'Klimaatverandering is een sluipend gevaar'
Terugkijkend wordt die periode rond An Inconvenient Truth wel de Tweede Klimaatgolf genoemd (de tweede helft van de jaren tachtig geldt als de Eerste Klimaatgolf). Politiek was het een hot issue. Voor Wouter Bos zou de toekomst groen zijn, of niet zijn. Mark Rutte vond het klimaatthema zo belangrijk dat ‘we het niet aan de linkse partijen kunnen overlaten’. De VVD moest volgens hem leiderschap pakken in dit debat. En Jan Peter Balkenende – de liefhebber van snelle auto’s – had op de achterbank gezeten met Al Gore, van Schiphol naar het Tuschinski-Theater in Amsterdam, waar de première zou plaatsvinden van Gore’s film. Balkenende was geraakt door het thema en zou met de Britse premier Tony Blair een brief schrijven aan zijn Europese collega’s met de oproep om leiderschap te tonen. ‘Er zijn nog tien tot vijftien jaren voordat de wereld catastrofale keerpunten overschrijdt. Dus moeten we snel handelen’.1 En toen kwam de financiële crisis. Op weg naar de verkiezingen in september van dit jaar spelen klimaat en milieu geen enkele rol.2
Internationaal zit het klimaatbeleid in een patstelling. Internationaal zit het klimaatbeleid in een patstelling Met Metz spreken we over de achtergronden van deze impasse. En over de route naar de toekomst, aan de keukentafel van zijn verbouwde daggeldershuisje in de buurt van het Tjeukemeer, met een schitterend uitzicht over de Friese weiden. ‘Het in 1997 gesloten Kyoto-verdrag loopt in 2012 af en het ziet er niet naar uit dat er binnen afzienbare tijd mondiaal nieuwe bindende afspraken komen.3 In Durban is in 2011 afgesproken om in 2015 een bindend klimaatakkoord af te ronden voor de periode na 2020. Dat betekent dat tot 2020 geen reparaties plaatsvinden van de almaar toenemende uitstoot van broeikasgassen, afgelopen jaar weer met ruim vijf procent. En het valt nog te bezien of het in 2015 wel lukt om nieuwe afspraken te maken. Alle landen hebben in 2010 afgesproken dat de gemiddelde temperatuur op aarde maximaal twee graden hoger mag worden dan 150 jaar geleden, liever nog anderhalve graad. Dan zouden de gevolgen als toenemend aantal overstromingen en extreme droogten nog te hanteren zijn, zo houdt de wetenschap ons voor. Ook in Durban is deze doelstelling weer omarmd als absolute bovengrens. Maar door de tien verloren jaren komen we niet in de buurt van die twee graden. Je moet eerder denken aan 2,5 tot 5 graden’.
Studietijd
‘Mijn interesse voor milieu- en ontwikkelingsvraagstukken ontstond in mijn Delftse studietijd. In 1963 begon ik daar aan de studie scheikundige technologie. Mijn vader was een Haagse middenstander. Thuis waren we helemaal niet bezig met grote maatschappelijke vragen. Gewoon hard werken voor de kost. In Delft volgde ik wel cursussen over ontwikkelingssamenwerking en volgde ik de milieudiscussie met veel aandacht. Het Rapport van de Club van Rome maakte veel indruk. Maar van een bepaald moment van begeestering, een grote flits, kan ik niet spreken. Na mijn promotie in de biotechnologie stond ik voor de keuze wat ik zou gaan doen. Veel studiegenoten gingen de industrie in. Dat trok me niet zo. Ik wilde maatschappelijk relevant bezig zijn en heb bewust gekozen voor de milieu-inspectie. Dat was in 1976. Ik kwam te werken in de noordelijke provincies en was vooral betrokken bij de ontwikkeling van de industrie rond Delfzijl. Mijn inspiratie heeft geen religieuze dimensie. Van jongsaf heb ik wel het gevoel gehad maatschappelijk iets te willen bijdragen.
In 1980 ging een oude wens om naar het buitenland te gaan in vervulling en ben ik met het gezin voor twee jaar naar Nigeria gegaan, vanuit de TU Twente. Om binnen de Ahmadu Bello universiteit in Zaria een afdeling chemische technologie op te bouwen. Dat was een mooie ervaring. Na terugkeer ging ik weer verder bij de inspectie. Maar we hadden geroken aan internationale ervaringen en dat leidde in 1987 naar Washington, waar ik milieuattaché werd op de Nederlandse ambassade. Dat was precies de periode waarin het klimaatthema zich aandiende en daar ben ik diepgaand bij betrokken geraakt.
