Bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig...

Meditatie over Titus 2 vers 12
'De Bijbel is er voor het verhaal, niet voor de moraal', was ooit één van de prikkelende stellingen van H.M. Kuitert. Het werd al spoedig een leuze die lange tijd opgeld heeft gedaan. 'Een gereformeerde weet vandaag immers meer dan Paulus', zei zijn collega G.Th. Rothuizen, en daarmee was de weg vrij om helemaal mee te doen in de algemene discussie over ethiek.

Kuitert heeft de discussie de afgelopen decennia beheerst, vooral ook dankzij het feit dat hij naadloos aansloot op wat er na de bevlogenheid van de jaren zestig en zeventig gewenst werd. Géén normen voorschrijven, alleen vaststellen wat de ondergrens van menselijkheid mag heten, op basis van een redelijke common sense, die praktisch samenviel met een welbegrepen eigenbelang. Gevolg was dat een negatief vrijheidsbegrip zich vrijelijk heeft kunnen ontwikkelen. Negatief heet het, omdat daarin de vraag wat een goed leven mag heten niet aan de orde komt. Die vraag werd als betuttelend ervaren of in elk geval: het raakte aan de ‘heilige’ autonomie, en dat was contrabande.

We zijn nu een kwart eeuw verder, en we overzien wat de gevolgen zijn. Of beter: we ervaren die maar al te pijnlijk. De leegte van een negatief vrijheidsbegrip blijkt een samenleving geen richting te bieden, en al helemaal geen perspectief. Vandaar dat de planken in de boekwinkels inmiddels vol staan met boeken over wat een goed leven mag heten. Er tekent zich iets af als een ‘eerherstel van de deugd’. Voor 2004 en 2005 is ‘deugdethiek’ het thema bij het eindexamen filosofie voor het VWO [1]. We staan inderdaad voor de vraag naar onszelf. In alle opzichten. Als diverse wereldbestormende programma’s in de afvalbak liggen, de menselijke autonomie ook niet alles blijkt te zijn, en zelfs de beleving zijn grenzen en gevaren heeft, wat rest ons dan meer dan tot onszelf in te keren?!

De vraag naar het goede leven dus. Het is opmerkelijk, dat het Nieuwe Testament in ethisch opzicht juist op het punt van de ‘deugd’ aanhaakt bij de cultuur, waarin het Evangelie werd binnengebracht. Dat is bijvoorbeeld het geval in Titus 2:12, waar we de woorden ‘bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig’ tegenkomen. Het zijn precies de woorden, waarmee men in de cultuur van toen de kern-deugden aangaf. Aansluiting dus? Nee, niet te snel, we moeten de apostel laten uitspreken. De woorden staan in het verband van de verzen 11 tot 14, en die verzen staan weer in het geheel van deze brief aan een aangevochten en mismoedige jonge predikant op het eiland Kreta: Titus. Paulus beurt hem op, maar niet met lege betuigingen in de trant van ‘het valt wel een beetje mee’. Nee, de situatie van de cultuur wordt eerlijk en zonder oogkleppen onder ogen gezien, en ook de gemeente zelf blijft niet buiten schot. Dat is niet alleen hier – het is kenmerkend voor héél het Nieuwe Testament. De gemeente wordt benaderd als deel uitmakend van de cultuur, en als geroepen zich in die cultuur te onderscheiden, door uit Christus te leven.

In hoofdstuk 2 van deze brief worden niet alleen degenen aangesproken die leidinggeven aan het gemeentewerk, maar alle groepen in de samenleving, met hun eigen gevaren en mogelijkheden. Het gaat om ouderen en jongeren, om mannen en vrouwen, en ook om slaven. De slavenhouders worden niet bij name aangesproken, misschien omdat ze er niet waren in de gemeente van Kreta. De christelijke gemeente kende immers slechts weinig invloedrijken, edelen, geleerden... Het is duidelijk: het gaat niet goed op Kreta, het moet anders. We herkennen de brandende vraag, hoezeer contexten ook verschillen.

