Wie anders wil, kan vandaag beginnen

Over het stellen van lastige vragen in het duurzaamheidsdebat

De discussie over duurzaamheid kan ons gemakkelijk de moed ontnemen om in beweging te komen. Wat kun je als eenling doen tegen de uitbuiting van onze aarde? Een belangrijke doelstelling van Wapenveld in deze jaarserie is om te laten zien dat deze houding niet terecht is. Opinieleiders en topwetenschappers die we aan het woord laten, laten op allerlei manieren licht zien aan het einde van de tunnel. Opvallend is dat technologische vernieuwing vaak een belangrijke rol speelt in de weg die zij wijzen. In dit artikel wordt de vraag gesteld welke techniek samen kan gaan met een einde aan de uitbuiting van de aarde en de zelfvervreemding van de mens.

Grofweg zijn er twee mogelijkheden te onderscheiden als reactie op de verwoesting van de aarde die aanstaande lijkt: we gaan allemaal anders leven of we zorgen voor betere techniek die zorgt voor minder vervuiling of uitputting van grondstoffen. De eerste reactie is tamelijk ondenkbaar. Betere techniek lijkt dus hard nodig, als we tenminste de getallen mogen geloven over de almaar toenemende uitstoot van CO2. Volgens Tim Jackson hangt de uitstoot van CO2 af van de bevolkingsomvang, het gemiddeld inkomen en het CO2-coëfficiënt per eenheid product.[1] Alleen nieuwe technologie zou in staat kunnen zijn deze rekensom in de hand te houden: de eerste twee variabelen groeien explosief en dat zal in de toekomst niet veranderen. Herman Wijffels is in deze jaarserie positief over de mogelijkheden van duurzame technologie. We zitten volgens hem weliswaar nog in de lineaire fase, maar de evolutie in de richting van de circulaire economie gaat verder: ‘Van deze transitie hebben we de basisinzichten, de basiskennis en de basistechnologie in huis. (…) We moeten dus aan de bak.’[2]

Technologie en utopie
Het aanstekelijke in de visie van Wijffels is dat hij niet alleen aanwijst waar het mis is gegaan: onze verslaving aan consumptie en de blinde vlek voor de gevolgen daarvan. Hij gelooft ook in een alternatief. De spannende vraag hierbij is of we deze keer niet opnieuw met de negatieve kanten van nieuwe technologie zullen kennismaken. Het is daarom belangrijk om te beseffen wat precies de culturele achtergrond is van de huidige crisis. Wie zich daar niet bewust van is, loopt kans te gemakkelijke oplossingen voor de crisis te vinden. Het woord utopie is in deze Wapenveld-serie al gevallen. Een belangrijk signalement van de utopie zijn volgens Hans Achterhuis de paradoxen, de schijnbare tegenstellingen in onze cultuur.[3] Met name in de gezondheidszorg zitten zulke paradoxen meteen dicht op onze huid. Wij zijn nog nooit zo oud geworden en zolang gevrijwaard gebleven van ziekten en gebrek. Toch zijn er momenteel bijna een miljoen arbeidsongeschikten in ons land en kunnen we de kosten van de gezondheidszorg nauwelijks betalen. Ook in het duurzaamheidsdebat zijn verschillende paradoxen te vinden. Er zijn in deze wereld meer mobiele telefoons in de omloop dan toiletten. Welvaart en armoede gaan hand in hand. Dit alles lijkt tegenstrijdig, maar vanuit de logica van de utopie is het te plaatsen. De utopie definieert wat nodig is om geluk te bereiken. In het geval van de mobiele telefoons geldt blijkbaar dat meetellen en bereikbaar zijn boven alles gaat, ten koste van primaire levensbehoeften.