In 1985 vond de tweede internationale wetenschappelijke klimaatbijeenkomst over klimaatverandering plaats in de Oostenrijkse plaats Villach. Die bijeenkomst had grote impact omdat de ernst en omvang van klimaatverandering duidelijk werd. Het leidde tot de oprichting van het IPCC in 1988 en tot initiatieven om het thema op de politieke agenda te krijgen. De Canadese regering organiseerde in 1988 in Toronto een internationale bijeenkomst voor wetenschappers, politici en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Daar was ik aanwezig samen met VVD-minister Ed Nijpels. Een resolutie werd aangenomen om de uitstoot van CO2 met twintig procent terug te brengen, uiterlijk in 2005. Een jaar later vond een bijeenkomst op ministersniveau plaats in Nederland, in Noordwijk, waar geïndustrialiseerde landen werden opgeroepen de stijging van hun uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in het jaar 2000 te stoppen en waar een aantal principes werden geformuleerd die later in het Klimaatverdrag werden opgenomen.
In 1990 begonnen de onderhandelingen in VN-verband om tot een klimaatverdrag te komen. De eerste officiële bijeenkomst vond plaats in Washington en daar werkte ik toen. Ik mocht de Nederlandse delegatie begeleiden. In 1992 gingen we terug naar Nederland en werd ik coördinator klimaatverandering op het ministerie van VROM.
Optimisme
Terugkijkend waren we in die tijd wel heel optimistisch over de mogelijkheden om het klimaatvraagstuk snel op te lossen, zeker in Nederland. In het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP) van 1989 stond al de doelstelling van stabilisatie van de CO2-uitstoot in 2000 op het niveau van 1989/1990. In het aangescherpte NMP-Plus van 1990 was dat doel al naar 1995 teruggebracht, met een netto-reductiedoel van drie tot vijf procent in het jaar 2000. Die doelen zijn nooit gehaald. Dat optimisme kwam denk ik omdat we in die tijd in staat bleken internationale afspraken te maken om de afbraak van de ozonlaag te stoppen. Dat probleem werd veroorzaakt door Cfk’s, stoffen die veel gebruikt werden in spuitbussen en koelkasten. Bij het grote publiek waren de plaatjes van het ozongat boven de Zuidpool ingeslagen als een bom. Iedereen kon het zien. Dupont was een van de weinige bedrijven die Cfk’s produceerden en had inmiddels alternatieven ontwikkeld. Daardoor kon overeenstemming worden bereikt over het geleidelijk verbieden van Cfk’s, waarbij ontwikkelingslanden financiële steun kregen voor het ombouwen van hun fabrieken.
Het algemene gevoelen was dat het probleem van de broeikasgassen ook op deze manier goed op te lossen was. China was twintig jaar geleden nog niet de economische gigant die het nu is. Klimaatbeleid was nog niet gepolitiseerd. En de tegenkrachten hadden zich nog niet georganiseerd.
Het VN Klimaatverdrag kwam tot stand tussen 1990 en 1992, in een relatief korte periode. In een paar jaar tijd was er een breed internationaal politiek draagvlak ontstaan om het klimaatprobleem aan te pakken. In de concrete uitwerking werd de aanpak gekozen die ook had gewerkt bij het aanpakken van de ozonproblematiek. De rijke landen beginnen als eerste met reductiedoelstellingen. De ontwikkelingslanden worden eerst nog ontzien. En er worden fondsen gevormd om de ontwikkelingslanden te helpen bij de overgang.
Een dragend principe in het Klimaatverdrag is dat van ‘common but differentiated responsiblity’, de sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. De rijke landen hebben het probleem veroorzaakt en moeten als eersten aan de bak. De rijke landen moeten als eersten aan de bak De armere landen hebben nog wel wat andere problemen aan hun hoofd. China en alle andere ontwikkelingslanden hoefden ook nog even niets anders dan rapporteren over hun uitstoot.
