Dat er iets veranderen moet is evident

Een gesprek met Paul Schnabel en een reactie van Jan Schippers en Gert-Jan Segers

‘Nederland is weer een normaal land geworden’ kopte het Vlaamse dagblad De Standaard op 28 april van dit jaar [1]. Dat was twee dagen nadat vijf Nederlandse politieke partijen het veelbesproken Kunduz-akkoord sloten, waarmee minister van Financiën De Jager zijn begroting in de hand hield en deze kon voorleggen aan de Europese Unie. Het akkoord zorgde voor een golf van euforie in het land. De jaren van politieke impasse waren voorbij: politici bleken in staat snel, daadkrachtig en doelgericht te kunnen handelen. De ‘politieke rollercoaster waar Nederland in terecht was gekomen’ werd tot stilstand gebracht, aldus De Standaard. Althans voor een kort moment.

De achtbaan is de afgelopen maanden – we schrijven dit twee dagen na de Tweede Kamerverkiezingen van 12 september – weer volledig op snelheid gekomen. En het einde van de baan is nog niet in zicht. De achtbaan is niet de enige metafoor die in de afgelopen jaren in politieke analyses werd gebruikt. Trouw-redacteur Gerbert van Loenen heeft het in zijn artikel ‘Het leegslingerende midden’[2] over de wasmachine: de middelpuntvliedende krachten teisteren de politiek. Het midden leek, aldus de peilingen toen, steeds leger te worden en de kiezer nam zijn toevlucht op de flanken van enerzijds de PVV en de SP aan de andere zijde. In zijn analyse stelt hij de vraag hoe erg dat is. Het Kunduz-akkoord, waarin onder andere de ‘rechtse’ VVD en het ‘linkse’ GroenLinks samenwerken, laat volgens hem zien dat vanwege de versplintering in de politiek telkens meer partijen nodig zijn om tot een akkoord te komen. ‘Het moeizame midden,’ schrijft hij, ‘het midden dat compromissen sluit en verantwoordelijkheid neemt, tegenover twee flanken die oppositie voeren en duidelijk laten merken waar ze tegen zijn: dat is de centrifugale democratie.’ Dreigend wordt dat als hij de vergelijking maakt met Duitsland aan het begin van de jaren dertig. Na het wikken en wegen van de politieke en maatschappelijke mogelijkheden om de polarisatie in de samenleving te dempen, en een ‘positieve’ duiding van de afgelopen regeringssamenwerking met de PVV, concludeert hij: ‘Uiteindelijk is het de kiezer die kiest en bepaalt of de middelpuntvliedende krachten verder worden opgezwiept.’ En dat hebben we geweten: de middelpuntvliedende kracht is ineens gedempt. Onverwacht groot is de winst van het midden, nadat de verkiezingscampagne was uitgelopen op de verkiezing van de nieuwe premier. Het ‘gevaar’ van de flanken is daarmee overigens nog niet geweken. ‘Een regering door het midden,’ schrijft Van Loenen, ‘zal de centrifugale krachten versterken.’ Er zijn door afnemende loyaliteit aan politieke partijen niet alleen veel zwevende kiezers, ze zijn ook nog eens zeer bewegelijk. Ze zweven niet, nee ze zwalken. Opmerkelijk is overigens de foto die de krant bij dit artikel plaatst, niet van een wasmachine, maar van een zweefmolen. Alweer een kermisattractie dus. Voor een deel dekt deze de lading, maar aan het eind van het betoog van Van Loenen zijn we toch op het hobbelpaard – of zo je wilt, een beetje spannender, de rodeostier – terechtgekomen. Een regering door het midden dreef de mensen naar de flanken, en – zoals we nu hebben ervaren – een regering waarin een van de flanken participeert, drijft de kiezers weer terug naar het midden. Zo hobbelen we nog wel even heen en weer. Juist door de afname van loyaliteit, de toename aan protest- en strategische stemmers, is het politieke landschap veranderlijk als nooit tevoren. Bewegen de kiezers nu naar de partijen toe, of de partijen naar de kiezers?

