Antwoord aan de machten
Jij kleinkind, ik grootouder: die woorden omvatten al dadelijk drie generaties! Is dat lang? Noordmans heeft eens gezegd: "Christus is vlak bij ons om de hoek geboren". Tweeduizend jaar geschiedenis, dat is in feite heel kort: zet alle generaties op een rij en men komt met een zestigtal personen uit om de ganse historie vanaf het jaar één te vertellen! En als grootouders het direct aan hun kleinkinderen vertellen, dan komt men zelfs op een veertigtal. Dat er desondanks telkens heel veel verandert, blijkt wel uit de moeite die ouderen veelal hebben om hun eigen tijd te begrijpen. Zij verlangen naar 'de goeie oude tijd'! In feite verandert er in het algemeen heel veel en heel snel en dat ook binnen één generatie. Als ik dus in deze 'Brief aan mijn kleinkind' iets moet vertellen over mijn verleden, mijn heden en wat ik voor mij zie als de toekomst van mijn thans jeugdige kleinkind, dan spelen daarin dingen uit ongeveer tweeëneenhalve eeuw een rol!
Jij kleinkind, ik grootouder: die woorden omvatten al dadelijk drie generaties! Is dat lang? Noordmans heeft eens gezegd: "Christus is vlak bij ons om de hoek geboren". Tweeduizend jaar geschiedenis, dat is in feite heel kort: zet alle generaties op een rij en men komt met een zestigtal personen uit om de ganse historie vanaf het jaar één te vertellen! En als grootouders het direct aan hun kleinkinderen vertellen, dan komt men zelfs op een veertigtal. Dat er desondanks telkens heel veel verandert, blijkt wel uit de moeite die ouderen veelal hebben om hun eigen tijd te begrijpen. Zij verlangen naar 'de goeie oude tijd'! In feite verandert er in het algemeen heel veel en heel snel en dat ook binnen één generatie. Als ik dus in deze 'Brief aan mijn kleinkind' iets moet vertellen over mijn verleden, mijn heden en wat ik voor mij zie als de toekomst van mijn thans jeugdige kleinkind, dan spelen daarin dingen uit ongeveer tweeëneenhalve eeuw een rol!
Om mij de afstand tot mijn grootouderlijk verleden voor te stellen, denk ik bijvoorbeeld aan het feit dat mijn grootmoeder mij eens vertelde, dat zij op de kleuterschool (de 'bewaarschool'!) een bezoek van koningin Sophie, de eerste vrouw van koning Willem III, had meegemaakt (‘zo'n mooie dame!’). Dat was voor 1880! Mijn kleinzoon of -dochter zal zich misschien tegen het eind van de eenentwintigste eeuw herinneren, dat ik hem of haar iets over de Tweede Wereldoorlog heb verteld en dat ik Adolf Hitler nog voor de radio heb horen blèren. Hoe zal de roerige wereld er dan uitzien? Wat een tijd tussen toen en straks!
Om de aard van de veranderingen te schetsen, ga ik uit van de behuizing, de leefruimte. Die was in het verleden een huis met vier muren en kleine vensters, terwijl de mens van vandaag veel meer 'buiten' leeft, in de 'publieke ruimte'. Het gaat dus over het wegvallen van muren die het leven omsloten hielden en over het opengaan van 'de wereld' vanaf ongeveer 1900.
Binnenruimte
In welke wereld groeiden mijn grootouders op? Alles begint en eindigt hier in het gezin, rijk of arm. Maar de openbare ruimte begint te veranderen. Mijn in 1854 geboren grootvader zal de trekschuit nog wel gezien hebben. Maar hij zag ook het spoorwegnet ontstaan en maakte er tegen het eind van zijn leven druk gebruik van. Het treinreizen moet in het begin een tamelijk ingewikkelde onderneming geweest zijn; er bestond zelfs nog niet eens een uniforme klokketijd!
Hij groeide op in een wereld vol armoede, een gesloten klassenmaatschappij met weinig voorzieningen, grote materiële verloedering en een primitieve gezondheidszorg. Onderwijs was vaak beperkt: mijn vader leerde zijn schoonmoeder op volwassen leeftijd lezen en schrijven!