Er werd in het kader van het Klimaatverdrag een Global Environment Facility opgericht, waarin jaarlijks 1 miljard dollar werd gestort door de rijke landen. Dat was te besteden door de Wereldbank en de VN-instelling voor milieu en ontwikkeling, UNEP en UNDP. Zo kwamen er een internationaal kader en uitvoeringsinstellingen tot stand. Onderdeel daarvan was ook een rapportagesysteem over de inzet van landen om te komen tot het terugdringen van broeikasgassen.
Ook in de VS werd het klimaatprobleem politiek erkend. Maar de Amerikanen wilden geen harde reductieafspraken maken. De VS staan niet graag hun soevereiniteit af aan VN-instellingen. Dat zie je ook bij andere thema’s als vrouwenrechten en bijvoorbeeld landmijnen. Het Amerikaanse Congres heeft het Klimaatverdrag overigens wel geratificeerd omdat het slechts een intentie om de uitstoot van broeikasgassen in het jaar 2000 zoveel mogelijk te stabiliseren. De hoofddoelstelling van het Klimaatverdrag is de stabilisatie van broeikasgassen in de atmosfeer op een zodanig niveau dat er geen gevaarlijke veranderingen ontstaan, met name met betrekking tot de voedselvoorziening, de natuur en de mogelijkheid van landen om zich duurzaam te ontwikkelen. Wat dat niveau was, dat wisten we nog niet. De wetenschappelijke kennis, zoals samengevat in het eerste IPCC-rapport van 1990, was nog onvoldoende. Maar op zich een krachtige doelstelling, die op basis van wetenschappelijke inzichten nader kon worden ingevuld.
Kyoto
Het Klimaatverdrag is in Rio de Janeiro in 1992 getekend, samen met Biodiversiteitsverdrag. Het werd al in 1994 van kracht nadat voldoende landen het geratificeerd hadden. Vanaf dat moment werden er jaarlijkse conferenties van de aangesloten landen (inmiddels 195!) gehouden. In 1995 vond in Berlijn de eerste conferentie plaats. Daar is toen direct afgesproken – met instemming van de VS - dat er strengere en ambitieuzere doelstellingen moesten komen voor de uitstoot van geïndustrialiseerde landen. Dat vormde de agenda voor de onderhandelingen over wat het Kyoto Protocol zou worden in 1997. Van echt serieuze tegenkrachten, zoals we die laatste jaren hebben gezien, was eigenlijk nog geen sprake. Al ontstond er in de VS wel steeds meer aversie en kwam de lobby van de energie-industrie op gang.’5
‘In 1995 was het tweede IPCC-rapport verschenen en dat gaf duidelijk aan wat de ernstige gevolgen zouden zijn bij ongelimiteerde toename van uitstoot van broeikasgassen. Dit IPCC-rapport was een belangrijke stimulans bij het toto stand komen van het Kyoto Protocol en was zeer bepalend bij het formuleren van de Nederlandse en Europese standpunten in de onderhandelingen. Die wetenschappelijke benadering is denk ik kenmerkend geweest voor de rol die Nederland – en meer in het bijzonder het Ministerie van VROM - in die tijd in Europa en in de mondiale onderhandelingen heeft gespeeld.
Persoonlijk was ik zeer gemotiveerd geraakt.6 Ik had me verdiept in de uitkomsten van wetenschappelijke onderzoek en begon me een beeld te vormen van de gevolgen van niet ingrijpen. Die logen er niet om. En de mogelijkheden om het tij te keren – drastische reducties van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen - waren ruimschoots aanwezig. Mijn opleiding in de chemische technologie kwam zeer van pas. Dat raakte me en inspireerde me in de onderhandelingen. Die boodschap van de wetenschap is tot op heden niet wezenlijk veranderd, is eigenlijk steeds ernstiger geworden.
Het formuleren van een Nederlands standpunt ging overigens niet zo snel. Vanuit het ministerie van Economische Zaken werd fors tegengas gegeven. Niet dat het probleem ontkend werd. Maar EZ wilde niet vooroplopen in verband met de concurrentiepositie van Nederland. EZ kon overigens niet zoveel bereiken omdat er politiek toen nog niet veel aandacht was voor de kostenkant. Dat zagen politici als niet zo’n springend punt.