Hoe dit ook zij, de politieke belangenstrijd wordt mede veroorzaakt door een zekere polarisatie die juist in verkiezingstijd stevig wordt aangezet: links tegenover rechts, hoger opgeleid tegenover lager opgeleid, rijk tegenover arm, en jong tegenover oud. Hoeveel verdeeldheid kan een democratie verdragen? Hoeveel verdeeldheid kan een democratie verdragen? Die vraag wordt prangender als we haar bezien met het oog op de grote noodzakelijke hervormingen die onherroepelijk leiden tot een nieuwe weging van de belangen tussen de generaties. Juist die spanning staat centraal tijdens het komende rrqr-congres dat wordt gehouden op zaterdag 10 november a.s. in Utrecht. Het congres draagt de titel: ‘Over de houdbaarheid van de democratie in het licht van een nieuw generatieconflict’.  Zijn in ons land de grenzen van het politieke bestel, de parlementaire democratie, bereikt? Alumni-vereniging waardig stellen we de solidariteit in een gepolariseerde samenleving centraal. Uiteraard concentreren we ons daarbij op de polarisatie tussen de generaties.

Ter voorbereiding op dit congres spraken we op de zonnige vrijdagmiddag voorafgaand aan de verkiezingen telefonisch met prof. dr. Paul Schnabel (1948), van huis uit socioloog, momenteel directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, columnist van NRC Handelsblad, en hoogleraar aan de Universiteit Utrecht. Deelt hij het pessimisme over de kracht van het Nederlandse democratische bestel? Stellig: “Nee. Je kunt moeilijk zeggen dat de politiek nu niet leeft. Het is natuurlijk wel zo dat maar weinig mensen lid zijn van een politieke partij, maar dat zegt niets over hun betrokkenheid. Als je de vermeende ‘crisis van de democratie’ betrekt op de kabinetsformatie – dat het steeds lastiger wordt een kabinet te vormen in een politiek versplinterd landschap – is het maar de vraag of daarvan sprake is. Dat zullen we echt moeten zien. Er lijkt zich juist nu een nieuw midden te vormen met de VVD en de PvdA. Voor de grote traditionele middenpartij het CDA ziet het er wel dramatisch uit. Maar dat is een ontwikkeling die al langer gaande is. Het draagvlak voor die partij brokkelt af: de vanzelfsprekendheid om op een bepaalde eigen partij te stemmen is helemaal verdwenen. Ook ouderen voelen zich steeds minder verplicht op het CDA, of op de PvdA, de andere volkspartij, te stemmen. Dat was vroeger wel anders. Steeds meer mensen zijn zwevende kiezers. Ik noem dat het definitieve einde van de verzuiling. Er manifesteert zich een nieuw midden. Door de aanwezigheid van de SP en PVV op de flanken zijn de PvdA en de VVD middenpartijen geworden. De bevolking schudt de kaarten anders en zo ontstaat een nieuw politiek midden. Waar we aan moeten wennen is dat er in korte tijd veel kan veranderen. De meningen kunnen heel snel verschuiven. Maar om nu over een ‘crisis van de democratie’ te spreken gaat mij te ver. Er worden veel te snel van dit soort vergaande analyses gemaakt en conclusies getrokken. Het definitieve einde van dit en dat…, dat is echt niet aan de orde, behalve dan bij de verzuiling, maar dat is een proces geweest van meer dan een halve eeuw. In feite is sprake van een heel levendig debat, zelfs op het vermoeiende af.”