Achterhuis voert in zijn oeuvre Thomas More op als kampioen van de utopie. In zijn Utopia uit 1516 beschrijft hij hoe geluk op het eiland Utopia door een sterke overheid en maatschappelijke ordeningen kan worden gerealiseerd. Ruim een eeuw later volgt Nova Atlantis van Francis Bacon. In deze utopie zijn het vooral de wetenschappers en de technologen die werken aan het geluk en de gezondheid van de inwoners van Nova Atlantis. De technische utopie van Bacon is nog altijd werkzaam in de hooggespannen verwachtingen van technische apparaten en methoden, juist ook in de gezondheidszorg. Ondertussen kan de technische utopie behoorlijk destructief zijn De technische utopie kan behoorlijk destructief zijn voor het individu. De vraag is of er techniek bestaat die niet zulke destructieve gevolgen heeft en die zich juist wel laat inzetten om de huidige klimaatcrisis te beteugelen, zoals Wijffels beoogt.

Opvallend is dat Wijffels hier en daar behoorlijk utopisch taalgebruik bezigt.[4] Wijffels noemt aan het eind van het interview in Wapenveld twitter als voorbode van een nieuwe tijd die is aangebroken: ‘De logica van de samenwerking is onontkoombaar. Een Hitler krijgt in een tijd van twitter en moderne media niet zomaar een kans.’ Wijffels heeft hier een punt. Vijftig jaar geleden was wegkijken nog mogelijk, zoals bijvoorbeeld de geallieerden deden bij de afslachting van Poolse officieren in Katyn in 1940, maar nu niet meer. Toch laat juist dit voorbeeld zich ook weer problematiseren. Sociale media stimuleren ons om onszelf te etaleren ten koste van anderen. Aandacht voor nuances, luisteren naar de ander en het zoeken van consensus worden daardoor niet bevorderd. Tweets zijn meestal impliciet boodschappen over de persoon zelf.

Bovendien zou er met de stortvloed aan digitale media weleens iets vergelijkbaars kunnen gebeuren als met roken in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Het is nog helemaal niet zeker dat de gebruikte elektromagnetische straling geen schadelijke gevolgen heeft voor onze gezondheid.[5] Dat er effecten zijn, is inmiddels in de wetenschappelijke literatuur onomstreden. Mocht dit sombere scenario waar blijken te zijn, dan gaat het om veel meer dan alleen sociale media; het levensgeluk van velen in onze cultuur hangt momenteel aan de spijker van de moderne communicatiemiddelen. Mobiele telefoniemaatschappijen proberen te voorkomen dat er op Europees niveau restricties komen op de intensiteit van elektromagnetische straling in de openbare ruimte. Veel Europese regeringen hebben echter het zekere voor het onzekere genomen en informeren hun bevolking actief over mogelijke risico’s. In Frankrijk is het gebruik van mobiele telefoons op lagere en middelbare scholen verboden. Hier zou opnieuw de dynamiek van de utopie een rol kunnen spelen: het doel heiligt de middelen, ten koste van onze gezondheid.

De heerschappij van de technische blik
De vraag laat zich stellen of het wel mogelijk is om een nieuwe techniek neer te zetten die de toekomst van onszelf en van de aarde perspectief biedt. De utopie verleidt ons in elk geval de negatieve kanten niet te doorzien. We doen er daarom goed aan door te vragen naar het wezen van de moderne techniek voor we opnieuw de hand aan de ploeg slaan om het dit keer beter te doen. Bij het duo techniek en utopie hoort nog een derde: maakbaarheid. Om te begrijpen wat hier cultureel en filosofisch aan de orde is, valt veel te leren van de Duitse filosoof Martin Heidegger. Bij techniek gaat het niet in de eerste plaats om apparaten en technologische processen, maar om een metafysische grondhouding tegenover de werkelijkheid. Heidegger ziet deze grondhouding al terug in de moderne wetenschap. Moderne wetenschap sinds Descartes wordt gekenmerkt door de subject-objectverhouding. De mens als subject treedt ordenend op in de wereld van objecten buiten hem. In Holzwege zegt Heidegger hierover: ‘Het kennen als onderzoek vraagt van het zijnde rekenschap hoe en in hoeverre het beschikbaar te maken is voor het voorstellen. Het onderzoek beschikt over het zijnde als het dit ofwel in zijn toekomstig verloop vooruit kan berekenen, ofwel als iets dat verlopen is, kan narekenen. In het vooruitberekenen wordt de natuur als het ware tot staan gebracht.’[6]

