Over de vrijheid van een christenmens [2]

Een mens wil altijd méér – over verlangen, begeren en afzien
Bij de vrijheid van een christenmens denken we aan Luther. ‘In Christus vrij’ staat de mens persoonlijk voor God. Daar kan hij staan, gerechtvaardigd door geloof alleen. Waar het op aankomt is ons deze vrijheid niet af te laten pakken door dienstbaarheid aan oude of nieuwe machten. Denk ik aan Calvijn, dan komt een ander kernwoord boven: nederigheid, humilitas, of (zelf)begrenzing. Luther zegt ons dat wij bij God een plaats hebben. Calvijn dat wij voor God onze plaats moeten kennen. Bij Luther voel je ruimte; Calvijn wijst ons op grenzen. Beiden zijn nodig als leermeesters voor het goede leven. Vrijheid verspeel je, wanneer je niet weet van begrenzing. En begrenzing is allereerst zelfbegrenzing, humilitas.

Eigentijdse paria’s
Er is een nieuwe groep paria’s in onze samenleving, de zogeheten ‘grote graaiers’. Topbankiers, toezichthouders, interim-managers, managers van zorginstellingen en woningcorporaties. Met frisse argwaan bekeken door ‘gewone hardwerkende burgers’. Het houdt de gemoederen geducht bezig. Zelfs in vroeger tijden gerespecteerde beroepen als notaris, medisch specialist, advocaat en ook rechter worden met argwaan bekeken. ‘Zakkenvullers’, klinkt het bij de geringste, nog maar vermoede, onregelmatigheid. Maar de Rijkman Groeninks? Je zou maar zo heten!

Ik vrees dat die morele verontwaardiging over de ‘grote graaiers’ de keerzijde is van de eigen moeite van ‘gewone burgers’ om zelf op eigen kleine schaal te veranderen. Waar we ons kwaad over maken, daar hebben we in de regel tegelijk ook veel mee. In die zin is de volkswoede over de Rijkman Groeninks een weerspiegeling van wat in ons eigen hart leeft. In het licht van het Woord van God kan ons dat zeker niet ontgaan. Ik zie in de buiten-proportionele zelfverrijking van mensen in onze samenleving hoezeer een mens altijd méér wil. En in mijn woede daarover zie ik niet alleen heilige verontwaardiging, maar ook onheilig vuur. Meer dan ik graag waar wil hebben, deel ik in die wereld van ‘een mens wil altijd meer’.

Die zonde van de hebzucht. Waar komt die enorme kracht van de begeerte vandaan? En vooral – wat of Wie kan die kracht van de begeerte ontkrachten?

De droom van Dante
In zijn meesterwerk, de Divina comedia, komt Dante met zijn metgezel Virgilius op de vijfde ring van de Louteringsberg. Daar doen de hebzuchtigen hun boete. Voor ze daar aankomen heeft Dante in de nacht een droom [1]. Hij staat aan de rand van een vlakte en van de overzijde komt een heksachtige vrouw op hem toe. Een afzichtelijke verschijning: zij loenst, is gekromd, loopt in lompen, en heeft een ernstig spraakgebrek. Maar op het moment dat Dante naar haar kijkt, verandert zij op slag in een mooie vrouw. Als zij vervolgens ook nog gaat zingen, wordt zij een onweerstaanbare Sirene. Onweerstaanbaar wordt Dante naar de vrouw toe getrokken [2]. De boodschap is helder. Begeerte die haar gang kan gaan, maakt wat negatief en lelijk is, mooi en verleidelijk. De hebzuchtige wordt verleid door wat hij zelf in het leven heeft geroepen. Hij/zij kan de ogen er niet van afhouden. Hebzucht is de zonde van de ‘schone schijn’. Hebzucht is de zonde van de schone schijn

Morele incontinentie
Een tweede kenmerk van hebzucht – in het Grieks pleonexia, meer willen hebben, en dat met geweld doorzetten – is dat ‘het meer nooit vol is’. Zo zegt de volksmond het met een ervaringswijsheid. De hebzuchtige kan zich niet meer inhouden. Samen met die andere twee – de onmatige of vraatzuchtige, en de wellustige of pronkzieke – is de hebzuchtige moreel incontinent. Hebzucht, wellust en vraatzucht hebben het in zich te accumuleren. De hebzuchtige kan zich steeds moeilijker beheersen. Hij is, gaandeweg, steeds minder zelf baas over wat hij doet. Dat maakt deze hoofdzonde ook zo ontluisterend. Niet voor niets spreken wij over ‘schaamteloze zelfverrijking’. De vrek is vanouds een afzichtelijke verschijning, met kromme magere vingers. En idem zijn tegenbeeld, de brasser, de spilzieke en koopzieke. Die zich laat filmen in de duurste winkels. Zien wij de beelden van over elkaar struikelende mensen op de dolle dwaze dagen van De Bijenkorf, dan schamen wij ons plaatsvervangend. En beseffen tegelijk dat op het moment suprème en we staan zelf voor De Bijenkorf, dat dan de krachten om mee te doen groot zijn.

Concentratie – het geheim van weerbare spiritualiteit
Terwijl Dante gefascineerd naar die prachtig mooie vrouw kijkt die onweerstaanbaar mooi zingt, en hij de neiging heeft naar haar toe te lopen, verschijnt in zijn droom een tweede vrouw. Zij ziet er eerbiedwaardig uit. Haar naam is Wijsheid. ‘Wie is die daar, die vrouw?’, zo vraagt zij aan de metgezel van Dante. Deze zet zich in beweging en loopt op de verleidelijke vrouw toe, maar kijkt deze niet aan. Hij houdt zijn blik strak op vrouwe Wijsheid gericht. Zo komt hij bij de prachtig mooie vrouw aan, en scheurt in één ruk haar kleren open zodat haar buik zichtbaar wordt. ‘En de stank die daaruit kwam, was zo doordringend dat ik er wakker van werd’,  zo eindigt Dantes droom.