Een andere Paulus?

Maar nu eerst een vraag, die zich opdringt: kan dit wel Paulus zijn? Zó kennen we hem toch niet, als iemand die een brief kan schrijven met als basisthema: hoe krijgt het nieuwe leven in Christus Jezus gestalte in deze wereld? Is dit niet een andere taal, een andere inhoud, een andere Paulus? Als we denken aan de radicaliteit die te horen valt in zijn brief aan de Galaten, of aan de Korinthiërs, dan zou hij daar het woord ‘opvoeden’ niet neergeschreven hebben, en een woord als ‘bezadigd’ zou hij helemaal niet uit zijn pen gekregen hebben. Nu, dat woord staat er dan ook niet – het is een vertaling die ons op het verkeerde been zet. Het gaat eerder om ‘bezonnen’, ‘weloverwogen’.

Er zijn geen grenzen aan Jezus’ machtMaar dat neemt niet weg: hier is Paulus bezig met hoe mensen in een verworden wereld ‘volijverig in goede werken’ worden – en daar hoorden we hem in zijn eerste brieven toch nooit over. Daar was het in alle toonaarden: ‘het is enkel genade, en denk nu niet, dat er ooit nog eens iets van prestaties van jou bij kan, mag of moet!’ Is dit echt dezelfde Paulus?

Nee? Of kan het wel? Zou dit niet waar zijn, dat je eerst en principieel moet zeggen: ‘het is en blijft genade, en genade als handelen van God aan en in jouw leven alléén’, maar dan vervolgens ook moet kijken naar hoe een leven uit die genade er uitziet? Eerst een Reformatiue, en daarna een ‘Nadere Reformatie’, al bergt die wel het gevaar in zich de kracht en gloed van de Reformatie te vergeten...

Niettemin – er is een andere weg. En is het dan ook niet heel begrijpelijk, dat de vraag opkomt wat je nu moet met wat de mensen om je heen en jijzelf vroeger ook voor idee hadden van wat een goed leven mag heten.

De genade van God is in Christus verschenen

Het onderwerp van de hoofdzin is: ‘genade’. De genade van God is verschenen, is in deze geschiedenis door God neergezet, en nu is zij er – niet te ontkennen, niet ongedaan te maken. Gods genade in Christus, niet als een mooie gedachte, maar als een levende werkelijkheid.

Genade. Dat is het woord om Jezus Christus te omschrijven. Niet: een mens die een voorbeeld is, maar genade. Daarmee is gezegd: we hadden geen schijn van kans om nog iets te worden, iets van ons leven te maken, wij niet en verder ook niemand. Máár – God is nu in deze wereld aan het licht getreden. God? Maar dat kan toch alleen maar bedreigend zijn, dan wordt de balans van mijn leven toch opgemaakt?! Zeker, het verstoppertje spelen is uit, máár – als genade.

Daad van genade. Wonder van genade. Onverdiende genade, maar dat hoeft er niet bij gezegd te worden. Als het ook maar een beetje verdiend was zou het geen genade meer zijn. Dan gold het alleen die mensen, die inderdaad dat kleine beetje gepresteerd hadden. Maar nee, het is genade. En daarom kan die genade ook heilbrengend voor alle mensen zijn. We staan allemaal aan de verkeerde kant van de streep die God trekt met zijn geboden. En genade is dat God in Jezus Christus er overheen stapt en naar ons toe komt.

Heilbrengend voor alle mensen

Intussen is het wel van belang die inzet terdege voor ogen te houden. We spreken van een botsing van culturen, van een multicultureel drama, enzovoort. Het wordt weer langzaam aan mogelijk om je eigen cultuur als de beste te bestempelen. ‘Als iedereen nu zou leven en denken als wij, dan zag de wereld er een stuk beter uit...’