In zijn lezing Die Technik und die Kehre[7] heeft Heidegger zijn visie op de techniek verder uitgewerkt. Juist in de techniek komt het karakter van de moderne wetenschap nadrukkelijk naar voren. Hij vat techniek op als ontbergen: iets tevoorschijn brengen dat voorheen verborgen was. Er is in de moderne techniek sprake van herausfordern (tevoorschijn dwingen). De moderne techniek ontbergt de werkelijkheid als Bestand. De dingen om ons heen zijn niet zomaar voorwerpen, maar zij verschijnen in hun nuttigheid. Anders gezegd, ze bestaan in hun functionaliteit, en daarbuiten bestaan ze niet. Het Gestell (bestel) is de opvorderende aanspraak die de mens ertoe brengt om de werkelijkheid als Bestand te ontbergen. Heidegger maakt dit onderscheid aan de hand van voorbeelden duidelijk. Een stuk land kan bijvoorbeeld worden opgevorderd tot het leveren van kolen. De grond  wordt dan ontborgen als steenkoolgebied. Kortom, de natuur wordt gesteld, tot staan gebracht, op de wijze van het uitdagen, om energie te leveren.

Heidegger bekritiseert de instrumentele bepaling van de techniek. Heidegger bekritiseert de instrumentele bepaling van de techniek In deze voorstelling van zaken is de techniek een neutraal middel dat ons als vrije mensen ter beschikking staat. Maar als we dat denken, dan zijn we juist onvrij ten opzichte van de techniek. We zien niet dat de houding waarmee we de werkelijkheid tegemoet treden zelf al technisch is, namelijk gericht op beheersing en ordening. Het Gestell dwingt ons om de werkelijkheid als Bestand te ontbergen.

De teloorgang van de homo faber
Het scherpe punt in de analyse van Heidegger is dat uiteindelijk ook de positie van de mens zelf wordt gerelativeerd. Hannah Arendt, als denker nauw verwant met Heidegger, maakt in haar Vita activa onderscheid tussen arbeiden en werken, tussen de homo laborans en de homo faber. De homo laborans is de oorspronkelijke mens die gebonden is aan de kringloop van de natuur en louter gericht op consumptie. In de Verlichting is de homo faber, de werkende, construerende mens op het wereldtoneel verschenen. De mens die in de analyse van Heidegger de werkelijkheid ordent en vormgeeft, kan nog opgevat worden als een homo faber. Maar uiteindelijk verwordt de mens zelf ook tot Bestand, een radertje in het geheel van de werkelijkheid dat alleen dan meetelt als het functioneert. Precies deze ontwikkeling wordt ook beschreven door Arendt: de homo faber gaat teloor en we keren terug tot homo laborans: ‘De laatste fase van de maatschappij van de arbeiders, de maatschappij van de loontrekkers, vraagt van haar leden nog slechts een louter automatisch functioneren, alsof het individuele leven inderdaad verzwolgen is door het allesomvattende levensproces van de soort.’[8] Opnieuw licht een paradox op van de moderniteit: de mens lijkt heer en meester van de werkelijkheid, maar zijn keuzevrijheid verdampt in het proces van wat ‘men’ nu eenmaal doet. Mijn forensentrein laat dat elke morgen zien: internet maakt onze mogelijkheden onbegrensd, maar we zitten tegelijkertijd als slaven vast aan onze smartphones en laten ons normaliseren door een beperkt aantal nieuwssites en twee gratis ochtendkranten. Ondertussen is dit precies wat Arendt het gevaar noemt: de zelfvervreemding is de prijs die de mens moet betalen voor het vinden van het punt van Archimedes. Heidegger spreekt in zijn rede ook over gevaar. De heerschappij van het bestel is het gevaar. Heidegger spreekt nog behoorlijk abstract over het gevaar, evenals Arendt. Wij kunnen ons inmiddels te midden van de huidige klimaatcrisis ook heel concrete dingen voorstellen.