Een generatieconflict?
De avond na ons gesprek met Schnabel botsen Sywert van Lienden, jong en oprichter van de G500, en Henk Krol, de politieke voorman van de nieuwkomer in de Kamer 50plus, hard in het televisieprogramma Nieuwsuur. Van Lienden, die het initiatief nam om via de middenpartijen de politieke agenda te beïnvloeden met thema’s die jongeren aangaan, houdt Krol voor dat hij ‘aantoont in debatten nul pensioenkennis te hebben,’ en ‘u snapt niet wat een pensioenstelsel is’ op diens bewering dat er niets aan de hand is en de pensioenen zeker niet gekort hoeven te worden. Hij dreigt zelfs dat ‘zijn’ hele generatie zich terugtrekt uit het pensioenstelsel als er niet nu ingegrepen wordt.[3] Een scherpe confrontatie, die we al die middag aan Schnabel voorlegden. Stevenen we af op een generatieconflict tussen jongeren en babyboomers, zoals bijvoorbeeld Joop Hazenberg, betrokken bij denktank Prospect dat de verzorgingsstaat wil moderniseren, stelt,[4] of zal ons democratisch stelsel in staat blijken de verschillende belangen te overbruggen? “In feite valt dat conflict erg mee,” reageert Schnabel beslist. “Zeker in de gezinssfeer is er helemaal geen sprake van een conflict. De leefstijl van ouders en jongeren ligt dicht bij elkaar – jongeren zien geen reden om zich af te zetten. De band tussen ouders, grootouders en kinderen is sterker dan ooit. De band tussen ouders, grootouders en kinderen is sterker dan ooit Er wordt nauwelijks afstand gevoeld. Kortom, er is sprake van een gezamenlijke familiecultuur en leefstijl. Ik begrijp wel dat Hazenberg natuurlijk niet doelt op zo’n generatieconflict à la de jaren zestig. Hij betrekt dat op de politiek, op de zorgen van jongeren over bijvoorbeeld de groeiende zorgkosten en de kosten voor de pensioenen. Die zorgen zijn wel terecht, maar om daar nu meteen een generatieconflict van te maken – omdat ouderen hun pensioenrecht verdedigen – vind ik overdreven. Ouderen zijn natuurlijk bang voor hun pensioen. Maar we moeten nog maar afwachten wat daar echt mee gaat gebeuren. Een partij als 50plus is een reactie, maar niet nieuw. Het verhaal van de 50plus partij is overigens onhoudbaar. Het is voor ouderen in dit land prima geregeld en armoede komt nergens minder voor dan onder 65-plussers. Ik herken dat conflict dus niet, al is het vooral de jongste generatie die meer steun zou verdienen. Er is zeker sprake van algemeen onbehagen – maar dat ligt op een ander terrein dan we nu hier aansnijden. Mijn indruk is dat het met betrekking tot de generaties vooral een beeld is dat door de media wordt neergezet en ook opgeklopt. Alsof in Nederland alleen ouderen aan de macht zijn. Dat is gewoon onzin. In geen land zijn jongere generaties zozeer aan de macht als bij ons. Onze minister-president is de jongste ooit. De politieke leiders van de partijen die nu de campagne voeren, zijn ook bijna allemaal jong: tussen de veertig en vijftig. In veel landen is het zo dat juist de oudste generatie de macht heeft. In Nederland is dat niet zo en wordt dat zelfs actief tegengegaan. Je mag vanaf een bepaalde leeftijd in veel functies niet langer actief zijn!”

Solidariteit
“Maar laten we even naar de zorg kijken,” vervolgt Schnabel. “Het is juist de zorg waarin onze problemen het grootst zijn. De kosten daarvan zijn voor de hele samenleving erg hoog. Een Nederlands huishouden is gemiddeld zo’n 11.000 euro kwijt aan zorgkosten. Die kosten stijgen ook nog eens ontzettend snel. Vorig jaar waren de kosten 77 miljard euro in totaal, zo’n dertien procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en die kosten stijgen twee tot drie keer zo snel als de groei van het bbp. Vooral de kosten van de zorg voor ouderen, gehandicapten en psychiatrisch patiënten zijn hoog en zullen in de toekomst zeker nog door stijgen. Daarbij wordt het aantal ouderen steeds groter en ze worden ook steeds ouder: het aantal zal door stijgen tot zo’n vijfentwintig procent van de bevolking in 2040, tegen zestien procent nu. Heel oud worden is heel duur, dat is gewoon zo. Maar er is geen gemakkelijke oplossing. Wat je nu steeds meer hoort is: de jongeren moeten voor de ouderen zorgen. In de praktijk zijn het de ouderen die voor de jongeren zorgen In de praktijk zijn het de ouderen die voor de jongeren zorgen – zestigers zorgen voor dertigers (kinderopvang en financiële hulp) en vaak ook nog voor hun eigen heel oude ouders. Bovendien, de pensioenleeftijd schuift op en mensen met een eigen gezin en werk kunnen niet vierentwintig uur voor hun dementerende moeder zorgen. Het is in Nederland ook geen traditie dat ouders en kinderen in de volwassenheid bij elkaar blijven en voor elkaar zorgen.”