Toen mijn ouders in de crisisjaren van Amsterdam naar Enschede verhuisden, moesten zij hun ouders wel meenemen en zij huurden een winkeltje ('het smulhoes') en mijn grootouders konden zich daarmee met een fl. 25 in de week in leven houden. Men moest alles zelf doen en was sterk op elkaar aangewezen. Ik verwonder mij vaak over de hedendaagse alomverkrijgbaarheid van de energie: men kan die bij wijze van spreken overal uit de muur halen. Een goede eeuw geleden moesten alle verrichtingen met eigen of vereende lichaamskracht worden gegenereerd: de bezem en de dweil, de bewerkelijke en vervuilende kolenkachel, de 'benenwagen' voor het vervoer; men was dan ook in hoge mate op elkaar aangewezen.
Welke plaats nam het geloof in deze 'binnenruimte' in? Dat is niet zo gemakkelijk te zeggen. Ik herinner mij een komische familieanekdote. Mijn grootouders kregen in hun nieuwe woonplaats bezoek van de predikant. Mijn grootvader wilde kennelijk de boot afhouden en zei: ‘Ik geloof wat mijn dochter gelooft; vraag het haar maar’. En mijn vader was heel boos, toen de dominee hem als werkloze niet anders had te melden dan expliciet: "Kop op, Knijff!". Uit het eerste zou men kunnen afleiden, dat het geloof draaide om een paar uit het hoofd geleerde waarheden; en uit het tweede, dat het voor het sociale probleem niet veel te betekenen had.
De beslissende leefeenheid was het gezin met de familie eromheenKortom: de generatie van mijn grootouders leefde in een gesloten en kleine wereld, letterlijk en geestelijk. De beslissende leefeenheid was het gezin met de familie eromheen. De kerkgang was vaak de enige doorbreking daarvan, maar bracht de mensen daarbuiten niet samen: er was nog nauwelijks enige maatschappelijke of levensbeschouwelijke organisatie. Deze begint tegen het einde van de negentiende eeuw op gang te komen: jeugdbonden, verenigingen, partijen, vakverenigingen, enzovoort. Zij zijn karakteristiek voor de volgende periode. Zij kenmerken ook de tijd waarin ik zelf ben opgegroeid.
Overgangsruimte
De twintigste eeuw laat tot na het midden een uitbouw zien van de publieke ruimte: de ramen en de deuren van het gesloten huis gaan open, maar hebben nog steeds het gezin als voorwaarde en uitgangspunt. Dat geldt binnen en buiten de kerk, evenzeer voor de christen als de socialist. Er ontstaat dus een overgangsruimte tussen woonplek en wereld, waarin de deelname aan die wereld vorm begint te krijgen. In ons beeld zou men kunnen zeggen: de scheidsmuren vallen weg, er ontstaat een participatie aan het leven 'buiten'. En 'de wereld' komt binnen. Wat betekende dat voor de kerk?
Het einde van de Tweede Wereldoorlog bracht het inzicht dat de nood van de mens en zijn isolement tot dan toe weinig waren gezien en dat leidde tot een sterke wil tot verandering en maatschappelijk engagement. Dit streven bracht vooral de oude Hervormde 'volkskerk' sterk in beweging. En dat gold in hoge mate ook mijn eigen ouders. Ik heb de indruk dat hun leven in de naoorlogse jaren geheel veranderde. Geloof en geloofsengagement werden onderwerp van gesprek en dat tekende ook de nieuwe gemeenschapsverbanden die er ontstonden (door bijvoorbeeld kringwerk).