Heidegger vraagt: kunnen we nog een vrije verhouding hebben ten opzichte van de techniek? Een eerste stap is om het gevaar te doorzien en te beseffen op welke manier wij in de werkelijkheid staan. We moeten leren om de heerschappij van het Gestell te doorzien. Heidegger gebruikt in dit verband de term Gelassenheit.[9] Hij bedoelt daarmee een stemming van eerbied tegenover de dingen, die veel fundamenteler is dan de technische houding. Als onze cultuur Gelassenheit leert, dan wacht ons een vrije verhouding tot de techniek. De Nederlandse filosoof Ad Verbrugge heeft in deze traditie verder gedacht over de uitdaging van de moderne techniek. Hij schrijft onomwonden dat een eventueel antwoord op de milieuproblematiek spiritueel van aard moet zijn. Alleen een spirituele bezieling geworteld in de ervaring van heiligheid kan het menselijk leven hersitueren ten opzichte van de moderne techniek.[10]

Christelijke ethiek?
Opvallend is dat de analyse van Heidegger lijkt uit te lopen in het stellen van religieuze vragen en niet in het opstellen van een plan van aanpak van de crisis. Zijn analyse laat zich daarom niet gemakkelijk verbinden met een christelijke ethiek waarin de mens als Gods vertegenwoordiger op aarde tot grote daden wordt geroepen. Onze horigheid aan het wezen van de techniek verhindert dat christenen eenvoudig een alternatief kunnen neerzetten. Brian Brock is een Britse theoloog die veel heeft nagedacht over deze vragen, onder meer in zijn boek Christian ethics in a technological age.[11] Brock sluit in zijn techniekanalyse dicht aan bij Heidegger. Hij houdt niet op te benadrukken dat techniek en technologie meer zijn dan apparaten. Ze zijn onze way of life. Techniek staat voor een manier van denken om dingen als objectiveerbaar, manipuleerbaar en materieel efficiënt te zien. Het is onmogelijk om daar zomaar afstand van te nemen. Maar het is evengoed onbestaanbaar om je er niet nadrukkelijk bewust van te zijn. Wie dat als christen niet doet, loopt kans een willoos slachtoffer te zijn van de afgoden van onze tijd. Brock zal niet zomaar meegaan met de technological fix voor de klimaatcrisis.

Brock werkt een vergelijking uit tussen het oproer in Efeze na het optreden van Paulus in Handelingen 19 en onze huidige tijd.[12] Brock vergelijkt de Artemis-cultus van Demetrius en onze verknochtheid aan de techniek. Demetrius voelde goed aan dat Paulus’ verkondiging dat Christus Heer is een rechtstreekse aanval was op de stabiliteit van de samenleving. De Artemis-cultus stond voor meer dan verering van een god; hij stond voor een collectief verlangen naar zekerheid. De cultus was een manier om menselijk welzijn, macht en veiligheid zeker te stellen. Daar zit een overeenkomst met de moderne techniek. Het belangrijke verschil is dat de moderne techniek een set methoden aanreikt om dit te bewerkstelligen, die pas later tot fysieke objecten worden. Door het vervaardigen van de afgodsbeelden is de link met godsdienst en de pretentie van de Artemis-cultus heel helder. Die link is verdwenen in onze maatschappij, maar het verband tussen techniek en afgodendienst is daarmee niet weg. Er is verband tussen techniek en afgodendienst Er is veel overlap tussen de technische utopie en wat een god in de klassieke oudheid mensen te bieden heeft.

In dit verband behandelt Brock ook Augustinus. Hij zet hoogmoed en nederigheid tegenover elkaar, de stad van de mens en de stad van God.[13] Hoogmoed neemt de overhand als de wens om macht en eer te verzamelen de vindingrijkheid van de mens gaat overheersen. Met de groei van mogelijkheden van de techniek, groeit ook de verleiding om de techniek een doel in zichzelf te laten zijn en haar controlemechanisme te perfectioneren. Techniek wordt dan benut om vrees aan te jagen of destructieve doelen te dienen. Een belangrijk signaal dat we zelf aan de zonde van hoogmoed lijden is dat we ‘uncomfortable’ worden bij de gedachte dat we een nieuwe gadget aan ons voorbij moeten laten gaan. ‘When the object becomes a screen between myself and the neighbor, drawing attention to itself as a thing in itself, claiming its own solidity, when the completion and the harmony of the spreadsheet seduce us and we begin to love its symmetries, then we are in the grip of penultimate loves that deprive us of God, the neighbor, and with them, ourselves.’[14]