Wie Jezus Christus zegt, zegt: heilbrengend voor alle mensen. Niet alleen voor de mensen van de eigen cultuur, de eigen godsdienst, of ook de eigen confessie (Noord-Ierland). Nee, voor àlle mensen. ‘Ze hebben allemaal gezondigd en derven allemaal de heerlijkheid van God, en worden om niet gerechtvaardigd uit Gods genade, door de verlossing in Christus Jezus’ (Rom. 3,23v).
In een brief, waarin Paulus enkele harde noten kraakt over de inwoners van Kreta, en helemaal niet optimistisch is over wat er in mensen van huis uit leeft, schrijft hij óók: ‘De genade is verschenen, heilbrengend voor alle mensen.’

Er zijn geen grenzen aan Jezus’ macht, aan de reikwijdte van zijn genade! Dat is het uitgangspunt voor een christelijk leven. In het voorgaande heeft Paulus het gehad over twee diepe kloven in de wereld van toen: die tussen ouderen en jongeren, en die tussen slaven en vrijen. Daar spande het tussen, daar waren conflicten, tegenstellingen. Maar de genade van God is verschenen, heilbrengend voor àlle mensen. Dàt is dus ook van de manier van leven het centrale kenmerk: dat er iets genadigs in zit. Niet oordelend, bitter, onverzoenlijk, maar blij met dat het goed komt. Niet: laat die ander maar, eigen schuld, dikke bult, maar werkelijk mede-lijden, erbarmen. Als je Gods genade in Christus hebt leren kennen kan het gewoon niet anders...

Om ons te brengen tot een leven in heilige verwachting

‘Om ons ertoe te brengen...’ De vertaling ‘om ons op te voeden’ zet ons op het verkeerde been, alsof er een soort programma voor volwasseneneducatie achter zou zitten. Nee, Gods genade brengt ons ertoe – we begrijpen zelf soms niet eens hoe het komt, het punt is nu juist dat het niet de sociale dwang is, of de harde hand van de meester, maar je wilt het niet anders dan zo... We kunnen geen echte vreugde meer vinden in het die ander afschrijven en stukmaken.

‘... om ons ertoe te brengen ...’ Paulus gaat in vers 11 van ‘alle mensen’ over op ‘ons’. Waarom nu alleen ‘ons’? Wordt die genade dan toch beperkt? Nee, het is omdat de genade om antwoord vraagt. Die genade wordt alle mensen aangeboden, en alle mensen leven – of ze het willen weten of niet – van de genade van God die zijn zon laat opgaan boven bozen en rechtvaardigen. Maar die genade wil ingaan in ons leven. Wil iets dóen. Wil ons ergens toe brengen...!

‘Genade’ betekent het einde van alle min of meer vrijblijvende beschouwingen over hoe het beter zou kunnen. Ik word aangesproken. Ik heb eerst te doen met de balk in eigen oog. En dat verandert ook niet in de loop van mijn leven.

Daarom gaat het om een ‘nee’ tegen ‘goddeloosheid en wereldse begeerten’. ‘Goddeloosheid’, dat is zonder God leven, je eigen gang gaan, ruim baan geven aan wat goed voelt, maar niet goed is... ‘Wereldse begeerten’, dat hangt daar direct mee samen. Je zegt er ‘nee’ tegen. Hoe? Nu, dat woord dat er staat is ‘verloochenen’, en dat is het tegenovergestelde van ‘belijden’ of ja-zeggen. Jezus Christus belijden, ja-zeggen tegen Hem, je aan Gods genade toevertrouwen, – de keerzijde daarvan is dat die ‘goddeloosheid en wereldse begeerten’ zijn greep op je verliezen. Er is een andere kracht in je leven. Een andere richting, gerichtheid, die ontspringt aan de wetenschap dat het met onszelf en de wereld niet blijft zoals het is.
Jezus Christus is niet alleen degene die gekomen is, maar we verwáchten Hem ook. We verwachten de gelukzalige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus. Je hoeft dus niet uit het leven te halen wat erin zit. Je wéét dat er een lijden van de tegenwoordige tijd is, maar dat dat niet opweegt tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden. Je ziet uit naar die grote dag, en dàt stempelt je staan in deze wereld.