Finest hour
Wat me bij het onderhandelen – nationaal en internationaal – bijzonder geholpen heeft is het volgen van de cursus onderhandelen ‘How to get to yes’. Je hebt twee stijlen van onderhandelen. De eerste is er hard ingaan en dan ergens in het midden uitkomen, met alle trucs toegestaan. De tweede stijl probeert veel meer in de huid van de ander te kruipen, de belangen van de ander begrijpen, de andere onderhandelaars in hun waarde te laten en zo tot wederzijds bevredigende oplossingen te komen. Dat is meer mijn stijl geworden.
We trokken veel op in Europees verband, omdat in de internationale onderhandelingen het gewicht van (toen nog vijftien) EU-landen gezamenlijk aanzienlijk meer invloed geeft dan dat van landen afzonderlijk. Duitsland was heel erg ambitieus, Frankrijk en Denemarken ook. Dat gaf veel steun voor de vooruitstrevende posities die Nederland nastreefde. In 1997 was Nederland voorzitter van de Europese Unie. Dat was mijn finest hour. Kyoto was mijn finest hour Wij moesten zorgen voor een gemeenschappelijk Kyoto- standpunt. We zijn erin geslaagd om een gezamenlijke ambitieuze Europese positie te formuleren en geaccepteerd te krijgen: een reductie van broeikasgassen met vijftien procent in 2010 ten opzichte van 1990. Vooral voor CO2 want CO2 is het belangrijkste broeikasgas, verantwoordelijk voor tachtig procent van het probleem.
Nederland is in de aanloop naar Kyoto ook met de 2 graden-doelstelling gekomen. Die is overgenomen in de Europese positie. Deze doelstelling kwam voort uit de behoefte om een aansprekende doelstelling te hebben. In het Klimaatverdrag is immers de doelstelling van wat uiteindelijk acceptabel is in termen van klimaatverandering nogal ingewikkeld geformuleerd (stabilisatie van concentraties op een ‘veilig’ niveau). Die doelstelling uitdrukken in een maximale temperatuurstijging is veel concreter. De 2 graden-doelstelling is gebaseerd op wetenschappelijke kennis. Bij een stijging van 2 graden - ten opzichte van 150 jaar geleden – zijn de gevolgen nog net te behappen. Dan moet je nog wel flink aan de bak maar het is te doen. Bij een hogere stijging zijn de gevolgen echt dramatisch.
Ook in Kyoto wilden de Amerikanen zich niet vastleggen op harde doelstellingen. Het Europese standpunt van een reductie van vijftien procent vonden ze bizar. Stabilisatie in 2010 zou al heel wat zijn. Uiteindelijk werd Kyoto een succes. De uitkomst was dat Europa zich vastlegde op een reductiepercentage van acht in 2010, de VS op zeven en Japan op zes procent, waarbij Europa concessies deed door het accepteren van een ‘mandje’ van broeikasgassen en niet alleen CO2, het meerekenen van CO2-opname in bosaanplant en het toestaan van ‘handel’ in uitstootrechten tussen landen.
Doodzonde dat Kyoto door het Amerikaanse Congres niet is geratificeerd. Dat wijt ik ook aan een gebrek aan politieke moed bij Clinton en Gore. Zij hebben het niet aangedurfd hun politieke gewicht in de strijd te gooien. Gore heeft zijn nalatigheid een beetje goedgemaakt met zijn film maar er is kostbare tijd verspild. En na 2000 kregen we George Bush en was het goeddeels gedaan met Amerikaanse bijdragen aan een gezamenlijk mondiaal klimaatbeleid.
Na Kyoto was ik ‘total loss’. Ik was maanden bezig geweest met formeel en informeel overleg in Europees verband en met andere landen. En vervolgens ook twee weken dag en nacht in Kyoto. Dat is slopend. Maar er was resultaat geboekt: voor het eerst waren er harde afspraken voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen door de industrielanden (minus de VS). De champagne smaakte buitengewoon goed.
Na Kyoto was het tijd voor een andere rol. Ik ben toen overgestapt naar het RIVM, waar ik de afdeling Klimaatverandering en Duurzame Ontwikkeling ging leiden, een club die de rijksoverheid wetenschappelijk adviseerde. Daarnaast ben ik gekozen als co-voorzitter van de IPCC-werkgroep die zich bezighoudt met de oplossingen. Die functie stelde me in staat een rol te spelen in de rapporten van IPCC die tussen 1998 en 2007 uitkwamen en een belangrijke input zijn geweest in de verdere vormgeving van het nationale en internationale klimaatbeleid’.