De ark van Noach en de toren van Babel
Brock zegt niet dat alle techniek en menselijk maakwerk vallen onder het kopje hoogmoed. Wat wij mensen maken, techniek, moeten middelen zijn om liefde te bewijzen aan anderen: conduits of love in plaats van objects we love. Het probleem van de moderne techniek is niet dat we steeds meer kunnen en steeds meer kunnen manipuleren. Die mogelijkheid houdt ook de belofte in dat we de gemeenschap kunnen dienen of dat we meer kunnen doen om het lijden van mensen te verlichten. Technologieën moeten verlicht worden door Pasen. Ze zijn dan als een beker koud water. Het gaat erom te onderscheiden hoe en wanneer techniek het werk van Christus dient. Christenen steunen een beperkte, nederige en gedesacraliseerde exploratie van techniek. Bijbels gezien gaat het om het verschil tussen het bouwen van de ark en het bouwen van de toren van Babel.

Christenen die dit allemaal te onduidelijk vinden, verwijt Brock gebrek aan creativiteit om te luisteren naar de claim van God. Brock verzet zich tegen christenen die graag mogen vertellen dat een christelijke brug niet bestaat. Dit soort sentimenten veronderstelt dat cultureel bepaalde gewoontes niet vatbaar zijn voor theologische kritiek en analyse. Opstandingsleven kan aanleiding geven tot een totaal andere manier van leven. Brock doorziet met Heidegger dat techniek en technische oplossingen nooit neutraal zijn. Maar dat hoeft niet te betekenen dat techniek altijd destructieve gevolgen heeft: de bezieling van de techniek moet juist positief worden ingezet. Techniek kan ook een middel zijn om te dienen. Deze visie geeft een christelijke duiding aan wat Achterhuis heeft aangeduid als de moralisering van apparaten.[15] Een bekend voorbeeld daarvan is de verkeersdrempel bij een school, die chauffeurs dwingt om langzaam te rijden. Techniek die mensen uitnodigt tot goede en duurzame gewoonten, kan een belangrijk verschil maken. Een christelijke brug bestaat wel.[16]

Een vrije verhouding ten opzichte van de techniek kan vragenderwijs beginnen: hoe belichaamt deze techniek liefde voor de naaste en voor Gods schepping? Brock wil dat deze vraag in de boardrooms, de universiteiten en de parlementen wordt gesteld. Politici moeten het aandurven om te benoemen dat de achtergrond van de crisis onze eigen hebzucht is. Wetenschappers moeten blijven doorvragen naar schadelijke gezondheidseffecten van medicijnen of van elektromagnetische straling.

Een mooi voorbeeld van een dergelijke houding liet Martine Vonk recent in Trouw zien.[17] Zij schrijft een antwoord op Aalt Dijkhuizen, de voorzitter van de raad van bestuur van Wageningen Universiteit. Dijkhuizen beweert dat de landbouw in de wereld juist intensiever moet, willen we in de toekomst niet omkomen van de honger. De Chinezen gaan straks ook vlees eten. Vonk zet Dijkhuizen niet weg als utopist, daarvoor is het probleem van het voeden van 9 miljard mensen in 2050 te urgent: de voedselproductie moet omhoog. Ze erkent dat de intensieve landbouw die Dijkhuizen voorstaat het meest efficiënt is. Maar dat kost wel iets: intensieve landbouw gebruikt fossiele brandstoffen, antibiotica, water en schaarser wordend fosfaat. Dit soort landbouw lost op korte termijn problemen op, maar spaart problemen op voor de toekomst. Zij stelt haar broer Jan en zijn boerderij midden in de mooie Alblasserwaard ten voorbeeld. Hij investeert in dierwelzijn en biodiversiteit en kan toch zijn hoofd als boer boven water houden. En: hij heeft ontzag voor de Schepper. Opvallend is dat Vonk vooral vragen stelt en werkt aan bewustwording bij consumenten en bestuurders: ‘Alle partijen uit de agrarische keten, inclusief de consumenten, moeten de ongemakkelijke vragen onder ogen zien en samen zoeken naar duurzame oplossingen. Die zullen soms liggen in intensivering, soms ook juist in extensivering en meer diversiteit, met gebruik van natuurlijke capaciteiten van de bodem, insecten en planten.’  