De zorg, de pensioenen en andere publieke voorzieningen zijn gebaseerd op onderlinge solidariteit. Dat is een term waar je eigenlijk niet tegen kan zijn. Maar sommige conflictscenario’s wijzen erop dat deze onderlinge solidariteit in de huidige samenleving tanende is. Zowel Christen Democratische Verkenningen als Zicht, de tijdschriften van de Wetenschappelijke Instituten van respectievelijk het CDA en de SGP, wijdde er een themanummer aan.[5] Er is te veel polariteit en misschien ook teveel egocentrisme, teveel verschil en te weinig interactie. Hoe ziet u de solidariteit tussen de generaties en bevolkingsgroepen in de huidige samenleving? Schnabel vervolgt: “Solidariteit is eigenlijk in eerste instantie een familiaire aangelegenheid. Die solidariteit is sterk ontwikkeld. Het wordt anders als we gevraagd worden solidair te zijn met onze anonieme medeburgers. Zolang de solidariteit wettelijk is geregeld in allerhande regelingen ontkom je er niet aan. Dat speelt bij aow, pensioen en verplichte verzekeringen. Maar het draagvlak daarvoor brokkelt inderdaad wel af. Maar dat ligt, blijkt uit onderzoek, niet zozeer aan de anonimiteit van de regelingen. Wat echt funest is voor de onderlinge solidariteit is het (vermoeden van) gesjoemel met regels. Voor de politieke houdbaarheid van een regeling is het heel belangrijk dat het regelingen zijn waarmee niet gesjoemeld kan worden. Dat hebben we gezien bij de wao en bijstand, al die uitzonderingen waarover bijna persoonlijk beslist moet worden: dat werkt onvrede in de hand. Daarom is een generieke verhoging van de aow-leeftijd gemakkelijker en beter dan uitzonderingscategorieën zoals voor zware beroepen. Dat leidt tot oneigenlijk gebruik, veel regels en hoge kosten.”

Precies op dit punt reageren Jan Schippers, directeur van het Wetenschappelijk Instituut van de SGP en Gert-Jan Segers, kersvers lid van de Tweede Kamer voor de ChristenUnie, die we na afloop de transcriptie van ons gesprek met prof. Schnabel voorlegden. “Het gezin is bij uitstek de plek waar solidariteit wordt geleerd, dat ben ik met Paul Schnabel eens. Politici die denken dat je van solidariteit nooit genoeg kunt krijgen zijn daarentegen behept met een utopische visie. Ze zijn losgezongen van de werkelijkheid,” reageert Schippers. “Politiek leeft en generaties zorgen prima voor elkaar,” vat Segers op zijn beurt Schnabels relaas samen. Maar, vervolgt hij, “de relativering van Paul Schnabel dat er in Nederland geen sprake is van een uitslaande brand stelt gerust, maar slechts gedurende een minuut. Want daarna dringt, in ieder geval bij mij, het besef door dat een veenbrand nog veel bedreigender is. Het wonderlijke van West-Europa is dat hier een solidariteit is gegroeid over de grenzen van het eigen stamverband heen. Het is vanzelfsprekend dat we binnen de familie solidair zijn. Het is ook vanzelfsprekend solidair te zijn met ‘ons soort mensen’, maar de christelijke opdracht om de naaste lief te hebben als jezelf heeft zijn uitwerking gehad in onze cultuur en is in geseculariseerde vorm via de sociaal-democratie lang vitaal gebleven (weliswaar meer als recht dan als opdracht, maar toch). Het heeft geleid tot een verzorgingsstaat waarin het ongehoorde heel gewoon werd, waarbij de overheid geld van draagkrachtigen inneemt om dat onder armlastigen opnieuw te verdelen. Ons progressieve belastingstelsel en de collectieve solidariteit hebben het lang kunnen volhouden omdat het werd gedragen door de innerlijke overtuiging van het grootste deel van de burgers én omdat het zo gewoon is geworden. Maar de macht der gewoonte is uitgewerkt en de Nederlandse overheid kan aan steeds minder appelleren om het ongehoorde te kunnen blijven doen. Kiezers kiezen in steeds grotere mate voor een beperkt deelbelang – eigen pensioen, kansen voor jongeren, duurzaamheid, economie – en partijen passen hun programma daar steeds op aan. Het politieke midden dat de verschillende deelbelangen met elkaar wil verzoenen wordt steeds leger en de bereidheid van mensen om af te zien van het eigen deelbelang ten behoeve van het algemeen belang wordt steeds minder. De bereidheid af te zien van eigenbelang wordt steeds minder Het is de veenbrand in onze cultuur. Alleen een visioen over een rechtvaardige samenleving en alleen een besef dat alles wat je hebt ontvangen is, kunnen solidariteit in stand houden. Waar dat ontbreekt, verwildert het volk.[6] En we zien het gebeuren.”