Excurs: Environtalism is socialism
Het relaas van Metz komt in een breder perspectief te staan als we beseffen dat na 2000 de klimaataanpak in Nederland – veel meer dan in bijvoorbeeld Duitsland - in ander vaarwater komt en onderdeel wordt van een nieuwe links-rechtstegenstelling. Pim Fortuyn stelt in 2001 dat ‘het hele milieubeleid nergens over gaat. Ik geloof dat hele CO2-verhaal niet. Er zijn te veel deskundigen die zeggen dat het verband met het broeikaseffect niet gelegd kan worden. In Egypte en Bangladesh kunnen ze de dijken best verhogen. Wij hebben de Deltawerken ook niet cadeau gekregen’. En in het aanpassen van ons gedrag ziet Fortuyn niets. ‘Nee, zeg, laten mensen het die paar jaar dat ze leven in godsnaam naar hun zin hebben’.7 Pim Fortuyn vond milieubeleid maar onzin
Klimaat- en milieubeleid onderbrengen in een links-rechtsschema heeft redelijk wortel geschoten. CDA-minister Verhagen zei in 2011 op het Christelijk Sociaal Congres – met een van zijn ‘fundamentele’ toespraken waarmee hij zich warmliep voor het politiek leiderschap van het CDA – dat de aarde na het proletariaat, de jeugd en de derde wereld, het volgende slachtoffer was dat gered moet worden. Dat leidt tot een beleid dat ‘antikapitalistisch, antiboeren, antibedrijven is’. Kern van Verhagens verwijt is dat dit beleid leidt tot een centrale rol en dominante rol voor de overheid. ‘Het milieu zou moeten worden gered door wetten, normen en regels, die worden opgelegd door een bureaucratische staat. Het milieu is daarmee verworden tot een moralistische stok om ondernemers, boeren en bedrijven mee te slaan die hun boterham proberen te verdienen’.8 Ed Nijpels – nog steeds lid van de VVD – kan zich niet vinden in deze analyse. ‘Het komt voort uit de wil om af te rekenen met links en de pech voor het milieu is dat het wordt gezien als links. Dat is natuurlijk onzin’.9
Moed is blijkbaar een slechte raadgever als De Telegraaf op de voorpagina zet ‘Hoezo opwarming?’ – na geconstateerde fouten door het IPCC – en ook Elsevier toetreedt tot het kamp van de klimaatsceptici.10 Zeker in een gedoogcoalitie met de PVV, een partij die het hele klimaatthema net als Pim Fortuyn maar onzin vindt. PVV-ideoloog Martin Bosma tamboereert in de NRC ook op het links-rechtsaambeeld. ‘Toen de Muur viel stond links met de mond vol tanden. Gelukkig meldde zich alras een nieuw probleem: het klimaat. Met geheel nieuwe argumenten kan gewerkt worden aan het aloude doel. Spread the wealth around. Een nog grotere overheid die nog meer geld weghaalt bij nog meer burgers met nog meer regels van nog meer bureaucraten’.11
In de Verenigde Staten groeit het klimaatscepticisme tot een soort geloofsartikel in conservatieve kringen. Angst voor een te sterke overheid vindt zijn voedingsbodem in vooral de Amerikaanse neiging een sterke overheid als ‘socialistisch’ af te schilderen. In de neoconservatieve tijden die onder president Bush een hoogtepunt bereiken, is verwarring zaaien over het klimaatvraagstuk een belangrijke strategie van een aantal denktanks. Dus niet met eigen onderzoeken komen die echt het tegendeel bewijzen van wat de mainstream in de klimaatwetenschap vindt van het verband tussen menselijk handelen en de opwarming van de aarde. Belangrijk ‘geleerde’ in dit kamp is professor Seitz. Belangrijke leus van hem: ‘Reds dressed in green’. En: ‘Environmentalism is socialism by other means’. Seitz is overigens ook de man die de tabaksindustrie een tijdlang ondersteunt bij het betwijfelen van de gegevens die aangeven dat roken en longkanker met elkaar samenhangen.12
Groene groei
Metz ziet niets in het demoniseren van de rol van de staat bij het oplossen van het klimaatvraagstuk. ‘Je zult toch nationaal en in internationaal verband afspraken moeten maken. Anders gaat het niet lukken. Internationaal verlopen de klimaatonderhandelingen steeds moeizamer. In 1997 lukt het nog om het Kyoto Protocol in werking te laten treden. Maar de besprekingen over de periode na 2012 – wanneer de Kyoto-afspraken uitgewerkt zijn - verzanden in Amerikaanse weigering daaraan mee te doen en in de opstelling van ontwikkelingslanden dat beperkingen van hun broeikasgasuitstoot onacceptabel zijn. De klimaattop in Kopenhagen in 2009 levert alleen een vrijblijvende verklaring op en daarna wordt min of meer opgegeven om nieuwe afspraken te maken voor de periode tot 2020.