Vonk wil bewerkstelligen dat consumenten weer weten waar hun voedsel vandaan komt; ze merken dan ook dat het niet permanent beschikbaar is. De natuur heeft seizoenen. Dat kan ook in het groot. Eneco-topman Jeroen de Haas brak onlangs een lans voor windenergie: ‘Vaak wordt van windenergie gezegd: die is te variabel, we hebben ook nog een gascentrale nodig om die variaties op te vangen. Maar je moet het omdraaien: je moet je aanpassen aan die variaties. Er zullen bedrijven zijn die pas gaan produceren als het gaat waaien. Vroeger werd het graan ook pas gemalen wanneer er wind was’.[18] Aansprekend in deze voorbeelden is dat ze de natuur anders laten verschijnen dan in de analyse van Heidegger. Daar is de natuur Bestand en als leverancier van energie permanent beschikbaar. Wie de beperkingen en het ritme van de natuur kent, leeft in een andere wereld. Wie de beperkingen en het ritme van de natuur kent, leeft in een andere wereld

Microresistance
Brock staat in zijn boek naast de christenacademicus die zich op geen enkele manier kan veroorloven toeschouwer te zijn. Christenen blijven in hun beroepsgroep, maar zij durven te breken met conventies om beter voor Gods aangezicht de naaste te kunnen dienen. Dit noemt Brock in navolging van Foucault microresistance. Een beetje verzet dus, maar nooit totalitair. Brock spreekt liever niet van een contrast society, een maatschappij van en door christenen. Wij hebben niet de antwoorden, de blauwdruk voor een alternatief. Brock voert een pleidooi voor inquiries, experimenten om het anders te proberen. Boer Jan Vonk in de Alblasserwaard geeft een stuk van zijn grasland prijs om een boomgaard aan te leggen met een poel en natuurland. Kunnen de Chinezen ook daar iets van leren? Maar ook de niet-agrariërs kunnen meedoen: geen auto hebben, geen Facebook of afzien van prenatale screening. Een ander experiment dat de moeite waard is, is het samen delen van spullen – van heggescharen tot auto’s  –  via internet.[19] Veel Nederlanders zitten ondanks de crisis immers nog steeds onnodig goed in hun spullen. Dit soort concrete daden is nooit in zichzelf ethisch juist; zulke daden zijn geen project dat leidt naar de utopische samenleving, maar ze hebben vooral een diagnostische functie. Het verzet moet geleefd worden, we moeten leren om te voelen waar de techniek dwingt en dringt; voor het te laat is.

Aan het eind van zijn boek schrijft Brock over gebed van christenen in het technologische tijdperk.[20] Zij vragen God of Hij hen inzicht wil geven om een nieuwe relatie tot techniek te gaan onderhouden. Wij weten ook niet hoe deze wereld eruit zal zien als we bestaande technologieën inrichten op een manier die trouw is aan onze roeping en dienstbaar aan onze naaste.  Daarvoor zijn we te diep gevormd door de ethos of technology. We staan ervoor open om Gods medearbeiders te zijn in het werk van de verzoening en vertrouwen er tegelijkertijd op dat de volledige chaos op deze aarde nooit zal losbarsten.

