Over de vrijheid van een christenmens [3]

Over een weerbare spiritualiteit en de oefening in zelfbeheersing
‘In Christus vrij’ mag ik voor God (be)staan. Mijn identiteit is niet wat ik doe of gedaan heb, maar wie ik ‘in Christus’ ben. Dat is de ontdekking van Luther. Het komt erop aan ons deze vrijheid niet te laten afpakken door verslaving (‘dienstbaarheid’ heet dat in de Bijbel) aan oude of nieuwe machten. Dat vraagt begrenzing, en wel in het bijzonder begrenzing van het eigen zelf, nederigheid dus, humilitas. Kernwoord bij Calvijn. We moeten onze plaats weten – voor God – en die innemen – ten overstaan van mensen – door bij onze roeping te blijven. Dan komen wij wel onszelf tegen. En hebben wij anderen nodig, die ons bij de les houden. Kortom, over de christelijke gemeente als een oefenplaats van de christelijke vrijheid.

We willen wel, maar het vlees is zwak
Deze obligate verontschuldiging – nogal eens gebruikt als grapje om de verwijtende blik van zijn vrouw te negeren, wanneer hij nog een bitterbal neemt, terwijl hij  zo beloofd had op zijn buik te letten, en wat minder te drinken en te eten – is ook een echte ervaringswijsheid. Veel waardevolle overtuigingen, besliste voornemens ‘kwamen er niet van’. Daar lijdt de wereld onder. Het is een bron van veel individueel en collectief ongenoegen. En voedingsbodem voor veel innerlijke onvrede, die we vervolgens wegwuiven. ‘De geest is wel gewillig maar het vlees is zwak’.  Weinig Nederlanders zullen nog weten dat het ontleend is aan een Woord van Jezus tot zijn discipelen in Gethsemane. Niet als verontschuldiging achteraf, maar als waarschuwing vooraf. ‘Bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het vlees, het lichaam (NBV) is zwak.’ Met andere woorden, wees je bewust dat er twee krachten in je werken – de geest die gewillig is, en het vlees, het lichaam, dat zwak is, onmachtig om te doen wat de geest eigenlijk wil.

Het is geen lot – zelfbeheersing als kardinale deugd
Zo zitten wij mensen in elkaar. Dat is ervaringswijsheid. Paulus heeft het echt wel ergens over, wanneer hij uitroept dat hij het goede dat hij wil, niet doet, en het kwade dat hij niet wil, doet (Romeinen 7). Menig cabaretier pepert ons in, dat het in werkelijkheid nog erger is. Die ene van de twee krachten is allesoverheersend, en zo lijkt het, wint het bijna altijd weer in deze wereld bij ons mensen. In de vorm van de hebzucht, in de gestalte van de wellust, van de jaloezie, in de gedaante van de toorn, van de vraatzucht. De zwakheid van het vlees geeft in ons krachten de ruimte die sterker zijn dan wat onze geest eigenlijk wil. De ervaring leert het. Hoe moeilijk het is voor mensen om zich te beheersen, om de eigen impulsen, ja: om zichzelf te beheersen. ‘Een geduldig man is meer dan een groot strijder en wie zichzelf bedwingt is meer dan wie een stad verovert’, zo weet de Wijsheid van Israël (Spreuken 16:32).

Wij weten inmiddels wat de wijze in Israël nog niet kon weten. Namelijk hoe geconditioneerd en vooral, hoe conditioneerbaar wij mensen zijn. Hoe onze hersenen reageren op prikkels, op geuren, kleuren en beelden. Vele wetenschappelijke studies leren hoe onze zintuigen kunnen worden bewerkt, en dus beïnvloed. De reclame speelt daarop in. Je hoeft niet gelovig te zijn om dat te zien en je er zorgen over te maken.

Maar – in hoeverre kunnen wij mensen het helpen? Je zou bijna denken dat het een lot is. Wij zijn nu eenmaal zo! De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. ’t Is de aard van het beestje, zegt een andere obligate ‘wijsheid’.

Maar dan protesteren we. Die vlieger gaat niet op. Wanneer iemand zijn zelfbeheersing verliest, vinden we dat genant. We voelen ons er ongemakkelijk bij. We generen ons plaatsvervangend, wanneer iemand ongeremd door zit te eten of te drinken. Als het je geliefde was, zou je je voor hem/haar schamen. ‘Je vijanden lachen om je’, zegt de oude wijsheid. Daarom is het advies van Jezus Sirach:

‘Loop niet achter je begeerten aan, houd je lusten in toom.
Wie zich overgeeft aan zijn begeerten wordt door zijn vijanden bespot.
Verlustig je niet in grote weelde, zorg dat je er buiten kunt.
Maak jezelf niet arm door met geleend geld te brassen
terwijl je zelf niets in je beurs hebt,

want je verraadt je eigen leven.

Niet voor niets is de ‘zelfbeheersing’ een van de vier kardinale deugden in de klassieke ethiek, bij de Grieken, bij de Romeinen. Rechtvaardigheid, voorzichtigheid, moed en zelfbeheersing of matigheid (temperantia). Onmatig zwelgen bij eten en drinken, of pronken met rijkdom of titels, het is gebrek aan zelfbeheersing. En als het om woorden gaat: schreeuwen en tieren, uitbarstingen van woede verlagen een mens. Hem of haar ontbreekt de deugd van de zelfbeheersing. Macht hebben over je zelf; je innerlijke huishouding op orde hebben, en wat via de zintuigen op je afkomt kunnen managen. Dat was een groot ideaal van beschaving.