Ik was scholier en student in deze jaren. De 'apostolaire' visie (als geformuleerd in de kerkorde van 1951) heeft mij gevormd. Daarmee zijn wij bij mijn persoonlijke verleden aangeland. Ik wilde al jong dominee worden en heb daarvoor reeds op de zogenaamde lagere school in Amsterdam ('School der Ned. Hervormde Gemeente'!) het nodige geleerd. In een tijd waarin wetenschap vooral wordt onderwezen met het oog op 'bekwaamheden', valt het op dat men hier de liefde voor het weten reeds in nuce bijgebracht kreeg, naast een gedegen kennis van vakken als taal en geschiedenis. Ook ben ik niet vergeten dat het een lid van de Hitlerjugend verboden werd (tamelijk gevaarlijk!) in zijn uniform op school te komen en men toch zijn best deed, hem niet te isoleren. Uiteraard wordt de inhoud van je professie vooral gevormd in de academische studietijd. De studie in Amsterdam (UvA) bracht mij liefde voor de theologie bij en was gedragen door de heersende geest van vernieuwing.
Het is niet gering wat door de Hervormde Kerk in de eerste decennia na de oorlog is gepresteerd. Daar was allereerst het richtinggevend beleid van de synode. Ik voelde niet mee met de critici, die (zoals Noordmans en veel Gereformeerden) vonden dat de synode zich met te veel zaken op politiek en maatschappelijk terrein bemoeide, bijvoorbeeld door kanselboodschappen en herderlijke schrijvens. Anderen kritiseerden nors, dat de synode zich uitliet over dingen waar zij te weinig verstand van had. Dat was onjuist, want de kerk wist vaak een goed gebruik te maken van deskundige leden. Ik heb in mijn predikantstijd vanaf 1959 de synodale rapporten menigmaal in de kerkenraden behandeld en ik had dat, achteraf gezien, nog veel meer moeten doen, ook op gemeentelijk vlak. Ja, het was heel wat waar de synode zich over uitsprak: de doodstraf, het Indonesische vraagstuk, de politieke delinquenten, de kinderdoop, het communisme, Israel, het belijden, de Rooms-Katholieke Kerk, het schoolvraagstuk, de kerk in de samenleving, het huwelijk, Nieuw-Guinea, de arbeid, de boeren, de kernbewapening, sociale gerechtigheid, oecumene, enzovoort. Voorbij was de tijd waarin de mens zijn geestelijk leven beperkt zag tot zijn individuele bestaan en zijn rol als zelfstandig christen in de maatschappij niet aan de orde kwam. Belijden - dat gaat niet alleen over privaat geloof; er moet ook een christelijk antwoord gevonden worden op de grote tijdsvragen. En daarvoor is een uitgebreid toerustings- en vormingswerk nodig. Je ziet hier dat het leven in de wereld 'buiten' tot thema wordt en men beseft dat dit een grote uitdaging voor het christenleven inhoudt; het vraagt om een antwoord.
Evangelisatie- en vormingswerk bracht vele hervormden in bewegingIk sta even stil bij het evangelisatie- en vormingswerk, dat vele hervormden in beweging bracht. Het eerste, het evangelisatiewerk, heb ik vanuit het eigen ouderlijk gezin van nabij meegemaakt: mijn ouders behartigden de centrale organisatie van het Open-Deur-werk in een kleine provinciestad (Den Helder). De stad was opgedeeld in wijken. Iedere veertien dagen werd in de hele gemeente 'De Open Deur' bezorgd, niet in de brievenbus gestopt, maar persoonlijk afgegeven. Daarbij was niet goedkope 'zieltjeswinnerij' het gezichtspunt, maar het leggen van contacten. Menigmaal hadden die ook een diakonaal karakter. Wat mij daarbij sterk opviel, was: de bezorgers werden geschoold. Ik zie nog de ouderlijke huiskamer vol zitten met medewerkers, druk in gesprek over het te behandelen nummer van 'de kadercursus', die er theologisch niet om loog (ik heb hem nog gebruikt voor mijn tentamen kerkgeschiedenis!). Driebergen ('Kerk en Wereld') werd druk bezocht en over de daar gehouden conferenties veel nagepraat.