In de analyse van Brock en Heidegger worden het micro- en het macroniveau met elkaar verbonden. De milieuproblemen zijn vaak zo groot dat mijn eigen beslissingen zinloos lijken. En als je echt wilt, kun je de problemen nog ontkennen ook.[21] Maar de cultuurhistorische context van de klimaatproblemen en de huidige crisis is dezelfde als van de wereld waarin wij ons thuisvoelen. De krankzinnige uitbuiting van de natuur en de moderne zelfvervreemding zijn twee kanten van dezelfde zaak.[22] Wie dit niet doorziet, zal per saldo nooit dwars zijn en nooit voelen wat ons wordt opgedrongen als vanzelfsprekend. Maar wie anders wil, kan vandaag beginnen. Het begin van een vrije verhouding tot de techniek ligt in de combinatie van innerlijke bezieling, concrete daden en het stellen van lastige vragen.

  1. Wapenveld, 2012, 62(1), p. 4.
  2. Wapenveld, 2012, 62(2), p. 2-12.
  3. Hans Achterhuis, De erfenis van de utopie, Amsterdam, 1998.
  4. Bijvoorbeeld: ‘Als je het huidige vastlopen ziet als de geboorte van iets nieuws, dan zie je mogelijkheden’. Achterhuis bespreekt in zijn boek De erfenis van de utopie de gedachte van een radicale breuk voor een nieuw begin als een van de kenmerken van de utopie (p. 69).
  5. Inmiddels is wel zeker dat deze straling effecten heeft op biologisch weefsel. Zie bijvoorbeeld: S.J. Genuis & C.T. Lipp (2012), Electromagnetic hypersensitivity: fact or fiction? The Science of the total environment, 414, 103–12. doi:10.1016/j.scitotenv.2011.11.008
  6. Geciteerd uit: Hans Achterhuis, De maat van de techniek, Baarn, 1992, p. 82.
  7. Martin Heidegger, Die Technik und die Kehre, Pfullingen, 1991.
  8. Hannah Arendt, Vita activa, Amsterdam, 1994, p. 323.
  9. Een christelijke uitleg van Gelassenheit zou kunnen zijn wat staat in 1 Kor. 7:29-31: Laten zij die vrouwen hebben voortaan zijn alsof ze die niet hebben, en zij die huilen, alsof zij niet huilen, en zij die blij zijn, alsof zij niet blij zijn, en zij die kopen, alsof zij niet bezitten, en zij die van deze wereld gebruikmaken, alsof zij die niet gebruiken.
  10. Ad Verbrugge, Tijd van onbehagen, Amsterdam, 2004, p. 283.
  11. Brian Brock, Christian Ethics in a Technological Age, Cambridge, 2010.
  12. Brock, p. 374.
  13. Brock, p. 197.
  14. Brock, p. 233.
  15. Achterhuis, p. 28.
  16. Het voorbeeld van de christelijke brug is niet willekeurig gekozen. In vorige eeuw discussieerden de techniekfilosoof Van Riessen en de Duitser Otto Bangerter over de vraag of een christelijke brug bestaat. Bangerter had beweerd dat christelijke bruggen niet bestaan omdat de techniek haar eigen wetten volgt. Van Riessen protesteert daartegen en wijst op de vervlechting van de brug en de omringende sociale structuur. Zie verder in: Hans Haaksma, Van Riessen, filosoof van de techniek, Budel, 1999, p. 64.
  17. ‘Advies van een boerendochter. Hoe de landbouw intensiever en toch duurzaam kan.’, in: Trouw, Letter & Geest, 15 september 2012.
  18. ‘Splitsing werkt contraproductief’, in: De Volkskrant, 18 februari 2012.
  19. ‘Van hebben naar gebruiken’. In: Ideaal, Magazine voor de ASN Bank, september 2012. Dat begint te lijken op de principes van de circulaire economie: als de producent eigenaar blijft van het product en wij het alleen nog maar gebruiken, en niet langer bezitten.
  20. Brock, p. 388.
  21. Soms lijkt de klimaatdiscussie wel op het schepping-evolutiedebat: je kunt met wetenschappelijke artikelen in de hand ook beweren dat bijvoorbeeld de methode om de ecologische voetafdruk uit te rekenen niet klopt: N. Fiala (2008), Measuring sustainability: Why the ecological footprint is bad economics and bad environmental science. Ecological Economics, 67(4), 519–525. doi:10.1016/j.ecolecon.2008.07.023
  22. Vergelijk ook: Verbrugge, p. 72.