Herboren tot volwassen enkeling
Plotseling is het zover: onze dertienjarige zoon is langer dan ik. Niet een fractie, zodat ik nog kan denken dat hij stiekem op zijn tenen staat – nee, als hij recht voor zich uit kijkt, zweeft zijn blik een paar centimeter boven mijn kruin. Als ik wil weten wat hij ziet, ben ik het die op mijn tenen moet staan.
Zeker, ik wist het al toen ik het baby’tje in een tricot zakje tegen me aan mee naar buiten nam. Toen ik de schooljongen vroeg om een handje bij het oversteken: “Er komt een dag waarop ik niet meer naar beneden hoef te kijken, maar omhoog.” Ontroering zonder vertedering - en mét ontzag. Het is niet alleen alsof ik fysiek lichtjes gekrompen ben, maar ook psychisch wat ben afgenomen, en nog dagelijks kleiner word.
Dat is des te vreemder aangezien ik de laatste jaren juist weer veel tijd en ruimte heb teruggekregen; mijn dagen worden niet meer gevuld met zandbak-, zwembad-, speeltuin- en sportveldbezoek, met het bedenken van en deelnemen aan spelletjes en uitstapjes. Nooit meer hoef ik werkzaamheden of ontmoetingen abrupt te onderbreken om bijtijds bij de schoolpoort klaar te staan. Van het huis heeft onze zoon een eigen sleutel, voor zijn huiswerk een eigen plan van aanpak, voor zijn hobby’s eigen tijden. Soms verzucht ik dat het lijkt alsof hij hier alleen nog maar op kamers woont, zoals mijn moeder dat destijds verzuchtte over mij.
Als opgemerkt: ik heb weer veel van mijn eigen leven terug. Waarbij ik me echter afvraag of het woordje ‘terug’ hier op z’n plaats is. Van buitenaf bezien ben ik weer bijna net zo vrij als voordat ik moeder werd. Maar de beleving ervan is heel anders. Toen beleefde ik mijn vrijheid als een terrein vol mogelijkheden, waarbij hooguit bepaalde zwaktes, neigingen en aangeboren beperkingen de begrenzingen vormden. Dit verwachtingsvolle (soms ook verlammende of beangstigende) besef van mogelijkheden heeft zich inmiddels verplaatst van mijn eigen leven naar dat van mijn zoon. Bovendien heb ik gaandeweg het opvoeden mijn beperkingen leren kennen, en op andere punten moedwillig voor (zelf)beperking gekozen; mijn zoon wilde immers weten waar hij aan toe was.
Gezwabber en gezweef werden regelmatig onderuitgehaald, vriendelijk bedoelde relativeringen en nuanceringen aan uitputtende testen blootgesteld. Morele hoogmoed kwam voor de val, de prachtigste pedagogische opvattingen bleken ballonnetjes die knapten nog voordat een speld ze lek stak, en ik weet niet wie zich ellendiger voelde wanneer ik een belofte niet was nagekomen. ‘Morgen doe ik het anders,’ dacht ik vaak. ‘Morgen maak ik echt werk van die muzieklessen. Ben ik strenger. Of luchtiger, of minder bezorgd, of aardser.’ Pogingen die direct werden ontmanteld en verijdeld. Waarbij de puber nu niet meer toont dat hij me dóórheeft, maar dit ook plompverloren meedeelt, recht in mijn gezicht. Vraagt waar ik voor sta en of ik mijn idealen werkelijk naleef, welke van de aangeboden keuzes ik zelf zou maken, of ik het ook afkan zonder goedkeuring van anderen, en of ik durf te vertrouwen op mijn eigen hoop en geloof alleen…
Die zoon, die me opeens op ooghoogte aankijkt, als een gelijke-in-wording, kan mede dankzij mij zo evenwichtig uitgroeien, zijn talenten en toekomstdromen ontdekken. Maar ditzelfde wonder doet me ook beseffen hoeveel ik zelf niet ben of ben geworden. Hoe half ik ben, hoe halfslachtig en onmogelijk soms.
‘Goed. Hier sta je dus. Je kon en kunt niet anders,’ lijkt zijn warme, hartelijke blik soms te zeggen.
Dat is een ervaring die intens klein maakt. Stil. Voorzichtig. Vele illusies armer, maar sterke gevoelens van dankbaarheid en eerbied rijker. Omdat ik alleen met die pijnlijke waarheid over mezelf echt verder kom, echt vrij kan zijn, merk ik. Herboren tot volwassen enkeling, en toch nog steeds niet af: misschien lijkt dit vaag, in de verte, op aangekeken worden door de Mensenzoon.
Een onverwachte slag van liefde, recht in je gezicht.