Met de uitspraak dat ‘wij nu eenmaal zo zijn’ verlagen wij onszelf.

Een (onhaalbaar) ideaal?
Zelfbeheersing was voor de beschaafde Griek dus al een hoge deugd. In onze tijd ontdekken wij opnieuw de waarde van deze deugd. Hoe belangrijk het is dat mensen zichzelf leren beheersen tegenover de enorme consumptiedrang, tegen de koopwoede van velen in onze tijd. Zelfbeheersing – de gave van de begrenzing – ze is levensnoodzaak in een tijd van grensoverschrijdingen op allerlei gebied, die de aarde, die mensen, die kinderen, niet meer kunnen dragen en verdragen. Een verwende generatie loopt in zijn kinderen en kleinkinderen op grenzen. Dat besef leeft breed. Het wemelt daarom op Google van cursussen over de waarde van deze deugd: voor managers, voor leidinggevenden. Wat opvalt in de cursusbeschrijvingen, is het geloof in en het beroep op de ‘goede wil’. En hoe vanzelfsprekend de boodschap is – dat wij gelukkiger worden en dat de aarde zal opademen, wanneer wij onszelf wat meer zouden beheersen. We kunnen er alleen maar beter van worden, wanneer we onszelf beheersen. Wie zou dat niet willen?! We lezen een hoog ideaalgehalte, en voelen tegelijk hoever wat deze cursussen beloven afstaat van de harde werkelijkheid van hoe wij mensen in elkaar zitten.

Zelfbeheersing als vrucht van de Geest
Paulus schaart de zelfbeheersing onder de vruchten van de Geest (Galaten 5). Dat geeft te denken. De kerk heeft de vier kardinale deugden van de Grieken en Romeinen overgenomen, maar heeft ze wel gekerstend. Wij kennen ze alleen als vruchten van de Geest. Dat is niet zomaar. Zelfbeheersing is in Bijbelse zin meer dan een kwestie van beschaving, meer dan een deugd waar je niet direct gelovig voor hoeft te zijn. De spanningen in ons innerlijk zijn groter dan dat ‘het goede doen’ louter een kwestie is ‘van goede wil’. ‘Wie zal mij verlossen uit die tweeheid van dat ik het goede wil, en het kwade mij dichterbij ligt? Wie zal mij bevrijden van die vreemde tegenstelling in mijzelf die ik telkens weer merk: dat ik niet doe wat ik in geloof wil, en dat ik doe wat ik diep verafschuw?’ Uit dat soort spanningen roept Paulus. Er is meer nodig dan ‘goede wil’ om jezelf te beheersen. En wat is dan dat ‘meer’?

Het ís een kwestie van willen
Het ís een kwestie van willen, dat is zeker. Ons probleem is dat in ons twee ‘willen’ tegenover elkaar staan. Een die ons eigen is, het willen dat past bij onze eigen natuur. Je daardoor laten leiden ligt ons. Dat gaat bijna als vanzelf. En er is een wil die ons eigen moet worden, die ons van buiten moet worden geschonken. Dat is de Geest. Die leert ons willen wat God wil, wat goed is, wat de ander dient. De Geest leert ons willen wat God wil

Die twee willen staan in ons tegenover elkaar. Met een beroemde kernzin van Paulus in Romeinen 8. ‘Wie zich door zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil, maar wie zich laat leiden door de Geest, is gericht op wat de Geest wil’ (vers 5).

Die ene wil is ons eigen, gericht op expansie, macht, breed maken ten koste van God en de ander. ‘Wat onze eigen natuur wil, brengt de dood’ (vers 6). Wie zich voor dit oordeel openstelt, kan er niet omheen hoe waar het is. We zien het om ons heen. En we moeten het ook vrijmoedig durven zeggen, aanwijzen in wat we zien.

‘Daarom moeten wij ons laten leiden door de Geest. Want wat de Geest wil brengt leven en vrede.’ Wij kunnen onszelf niet sturen. Wij hebben onszelf niet in de macht, niet in bedwang. Of we capituleren op beslissende momenten, en zeggen: ‘De geest, mijn geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak’. Dan blijft het bij ‘eigenlijk zou ik anders moeten’. Of het blijft bij zuchten onder de wet, en telkens moeten constateren weer tekort te schieten.

Waar de Geest des heren is, daar is vrijheid. De Geest leert ons willen wat God wil, en wat goed is voor alle mensen. De vrijheid in Christus bewaren is afzien van de wereld en oefenen in luisteren naar de Stem van de Geest en vertrouwen op de Weg die Hij wijst. En geloften doen, dus gemeenschappen vormen van ‘verbonden voor het Leven’.

Wat zijn die plekken nodig en heilzaam, waar mensen niet meer zeggen ‘eigenlijk zou ik’, maar waar mensen het eigenlijke doen. Dat is het eigenlijke van de christelijke gemeente-nieuwe stijl. Waar het discipelschap wordt ge- en be-oefend.