De internationale patstelling is wel verklaarbaar. De Westerse landen zitten tot over hun oren in de financiële crisis. Ze lijken de fut niet te hebben om alle kaarten op een transitie naar een groene economie te zetten. De opkomende economieën vinden dat het Westen het goede voorbeeld moet geven voordat ze zelf echt over de brug komen. En China voert een doelgerichte strategie om in duurzame technologie toonaangevend te worden. China wil in duurzame technologie toonaangevend worden Om klaar te zijn als het echt nodig is.13 Terwijl ze nu nog flink teren op fossiele brandstoffen als kolen, olie en gas. Onlangs is China de VS voorbijgegaan als het land met de grootste CO2-uitstoot ter wereld. Vele miljoenen mensen zijn ontsnapt aan de armoede en krijgen een beter leven met meer materiële welvaart. Maar dit alles betekent wel dat de wereld op een volstrekt onduurzame manier zich ontwikkelt. Grote milieuproblemen, ernstige gevolgen van klimaatverandering, grootschalig verlies van bossen en natuur en grondstoffen die steeds schaarser worden ondermijnen de bestrijding van armoede en de welvaart en het welzijn van miljarden wereldburgers.
De transitie naar een duurzame samenleving moet in samenspel tussen nationale en internationale politieke instituties en het bedrijfsleven plaatsvinden. Ik zie heel veel grote bedrijven de slag maken.14 Het moet anders, daar raken langzamerhand steeds meer denktanks, ontwikkelingsbanken, VN-organen en politici van overtuigd. Een andere manier van economische groei is nodig. De term die daarvoor ingang heeft gevonden is Groene Groei of Groene Economie. De OESO kwam met een Groene Groei Strategie , de Wereldbank maakt groene groei een speerpunt van haar ontwikkelingsstrategie, de Europese Commissie met routekaarten voor een grondstof efficiënte economie, een koolstofarme economie en een duurzaam energiesysteem en een land als Zuid-Korea met een Groene Groei Strategie onder persoonlijke leiding van de president. Het thema staat hoog op de prioriteitenlijst voor de grote Rio+20 bijeenkomst over Milieu en Ontwikkeling in Brazilië dit jaar.
Een groene samenleving los van nationale overheden ziet ik niet van de grond komen. Die blijven nodig voor het creëren van de noodzakelijke prikkels. Bijvoorbeeld als het gaat om het maken van een gelijk speelveld voor bedrijven die hun kansen in de groene economie willen verzilveren. Een mooi voorbeeld van het ontbreken van die gelijkheid is de subsidie voor de productie en consumptie van fossiele brandstoffen van jaarlijks zo'n vierhonderd miljard euro wereldwijd. Die maakt andere, schonere vormen van energieopwekking duur en die krijgen dus weinig kans.
Sluipend gevaar
Nu inzetten op reductie van CO2-uitstoot maakt dat het omgaan met de gevolgen te betalen is. De European Climate Foundation – waar ik na mijn pensioen aan verbonden ben - heeft becijferd welke bedragen precies nodig zijn voor de onrendabele top van alle maatregelen in ontwikkelinglanden om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Dat staatje ziet er niet eens zo dramatisch uit. Want energiebesparing kan juist flinke sommen geld in het laatje brengen. Grofweg vlakken de kosten en baten elkaar uit. Dat is een belangrijke motivatie om te zeggen: het kan best, daar gaan we niet failliet aan.