Ons verlangen wordt hebzucht, wanneer ons verlangen zich laat (ver-)leiden door de schone schijn. Tegen die ‘kwade begeerte’ ben je evenwel opgewassen, wanneer je je concentreert op de Wijsheid. De levenservaring vanuit de Thora, het geoefende leven met de geboden en beloften van God – dat is in de Bijbel de Wijsheid –, ontmaskert de schone schijn. Psalm 119 vat dit samen:  

‘Bewaar mijn oog dat niet de valse schijn,
dat niet de lege vreugd mijn hart bewege.
Slechts in uw spoor kan leven leven zijn.
Vestig mijn aandacht op de rechte wegen.’

Wat wij nodig hebben is een weerbare spiritualiteit. En weerbaar geloofsleven vraagt concentratie op de Wijsheid van de geleefde Thora.

De psychologie van de begeerte
De apostel Jacobus vat de droom van Dante samen in één zin.

‘Wordt iemand verzocht, komt dit voort uit de zuiging en verlokking van zijn begeerte.
Als de begeerte bevrucht is, baart zij zonde.
Als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.’ (Jacobus 1:14-15)

Zo werkt dat. Deze teksten hebben een hoge mate van evidentie. Via onze zintuigen komt van alles bij ons binnen: we zien, voelen, ruiken, horen, proeven. Daar is niets mis mee. Het kan echter mis gaan. Wanneer wat we zien, horen, voelen, ruiken, proeven, onweerstaanbaar wordt, ons gaat bekoren. Zo bidt de rooms-katholieke versie van het Onze Vader. ‘Leid ons niet in bekoring’. Zodra eten, drinken, luxe, macht, aanzien, ‘celebrity’, ons vasthouden, raken wij heel snel met ons leven van het pad. Door de zuiging en verlokking van onze eigen begeerte, zo poneert Jacobus. Die geneigdheid in ons die altijd meer wil. Die zuigt en verlokt, zodat we steeds sneller toegeven. De begeerte raakt bevrucht, wordt zwanger, baart zonde. Deze overwoekert het hele bestaan. Dat wordt corrupt. En corruptie verstikt een samenleving. Als de zonde volgroeid is, baart zij de dood. Wie niet blind is, ziet de evidentie van wat Jacobus schrijft om ons heen.

Onze door God gegeven plaats innemen
Het verschil tussen de ‘grote graaiers’ en de ‘kleine (belasting)ontduikers’ is relatief, zo vertelt ons een blik in de spiegel. Het is vaak wel zo dat wanneer ‘hoog’ en ‘groot’ graait, ‘klein’ daarin meegaat. Dat weten we uit de verhalen over Griekenland, Italië. Die vertellen hoe een hele samenleving doortrokken kan zijn van corruptie. Het voorbeeld van hen die én de macht hebben én het geld, kan een  hele samenleving corrumperen. Dat wisten de profeten van Israël al. En in een corrupte samenleving staande blijven als eenling is geen kleinigheid.

Daar komt het gelijk van Calvijn. Mensen moeten hun plaats weten – voor God – en die innemen – ten overstaan van de mensen. Jezelf niet groter maken dan je bent. De wortel van de zonde, en derhalve van heel veel maatschappelijk onrecht, is de hoogmoed, het dikke Ik. Gezond wordt een samenleving wanneer mensen zichzelf begrenzen, Gezond wordt een samenleving wanneer mensen zichzelf begrenzen omwille van de ander, omwille van het welzijn van allen, omwille van toekomstige generaties. Daarom die nadruk op de nederigheid, de humilitas, bij Augustinus, bij Calvijn. Niet om mensen klein te maken of te houden, maar om hen bij de maat van de toevertrouwde roeping te bepalen.

Oefening baart kunst – en voorbeelden werken
Geloofsleven groeit aan voornemens die je ook uitvoert, merkend dat dat niet vanzelf gaat. Dat is de betekenis van ‘geloften’. Die moet je dan ook niet lichtvaardig doen. Wie zich voornam om de tienden te geven, de hoeken van zijn land voor de armen te bestemmen, bij een goede oogst eerst de dienst van God te bedenken – die weet dat het altijd strijd kost. En juist naarmate je meer bemiddeld wordt, valt het zwaarder, merkwaardigerwijs. Een mens wil altijd meer. Daarom is geloven een voortdurende oefening in deze levenskunst van Calvijn.

De crises waar we mee te maken hebben – financieel, ecologisch – maken ons bewust dat er geen toekomst is of dat er een toekomst met rampen dreigt, wanneer we de zelfbegrenzing niet opnieuw leren. Dat vraagt omdenken. Een seculiere samenleving staat voor de vraag hoe mensen daartoe te bewegen. Laten er zoals in de Middeleeuwen de kloosters, nu mensen zijn, groepen die de zuiging en verlokking van de schone schijn weerstaan, omdat ze hun blik strak gericht houden op de Weg, de Waarheid en het Leven. Terwijl zij ondertussen hun geloften betalen. Oefening baart levenskunst. En voorbeelden werken. Zo nuchter is het.

  1. Dante, De goddelijke komedie, Canto XIX.
  2. Zoals eens Ulixes in de Odyssee van Homerus zich moest laten vastbinden aan de mast van het schip om niet verleid te worden door de zang van de Sirenen. De zeelieden moesten was in hun oren stoppen om de verleidelijke zang niet te kunnen horen en door die zang niet uit de koers te raken richting de klippen.