendom is die wat impliciet. Ik ben een Schillebeekxiaan. Hij opperde dat alle religies samen in de buurt van de waarheid komen. Met deze opvatting kon ik de katholieke stelling van de ene waarheid wat relativeren. Je komt in de hemel als mensen je herinneren als iemand die naar vermogen goed heeft geleefd.’

In zijn groeien naar een verdiepte spiritualiteit is de rol van zijn vrouw van belang. Wijffels is getekend door het vroege overlijden van zijn beide ouders. Daardoor rustte op hem – als oudste van acht kinderen – een grote verantwoordelijkheid. Ze besloten namelijk bij elkaar te blijven en gezamenlijk verantwoordelijkheid te dragen voor de boerderij. Wijffels kwam elk weekend uit Tilburg naar Zeeland. Hij werd in één klap volwassen. Maar het verdriet ging naar binnen. ‘Zeker na een ingrijpende gebeurtenis in ons leven werd duidelijk hoezeer Herman zich afsloot voor zijn gevoel.’ Zijn vrouw, die zich verdiept had in Jung, gooit de boel open. ‘Voor mij was het belangrijk duidelijkheid te scheppen over de discrepantie tussen de buitenwereld en de innerlijke wereld van de mens. Die kant heb ik ook bewust ingebracht in onze relatie.’ Mede door deze gebeurtenissen is Wijffels spiritueler geworden. Elke ochtend voor het ontbijt mediteren hij en zijn vrouw een half uur.[23]

 ‘Wat is de drijvende kracht in de evolutie? Meer bewustzijn in de materie in de loop van de tijd. Dat houdt nu niet op natuurlijk, we zitten in een overgang. Ons maatschappelijk bestel stagneert op alle mogelijke manieren. Als je niet verder kijkt, dan houdt het dus nu op. Dan is het teloorgang en word je somber. Maar als je het huidige vastlopen ziet als de geboorte van iets nieuws, dan zie je de mogelijkheden. De geboorte van de Industriële tijd was voor wie vasthield aan feodale tijden ook dramatisch. De overgang die wij nu meemaken is van hetzelfde kaliber. De mondiale interdependentie die ontstaat is een fenomeen zonder precedent in de geschiedenis. Nu een wereldoorlog is het einde van de mensheid. Ik neem aan dat we daar te verstandig voor zijn. De logica van samenwerking is onontkoombaar. Een Hitler krijgt in tijd van Twitter en moderne media niet zomaar een kans.

Ik stel me steeds de vraag: hoe zou het leven bedoeld zijn, bestens. Dat kun je vertalen naar allerlei religieuze noties, maar ik gebruik graag wat meer neutrale termen om het bereik zo groot mogelijk te maken. Maar dit gaat natuurlijk over spiritualiteit. Hoe sta je in het leven, hoe kijk je naar het leven. Waarin vind je je inspiratie om door te ontwikkelen, individueel, collectief en nu in een mondiaal perspectief. Dat is leven naar de maat van de tijd. Nihilisten zijn het probleem, niet de verschillende religies

De laatste pauselijke encyclieken zeggen heel verstandige dingen over economie. Bijvoorbeeld dat de economie een middel is, menselijke waardigheid het doel. Je mogelijkheden ontwikkelen, en die ten dienste stellen van de samenleving. Het tot volle ont-plooiing brengen van de potentie die in de schepping ligt.

Nieuwe spiritualiteit ontwikkelt zich grotendeels buiten-institutioneel. De zogenaamde cultural-creatives vormen geen sekte, maar zoeken naar een eigen verbinding met de Bron. Ik noem ze de nieuwe realisten. Wie in het oude blijft hangen is een illusionist. Nihilisten zijn de meest sceptische mensen. Als het leven geen zin heeft, waarom zou je je dan druk maken? Nihilisten zijn het probleem, niet de verschillende religies. Ik kom genoeg gereformeerde mensen tegen die ook echt bezig zijn met de vragen rond duurzaamheid.’