De Hervormde Kerk ontwikkelde niet alleen landelijk, maar ook provinciaal een uitgebreid net van vormingsinstituten; in nagenoeg elke provincie een vormingscentrum! In Noord-Holland was dat 'De Haaf' in Bergen. Ook daar kwamen de Open-Deur-mensen bijeen, maar daarnaast allerlei jeugdgroepen en gemeenteverbanden, in weekenden en cursussen. Dat het daarin echt om aanwezigheid in het volksleven en om kennisname van wat daar omging, te doen was, moge bijvoorbeeld blijken uit een weekend van de kerkelijke jeugdverenigingen (CJMV, VCJC, enz.) tezamen met de jongerenbeweging van de Communistische Partij. Wij kregen daar zelfs een lezing te horen van een communistisch leidsman over het Oude Testament; en wij hadden uitstekende en boeiende gesprekken. Het klinkt vandaag de dag bijna curieus, maar zo was de geest toen. In mijn eerste gemeente (West-Friesland) beschikten wij over een regionale vormingswerker en een oude pastorie voor gezamenlijk werk. Ook daar werd men met maatschappij en cultuur in aanraking gebracht (bijvoorbeeld films en discussie daarover) en de deelnemer als christen aan het denken gezet.
Deze kerkelijke ontwikkelingen hebben voor mij een grote rol gespeeld. Ik werd groot in een maatschappij waarin de oude orde ter discussie kwam te staan. Dat was een maatschappelijk proces, dat men in algemene zin een proces van emancipatie kan noemen. Deze emancipatie heeft echter voor de kerk een hybride karakter gehad. Want zij vond plaats als emancipatie vanuit een christelijk gestempelde cultuur. Dat hield veelal in dat velen de rol van het christendom wensten te elimineren en dat men het menszijn van deze 'Fremdzwang', als zijnde een aantasting van de menselijke autonomie, wilde bevrijden. Kortom: wij werden een geseculariseerd land. Daarbij was de oude gesloten gezinsstructuur verdwenen en ook de 'schil' van het kerkelijke verenigingsleven legde het loodje. Het gezin verloor zijn rol als plaats van en uitvalsbasis voor inhoudelijke levensbeschouwelijke vorming en de met verenigingen etc. gevulde publieke ruimte desintegreerde. Deze leegte kon tenslotte ook de kerk niet meer vullen; de Hervormde Kerk kon (in organisatorisch opzicht) na enige decennia moeilijk anders dan een streep zetten onder haar op volk en wereld gerichte 'apostolaat'. Veel kerkelijke instellingen, bijvoorbeeld in de zorg en het maatschappelijk leven, en ook de vormingsinstituten verdwenen.
Veel kerkelijke instellingen verdwenenThans zitten wij, op zijn Hollands gezegd ‘met de gebakken peren’. Dat het hier over een ingrijpender proces gaat dan alleen de kerkelijke secularisatie, blijkt wel uit het feit dat bijvoorbeeld ook in de politieke partijen de kadervorming nagenoeg verdween. Als jeugdlid van de Partij van de Arbeid ('De Nieuwe Koers') was ik bevriend met een bankwerker, die politicus wilde worden (en het tot locoburgemeester gebracht heeft), maar hij moest wel naast zijn baan jarenlang intensief cursussen volgen (want ook een partij had haar vormingsinstituut, in dit geval het Troelstra-oord in Bergen).
Tegenwoordig klaagt men steen en been over het gebrek aan 'inhoud' en dat gebrek is tot een nationale ziekte geworden: de kranten staan vol met klachten over het ontbreken van politiek-ideële beginselen (ja, de afgeworpen 'veren'); men weet geen raad met het onderwijs, dat zijn rol als kweekplaats van geest en cultuur lijkt te hebben verloren; en de zorg is tot een puur economisch probleem gefunctionaliseerd, om maar niet te spreken over de kerk, die bij gebrek aan beter veel energie steekt in haar presentie op de evenementenmarkt. Hier is een woord van lof op zijn plaats voor de kerken en groepen aan de rechterzijde van het gereformeerde spectrum, die in hun verenigingswerk (mannen, vrouwen, jeugd, studenten) al die jaren dit werk in stand hebben weten te houden. En dat terwijl ook zij over het algemeen hun deuren en ramen niet gesloten hielden, integendeel!