Aan de kostenkant komt de European Climate Foundation uit op vijfenvijftig tot tachtig miljard euro per jaar (in 2020) als steun voor de ontwikkelingslanden om hun economie te vergroenen. Daar zijn de dingen die geld opleveren (zoals de bespaarde energie) niet van afgetrokken. De komende tien jaar zijn ongelooflijk belangrijk
Dit zijn alleen nog maar de bedragen om klimaatverandering tegen te gaan. Daarnaast zullen landen als Bangladesh en de Malediven ook mangrovebossen moeten planten en dijken aanleggen om zich aan te passen aan de zeespiegelstijging die onvermijdelijk is. Tellen we dat erbij op, komen we volgens de European Climate Foundation op vijfenzestig tot honderd miljard per jaar uit. Die bedragen kunnen overigens voor een deel via zachte leningen en garantiefondsen komen, waarmee private investeringen kunnen worden aangemoedigd. Bedragen van deze orde zijn in principe te vinden (grofweg een verdubbeling van alle officiële ontwikkelingshulp in de wereld), maar het zijn bedragen die in de huidige omstandigheden niet op tafel komen.
Normaal gesproken leert de mens van rampen, maar in dit geval werkt dat niet. Klimaatverandering is een sluipend gevaar. Het duurt tientallen jaren voordat rampzalige effecten zichtbaar worden. Tegen die tijd is de opbouw van CO2 in de atmosfeer zo groot dat er niets meer aan te doen is. Daarom zijn de komende tien jaar zo van belang’.
- Wijnand Duyvendak, Het groene optimisme – Het drama van 25 jaar klimaatpolitiek, Bert Bakker, Amsterdam, 2011, p. 194.
- Terwijl bijvoorbeeld het strategisch rapport van het CDA wel als doel schetst om over te schakelen op een circulaire economie. Over wat dat politiek betekent hoor je heel wat minder, in ieder geval in verkiezingstijd. Dat komt volgens socioloog Willem Schinkel omdat alle partijen een beetje D’66 zijn geworden en niemand hardop zegt naar een ander economisch systeem te willen overschakelen, uitgezonderd de Partij voor de Dieren, de Volkskrant, 2 juni 2012.
- De CO2-uitstoot boven de Noordpool bevindt zich nu op 440 deeltjes per miljoen, een record. 450 miljoen deeltjes per miljoen geldt als limiet om op maximaal 2 graden temperatuurstijging uit te komen. De Volkskrant, 9 juni 2012.
- Trouw, 22 december 2011.
- Een illustratief voorbeeld komt uit een recent boek over oliegigant ExxonMobil, in balanstotaal de 21e economie ter wereld. Van 1993 tot 2005 was de Texaan Lee Raymond CEO van het bedrijf. ‘Hij was tot de conclusie gekomen dat het hele debat over klimaatverandering onzin was. Niemand binnen Exxon durfde dat ter discussie te stellen.’ Dit inkijkje ontleen ik aan een recensie van een recent boek over ExxonMobil – Private Empire – in de NRC, 25 mei 2012.
- In Duyvendaks boek valt op dat alle milieuministers van de afgelopen twintig jaar voor hun opvolger een existentieel getoonzette nota achterlaten. Een soort politiek testament.
- Het groene optimisme, p. 163.
- Het groene optimisme, p. 250.
- Het groene optimisme, p. 251.
- Simon Rozendaal spreekt in Elsevier van ‘het grote wetenschappelijke conflict van onze tijd – wordt het klimaat wel of niet door de mens verstoord en veroorzaakt dit een catastrofe’ – eigenlijk zonder serieus wetenschappelijk onderzoek te noemen. Elsevier, 4 juli 2009.
- Het groene optimisme, p. 244.
- Wie meer over deze strategie van het zaaien van twijfel wil lezen, kan terecht in het boek boek Merchants of Doubt, van Naomi Oreskes en Erik Conway, http://www.merchantsofdoubt.org/
- Over deze strategie leze men Winner take all, van Dambisa Moyo, NRC, 8 juni 2012.
- Zo is oud-topman Peter Bakker van TNT onlangs president geworden van het World Business Council for Sustainable Development. In deze organisatie werken ruim 200 grote internationale bedrijven samen. Bekend is ook Thijs Polmann, de CEO van Unilever. Unilever heeft als doelstelling om in 2020 zijn ecologische voetafdruk gehalveerd te hebben.