Schippers sluit vervolgens vrijwel naadloos aan op dit pleidooi voor een dergelijk ‘visioen’ met een warm pleidooi voor een Bijbelse herijking van de solidariteit. “Reformatorische christenen kunnen daarbij veel leren van het Katholieke denken over solidariteit. Juist in een tijd van individualisering is het van belang te bedenken dat we onze naasten niet zelf voor het kiezen hebben. Want dan zou solidariteit zich beperken tot soortgenoten, vriendjes en mensen die in staat zijn iets terug te doen. Nee, de naaste kan zelfs mijn tegenstander zijn. Als die in nood is, heb ik de verantwoordelijkheid hem te helpen. Hiermee komt het aspect naar voren dat in de term ‘naaste’ een meetkundige dimensie zit: het gaat om degene die zich op een bepaald moment het meest in mijn nabijheid bevindt. Wie het dichtst bij me staat, die is mijn naaste. En Jezus’ opdracht luidt dat ik voor diegene een naaste zal zijn. Dat houdt in dat ik afstand doe van mijn eigenbelang ten gunste van mijn naaste,” stelt Schippers. Om vervolgens een pittige vraag op tafel te leggen: “Dit Bijbelse solidariteitsdenken staat haaks op de consumptieve, claimerige solidariteit vandaag de dag, waarin het ‘oog voor elkaar’ is vervangen door ‘kijk nou eens naar mij’. Want dat is het punt wat ik hier wil inbrengen: solidariteit is geen probleem vanwege de financiering, maar juist vooral omdat het een recht is geworden dat je kunt claimen. Gebrek aan verantwoordelijkheid is de doodsteek voor solidariteit. Waarom zou een notoire alcoholist die alweer een tweede levertransplantatie nodig heeft, de kosten daarvan niet op zijn minst gedeeltelijk zelf moeten betalen, om een voorbeeld te noemen? Op dergelijke, morele vragen rust in onze samenleving een taboe. Waarom? Omdat solidariteit juridisch, individualistisch en bureaucratisch wordt benaderd. Mensen foeteren op exorbitante bonussen voor bankiers. Terecht. Maar waarom zetten we geen vraagtekens bij het collectieve graaigedrag dat de solidariteit en gemeenschapszin in de samenleving ook ondergraaft?”

Welvaart

Terug naar ons gesprek met prof. Schnabel en de toekomst van de verzorgingsstaat. Hebben we in de toekomst nog regelingen die uitgaan van collectiviteit en solidariteit of zullen het vooral individuele regelingen zijn?
“Een individuele pensioenregeling is voor vrijwel iedereen te duur om zelf te betalen. Het is ondoenlijk voldoende opzij te leggen om het welvaartsniveau te garanderen dat we  willen en gewend zijn. Dat moet collectief. Bovendien zijn grote risico’s verbonden aan individuele regelingen. Mensen kunnen zo’n lange periode niet overzien. Het sparen van een paar honderd euro per maand, gedurende veertig jaar bij een rente van nu twee à drie procent levert echt te weinig op voor een goed pensioen gedurende gemiddeld twintig jaar. De meeste mensen hebben geen idee van de benodigde bedragen. Die zijn enorm. Daarom zijn de pensioenen nu in de problemen. Ze kunnen hun verplichtingen niet nakomen bij de huidige twee procent rente. Beleggen, wat mensen ook zeggen, is gewoon noodzakelijk. Het geld moet meer renderen, hoe risicovol beleggen ook is. Van rente alleen kunnen we niet met pensioen.” Van rente alleen kunnen we niet met pensioen