Als ik vanuit het heden terugzie op deze gevulde 'ruimte', moet ik vaststellen dat de aard en omvang van de secularisatie toen enorm is onderschat. Die werd eerst na ongeveer 1985 (na de tijd van mijn ouders) echt zichtbaar als massale afval van het eigen verleden. Toch hadden de zogenaamde secularisatie-theologieën een grote aantrekkingskracht. De theologie zocht, veelal met forse overdrijvingen, naar een christelijke verantwoording van het leven in 'de wereld'. Er is veel geschreven over wetenschap en techniek, over de christen als wereldlijk wezen met een wereldlijke opdracht, over de zelfstandigheid van het geschapen leven, enzovoort. Maar het is niet gelukt de moderne burger te overtuigen van het feit dat bij het evangelie van de verabsoluteerde menselijke autonomie het leven dreigt te veranderen in een woestijn. De kerk wilde de mensen leren christen te zijn buiten de muren van kerk en gezin, zij wilde leren 'denken', leren zoeken naar een nieuwe belijdende grondslag van het ganse bestaan, maar zij kreeg geen poot aan de grond en geleidelijkaan werd onze 'publieke ruimte' in groeiende mate nihilistisch. Op de bereidheid van de moderne wereld, geestelijke leiding en hulp van de kerk te verwachten, had de Hervormde Kerk zich dus verkeken.
Informatieruimte
Daarmee zijn wij toe aan de vraag van de toekomst, dat wil zeggen hoe jij je in de wereld van de eenentwintigste eeuw je leven zal gaan inrichten. En welke betekenis zullen het christendom en het christelijk geloof dan voor jou in die wereld hebben?
Wij beleven thans de overgang naar de zogenaamde informatiemaatschappij. Het is nog niet te overzien hoever de invloed daarvan op de menselijke geest zal gaan. Deze wordt net als bij de machine sterk functionalistisch opgevat, zoals men kan vaststellen bij superstructuren (leiding van bedrijven, medische en maatschappelijke zorg, onderwijs). Het dagelijks leven wordt beheerst door internet, Facebook en Twitter: zij tonen een grote verandering in het menselijke relatiepatroon. De verre mens komt dichtbij (wie hij ook moge wezen) en de nabije mens wordt iets schimmigs. De verre mens komt dichtbij en de nabije mens wordt iets schimmigs Ik heb mij afgevraagd waar toch mijn onredelijk lijkende ergernis aan een treincoupé vol met telefonerende medeburgers vandaan komt. Ik denk dat ik gewend ben mijn gesprekspartner tegenover mij te hebben als een bij mij aanwezige. Maar de telefonerende coupégenoot is elders, in de grote, anonieme wereld, hij heeft zich aan mijn concrete aanwezigheid onttrokken en bevindt zich in een onzichtbaar relatiegeheel. Men heeft wel eens gekscherend opgemerkt, dat met de komst van auto en vliegtuig de oude eigenschappen van God op de mens overgegaan zijn. De mens is inderdaad een stukweg alomtegenwoordig geworden en dat is thans door de ICT nog veel meer en radicaler het geval dan door de toegenomen snelheid in het vervoer. Hier ziet men het uiterste voorbeeld van het wegvallen van de oude omheining van huis en gezin: een absoluut neutrale, algemeen toegankelijke publieke maar gezichtloze 'ruimte'. Ik lees van psychiatrische onderzoeken van jongeren, die 's nachts stiekem urenlang internetten, maar die niet meer weten hoe zij een telefoongesprek moeten beëindigen; zij zijn bij wijze van spreken het groeten verleerd. Er is ook sprake van ernstige verslavingen.