Genade betekent dat ik word aangesprokenJe bent uit op het heil van alle mensen, en daarom leef je ‘bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig’. Niet je woedeaanvallen en lusten volgen, laat staan tot norm verheffen. Maar nuchter zijn, dat is: bedenken wat in overeenstemming met Christus is. Zoals Paulus aan de Filippenzen schreef: hier op aarde wandelen als een burger van het Rijk in de hemelen.
En dan klinken daar als vuistregel die woorden ‘bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig’. Rechtvaardig: mensen in hun rechten laten, die ze als schepselen van God hebben. Godvrezend, steeds vragen naar de wil van God.

Die drie woorden ‘bezonnen, rechtvaardig en godvruchtig’ vormen zoals gezegd 26 januari 2004 de kern van wat de mensen van toen ook buiten de kerk voor goed hielden. De deugden, die je moest oefenen. IJkpunten voor wat een goed leven mag heten.
Waarom noemt Paulus die deugden? Als basis voor iedereen, zodat je kunt volhouden: ethiek kan op eigen benen staan, heeft de bron van het Evangelie niet nodig om uit te putten? Nee, dat is nu woorden uit hun verband rukken.

Misschien is het vooral, omdat de mensen zó zouden begrijpen wat de nieuwheid van het leven in Jezus Christus is. Het zit ’m niet in een heel ander waardepatroon, met bijbehorende regels. Als je in diepe solidariteit met de mensen om je heen een weg zoekt, steeds je bezinnend, terugkoppelend op je diepste oorsprong: Gods genade in Christus, met een hartstocht voor recht, omdat je Hem kent die het recht der armen en verdrukten gelden doet, is dat godsvrucht-in-actie. Je bestrijdt het misverstand, dat het christelijke in je program zit. Het gaat je erom, dat anderen zien, dat het christen-zijn niet in heel bijzondere normen zit, maar in de kracht om lief te hebben, waar het in deze wereld nu juist aan ontbreekt.

Om ons zó weer te leren vertrouwen op Christus alléén
‘De genade van God is verschenen voor alle mensen...’
‘Wil ons brengen tot...’
En dan? Wordt het ook wat? Paulus, breng je ons nu toch weer onder de wet?
Nee! Kijk eens wat Christus heeft gedaan! Hij heeft Zich voor ons gegeven om ons vrij te maken, zoals je een slaaf losmaakt, van alle ongerechtigheden. Hij heeft dat gedaan door zijn sterven aan het kruis. En zó heeft Hij Zich een ‘eigen volk’ gereinigd. Een ‘eigen volk’. Ja, maar niet de mensen die zich er op laten voorstaan. Juist niet. Kenmerk van dit eigen volk is, dat anderen eerst komen.

Met een ijver, een hartstocht voor het goede. Overvloedig. Niet van dat benauwde. Niet: wat moet je doen om nog net christen te zijn? Hoeveel haren moet je hebben om nog van een paardenstaart te kunnen spreken? De discussies op de jeugdvereniging: ‘mag je nog dit of dat?’ Beseften we dat we allang een negatief vrijheidsbegrip hanteerden?

We horen hier iets anders. De kracht van de genade in Christus wil zich openbaren in mij, in ons. Dat is wat de verschijning van Jezus Christus in mijn, in ons leven wil doen. Dat we volijverig worden in goede werken. Dankzij Hem, die de band die ons aan de dood-door-de-zonde vastbond doorsnijdt. De genade van God is verschenen, heilbrengend voor àlle mensen!

Dit ‘verhaal’ – is het niet het enige fundament voor de ‘moraal’?

  1. P.J.M. van Tongeren, Deugdelijk leven. Een inleiding in de deugdethiek, Amsterdam 2003.