Met die feiten in ons achterhoofd kunnen we dan stellen dat de verkiezingscampagne ten diepste gaat over de vraag hoe we onze welvaart kunnen behouden bij stijgende kosten?
“Uiteindelijk spelen voor de meeste kiezers toch vooral de vragen van vandaag: vermindert mijn pensioen, blijft de hypotheekrenteaftrek, hebben mijn kinderen werk, moet ik meer zelf betalen voor zorg? Maar toch gaat politiek ten diepste vooral over de toekomst en daarmee over de toekomstige generaties. Daarbij is de vraag aan de orde wat je vandaag mag verbruiken zodat dat niet ten laste komt van de mensen die na ons leven. En daarvoor moeten nu keuzes gemaakt worden. Tot voor kort had je persoonlijk een groot voordeel als je vroeg stopte met werken, er werd collectief voor betaald. Dat is er nu af, en terecht. Als je nu eerder wilt stoppen dan moet je daar zelf financieel rekening mee hebben gehouden. Dat kan ook niet anders omdat het anders onbetaalbaar wordt. Een ander voorbeeld is de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Daar hebben vooral jongeren last van, omdat ouderen meestal al jaren een vast contract hebben. De werkloosheidsregelingen zijn nu echt veel beperkter dan vroeger. Als je jong bent en werkloos raakt kan je binnen een jaar al in de bijstand zitten. En bovendien, voor jongeren is het een groot probleem om een vaste baan te krijgen. Dat is een groot risico en daarover heb ik zo mijn zorgen. Als je geen vaste baan kan krijgen, maar alleen een tijdelijk contract met een betrekkelijk laag inkomen, dan is het bijna onmogelijk om een hypotheek te krijgen en daarmee een eigen huis te verwerven. Door regelgeving moet je ook nog minimaal drie maanden na de beëindiging van een flexibel contract bij je werkgever weg. Pas daarna kan hij eventueel een nieuw contract aanbieden. Dat er veel zal veranderen,  is evident. En dat gebeurt ook al. De sociale zekerheid wordt moeilijker toegankelijk en beperkt, de pensioenleeftijd gaat omhoog. De AWBZ wordt uitgekleed. Je moet steeds meer zelf gaan betalen. Mannen en vrouwen zullen beide moeten blijven werken om een fatsoenlijk gezinsinkomen te verwerven. Althans om te kunnen betalen wat een gezin vandaag de dag prettig vindt.”

Dus, iedereen wordt in het keurslijf van ‘werk, werk en werk’ gedwongen? Daarmee neemt de keuzevrijheid af!
“Je moet niets. Maar als jij een andere keuze maakt, waarom moet een ander daarvoor betalen? Er wordt veel van ons verwacht. Nederlanders zijn heel kostbaar per uur, dat moet wel worden verdiend. En het is wat vreemd om werk alleen als een keurslijf te zien. Het is wat vreemd om werk alleen als een keurslijf te zien Het is de belangrijkste ontplooiingsmogelijkheid voor mensen.”

