Eb

Rebekka W.R. Bremmer

Querido, Amsterdam, 2012. Vierde druk.
ISBN 978 90 214 4188 7 ‒ 251 pagina’s ‒ 18,95 euro

Dat Rebekka Bremmer, auteur van het succesvolle romandebuut Eb, sympathiseert met A Slow-Books Manifesto, is niet zo verwonderlijk. In dit schotschrift, dat enkele maanden geleden verscheen in The Atlantic, pleit de Amerikaanse schrijfster Maura Kelly voor het vormen van een bondgenootschap tegen het vele holle vermaak dat in onze cultuur zo voor het grijpen ligt. De oplossing van Kelly luidt: ‘In our leisure moments, whenever we have down time, we should turn to literature ‒ to works that took some time to write and will take some time to read, but will also stay with us longer than anything else. They’ll help us unwind better than any electronic device ‒ and they’ll pleasurably sharpen our minds and identities, too.’

Eb, dat sinds zijn verschijning afgelopen voorjaar inmiddels al aan de vierde druk toe is, is onmiskenbaar een slow book: Bremmer heeft het soort boek geschreven dat ze zelf graag leest, schrijft ze op haar website. Het voert de lezer mee naar de kleine en gesloten wereld van een niet bij naam genoemd eiland omstreeks het jaar 1900, waar het levensritme bepaald wordt door de seizoenen, de getijden en de sleutelmomenten van een mensenleven, zoals geboorte, huwelijk en dood. In de protestantse vissersgemeenschap gaat natuurlijk ook het Woord gedurig met de mensen mee ‒ in ieder geval bij hoofdpersoon Geeske.

Hoewel een geboren en getogen eilander is ze tegelijk ook een buitenstaander. Genoeg jonge vissers hebben oog voor haar, maar toch trouwt ze met vastelander Johannes, die na de dood van zijn eerste vrouw en zijn dochtertje naar zee vertrok en zijn heil sindsdien heeft gezocht in de visserij. Als haar jongere zussen en ook de andere vrouwen van haar leeftijd zwanger raken, blijft Geeskes verlangen naar een kind onbeantwoord. Pas na jaren, als ze er niet meer op rekent, komt er een dochter. Geeske wil daarna niets liever dan opnieuw moeder worden en heeft de hoop nog niet opgegeven, hoewel haar dochter inmiddels zelf bijna voor de tweede keer moeder wordt. Geeskes hele bestaan is in wachten besloten; het is altijd in haar leven aanwezig, zoals de onderstroom van de zee.

Geeske wacht ook op Johannes, die ondanks een kalme zee al drie dagen niet thuisgekomen is. Voordat hij wegvoer naar de overkant zei hij: ‘Ik weet niet of ik weer thuiskom.’ Waar is hij naartoe en komt hij weer op het eiland terug? Geeske vult de dagen van wachten met de dagelijkse bezigheden in en om het huis: het vegen van de vloer, het bereiden van de maaltijden, het voeren van de kippen, de zorg voor haar kleinkind Geesje en de voorbereidingen voor de komst van haar tweede kleinkind. Maar dan is daar opeens die andere vrouw van het vasteland, onmiskenbaar afkomstig uit Johannes’ geboortedorp: Gezientje. Wat komt zij doen en weet zij waar Johannes is? Begeert zij de man van een ander?

Op een knappe en natuurlijke manier laat Bremmer Geeske haar gedachten en bezigheden verweven met het Woord. De twee heilbotten die haar broer haar komt brengen doen Geeske denken aan de vijf broden en twee vissen ‒ een verhaal dat ze niet begrijpt en dat ook de dominee en Johannes, de twee mannen die voor haar als analfabete vrouw de poort zijn naar het Woord, haar niet weten uit te leggen. De sterrenhemel die ze ziet als ze ’s nachts buiten op de uitkijk staat, voert haar gedachten naar Abraham en Sara, die van God de belofte krijgen van een zo groot nageslacht als het sterrenlegioen. Bij het zouten van de vis voelt Geeske zich als een zoutpilaar, die oplost en zich vermengt met het zand.