Dat politiek over de toekomst en jonge generaties gaat, dat hoor je nog wel in de campagne. Maar de insteek is vooral financieel. Een moreel perspectief ontbreekt, zo lijkt het. Of zo je wilt, een ideaalbeeld. Een beeld van hoe die toekomstige samenleving er dan uit zou moeten zien. Hoe ervaart u dat?
“Dat klopt, eigenlijk weet niemand hoe het anders en beter kan worden. Men weet alleen dat het minder wordt als we niets doen. Voor de meeste mensen geldt bovendien dat ze gewoon niet zo ver vooruit kijken. Dat is geen onwil of onverschilligheid hoor, de complexiteit van de toekomst is dat er alleen in heel globale termen iets over gezegd kan worden. En politici weten dat. Alleen in de hoek van de christelijke partijen, bijvoorbeeld Arie Slob (ChristenUnie), wordt het christelijke besef van rentmeesterschap in de campagne aan de orde gesteld. Daarin zit een moreel perspectief. Maar juist over het moreel perspectief verschillen mensen zeer van mening. De een is overtuigd van dit, de ander van dat. Als je dertig bent, streef je naar een gelukkige relatie, een goed gezin, interessant werk en een prettig huis. Een goed leven kortom. De idealen zijn zeker persoonlijker dan voorheen. Het idee om even de wereld te veranderen – wat op zichzelf al naïef is – is echt veranderd. Maar er is natuurlijk wel betrokkenheid en bewustzijn, op het milieu bijvoorbeeld, en op dierenwelzijn. Maar voor de meeste mensen is het leven gericht op werk en gezin. Dat klinkt banaal, maar dat is het niet. Het vraagt inzet en inspanning, vaak meer geven dan nemen. In onze samenleving hoort daar ook een zeker welvaartsniveau bij. Dat je op vakantie kunt, een net huis hebt en je een auto kunt permitteren en je kinderen leuke kleren kunt geven. Die wensen en idealen lijken alleen maar materieel gericht, maar in feite gaat het om een familieleven, om verantwoordelijkheid en levenskwaliteit. Veel Nederlanders, als ze zouden kunnen kiezen, kiezen bijvoorbeeld voor meer vrije tijd dan voor meer geld. In Amerika is dat precies andersom. Daar zegt men ‘geef mij dat geld’ maar. Wij denken kennelijk toch minder materialistisch, kunnen dat ook doen omdat er meer zekerheid is. De Amerikanen moeten de zekerheid zelf kopen. Wij hebben die zekerheid voor een groot deel wel – en daarom kunnen wij kiezen voor minder geld en meer vrije tijd. Een belangrijk deel daarvan is echter wel op anderen gericht en wordt samen doorgebracht.”

Wat is er mis met een paar jaar in de min? Er wordt zo druk gedaan over de noodzaak van die paar procent groei per jaar. Waarom eigenlijk?
“Een goede vraag met een eenvoudig antwoord. Als ons Bruto Binnenlands Product met vier procent daalt – dat gebeurde in 2009 – terwijl de zorgkosten tegelijkertijd met vijf procent stijgen, dan betekent dat dat het vrij besteedbare inkomen enorm achteruitgaat. Bepaalde kosten kun je niet gemakkelijk ook laten dalen. Groei is daarom noodzakelijk om de blijvend stijgende kosten van energie, de sociale voorzieningen en de bevolkingsgroei te kunnen financieren. Het kan overigens zekergebeuren dat we het in de toekomst minder goed gaan hebben dan nu. Dat hebben we eerder gezien in de geschiedenis, in de crisis van de jaren dertig bijvoorbeeld. Een land als Griekenland beleeft het nu al weer. Landen kunnen echt achteruit gaan. Nederland staat er echter nog steeds relatief goed voor. Nederland heeft een goede infrastructuur, exporteert veel en de werkloosheid is nog steeds laag. We proberen een teruggang natuurlijk te voorkomen. Daarvoor moeten wel tijdig maatregelen worden genomen. Maar vijf, zes kabinetten in tien jaar, dat is niet erg efficiënt. Daarom hoopt iedereen nu op een kabinet dat serieus beleid kan maken en uitvoeren.”

  1. Dominique Minten, ‘Nederland weer normaal’, in: De Standaard, 28 april 2012.
  2. Gerbert van Loenen, ‘Het leegslingerende midden’, in: Trouw, Letter & Geest, 20 mei 2012.
  3. De aflevering is terug te zien via http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1287223.
  4. Joop Hazenberg, ‘De eurocrisis en de oorlog tussen jong en oud,’ in: Trouw, Letter & Geest, 30 juni 2012.
  5. Jan Jacob van Dijk, Raymond Gradus & Maarten Neuteboom (red.), Solidariteit in crisis, Christen Democratische Verkenningen, Zomer 2012, Uitgeverij Boom, Amsterdam; Individualisering & solidariteit, Zicht, tijdschrift voor gereformeerd zicht op politiek en maatschappij, 2012-1, maart 2012.
  6. Spreuken 29:18.