De vrouw van Lot is iemand die Geeske hevig intrigeert: waarom kijkt ze om naar de verwoeste stad? Kan ze de herinneringen die daar begraven liggen niet loslaten of kijkt ze juist om om zich nooit meer iets te hoeven herinneren? En wat moet Geeske zelf doen? Omkijken naar de jaren van onvervulde verlangens of vooruitkijken? Omhoogkijken naar de hemel doet ze in ieder geval niet meer. Ze wil God niet smeken om nog een kind en Hem beloftes doen die ze niet kan nakomen. De bijbel die in huis ligt, is een gesloten boek geworden, hoewel Sara en de vrouw van Lot met haar blijven meegaan. Ze weet zich zelfs zo met hen verbonden dat hun levens steeds meer samenvallen. De vrouw van Lot kijkt niet omhoog en ook Sara kijkt niet meer naar de sterren, maar naar haar eigen onvruchtbare schoot en haar gerimpelde lijf. Zou Geeske haar man een Hagar gunnen, net als Sara Abraham haar dienstmaagd gaf, zodat hij bij haar zou blijven? Is Gezientje, ‘de vrouw die Johannes met zich heeft meegebracht, zonder zelf op te komen dagen’, soms Johannes’ Hagar?

Het is boeiend hoe de auteur onmiskenbaar haar eigen ervaringen laat weerspiegelen in de persoon van Geeske. In een interview in het weekblad Het goede leven vertelt Bremmer dat ze uit een familie komt waarin het geloof een grote rol speelt. Het is voor haar onmogelijk om dit in haar boeken geen plek te geven, maar zelf is ze geen kerkganger meer. Als meisje vond ze het moeilijk dat het Woord door mannen werd verkondigd en dat de Bijbelverhalen niet vanuit vrouwelijk perspectief werden geduid. Dat Geeske met de kerk zou breken zou ondenkbaar zijn. Ze neemt echter wel de vrijheid om de Bijbelverhalen op zichzelf te betrekken en vrouwen als Sara en de echtgenote van Lot zelf in te kleuren.

Geeske sluit samen met Gezientje de vierde dag van wachten af. Op verzoek van Geeske haalt Gezientje de bijbel onder het stof vandaan en leest het verhaal van Hagar terwijl Geeske haar aanvult. Nu Geeske het voor het eerst uit de mond van een vrouw hoort, gaat het verhaal voor haar open. Samen komen ze tot de slotsom dat Abraham bij zijn vrouw terugkomt en bij haar blijft tot aan haar dood. Buiten is dan de regen en de storm losgebarsten en trotseert Johannes in zijn boot de elementen. Zijn verscheurdheid tussen het vasteland en het eiland is beslecht: hij kiest ervoor om de steven te wenden naar het eiland, zijn eiland. Al die jaren was hij stilzwijgend elke week teruggekeerd naar het hoogveenland waar zijn wortels lagen; eerst naar zijn moeder en later naar zijn schoonzus Gezientje. Bij Gezientje stond hij nooit voor een dichte deur, maar bij terugkomst stond Geeske hem altijd op te wachten als een baken in de storm. Bij haar is hij thuis. Geeske is de eerste die hem weerziet, maar wat doet die vrouw daar aan het raam die zich naar hem omdraait als ze zijn stem herkent?

Met Eb heeft Rebekka Bremmer een fijnzinnige debuutroman geschreven die een nog groter lezerspubliek verdient. Al was het alleen maar om je onder te dompelen in een wereld van weldadige rust, waarin er alle tijd is om de dingen met aandacht te doen: met je kleindochtertje schelpen en pieren zoeken op het strand, en de vissoep uren op het kolenfornuis laten pruttelen. Niet alle onderdelen van het verhaal zijn even sterk: zo blijven Johannes, Gezientje en Jorrit (de visser die naar Geeske blijft verlangen ook al behoort ze aan Johannes toe) te kleurloos en hun drijfveren te onduidelijk, waardoor het plot van de roman aan kracht inboet. Een traag boek kan zeker ook spannend zijn, maar dat is Eb wat mij betreft net niet genoeg. Bremmer heeft inmiddels een contract getekend voor een tweede roman, waar ik desondanks verwachtingsvol naar uitkijk.