De informatietechnologie laat beeldend zien dat wij het stuur over ons leven grotendeels uit handen gegeven hebben aan een omvangrijk, ja absolutistisch 'buiten'. Zij vormt voorlopig het uiterste van wat in alle voorafgaande techniek reeds zichtbaar werd, namelijk dat het technisch apparaat zelf de leiding overneemt en het verdere verloop bepaalt, zonder dat de vraag naar de rol van de mens als handelend en verantwoordelijk wezen een rol speelt. Het ligt voor de hand dat de onttroonde mens zich stort op het evenement (steeds heftiger beleving) en op het geld als middel tot realisatie daarvan. Zijn behuizing is muurloos en hijzelf daardoor stuurloos. Dat de vraag naar 'inhoud' zich in de laatste jaren nadrukkelijk meldt, is positief, maar doordat de ideële (niet op consumptie gerichte) maatschappelijke verbanden grotendeels verdwenen of uitgehold zijn, betekent dit veelal een slag in de lucht. Waar zal men die inhoud ook vandaan halen, als men zich van zijn verleden afkeert en een mens wordt zonder historie? Hoe zal jij, mijn kleinkind, hier jouw weg vinden, hoe een zelfstandig geestelijk leven opbouwen? Wij hebben steeds gesproken over 'de ruimte' waarin de levenservaring gestalte krijgt. Tegenover die van mijn grootouders (uiterst klein, en statisch van aard) en die van mijn ouders (groot en vol uitdagingen) ontwikkelt zich de moderne ruimte als een functioneel absoluut neutraal communicatiemiddel, waar alle inhouden kortstondig en fluctuerend van aard zijn.
De moderne mens is overal en nergensDeze tekening van de informatiemaatschappij vormt het slothoofdstuk van mijn beschrijving van het wegvallen van de muren en ramen van het vroegere 'huis': de moderne mens is 'overal en nergens'. Hij verkeert in een grote ongearticuleerde ruimte en zijn plek is onzeker en onbestemd geworden. Dat heeft hem het voordeel opgeleverd, een grote wereld aan interesses en ervaringen op te kunnen bouwen (reizen, hobby's, cultuur, ontmoetingen, vriendschappen, enz.). Zijn probleem is echter dat hij daarbij weinig communaal gericht is, zodat de opbouw van de maatschappij niet aan de orde komt. Hij is van mening dat er tegenover de wereld van het geld, de economie en de techniek niet veel valt te veranderen, zij zijn eigenwettelijk. Ons apparaat is geworden als een grote automatisch gestuurde tanker, waar iedere persoonlijke bemoeienis alleen maar kwaad kan. Dat is dan ook de grote vraag van de toekomst: hoe krijgen wij het stuur over onze mensenwereld weer in handen? Dit probleem gaat niet alleen de kerk, maar de gehele maatschappij aan: er zal heel veel nieuw inzicht, heel veel politieke discussie, heel veel participatie van diverse levensbeschouwelijke organisaties, heel veel inzet voor het onderwijs en heel veel filosofische en academische studie nodig zijn om een menswaardig leven in de toekomst te waarborgen. Deze uitdaging is er voor iedereen, maar zij is wel bijzonder actueel voor de kerk en het jeugdige kerklid.
Humane ruimte
Wat zou ik zo gezien als wenselijkheden voor de toekomst willen formuleren die jou kunnen helpen bij het vinden van de weg van het geloof? De kerk zou er goed aan doen, minder nadruk te leggen op de popularisering van haar boodschap. Alsof wij zomaar zouden weten wat die boodschap vandaag inhoudt! Karl Barth zegt ergens dat het voor de kerk helemaal niet zo vanzelfsprekend is, centraal te staan in het volksleven; het spreken van de rand af ('marginaal'!) kan zeer wel voor de maatschappij van grote betekenis zijn. Zij zal zich daarbij moeten toeleggen op de inhoud van haar boodschap en haar belijden. Maar hoe zal zij dat organiseren? De oude vormingskaders (gezin en vereniging) zijn immers grotendeels weggevallen. Zij zal met wat daarvan over is aan verenigings-, groeps- en studentenwerk uiterst zorgvuldig moeten omgaan.
En de kerk moet leiding geven. Er zijn pogingen (zoals, nog bescheiden, 'De hartslag van het leven'), om alle gemeenten met de grote vragen te confronteren. Moeten deze pogingen niet worden uitgebouwd tot een deelname van ieder gemeentelid, om te komen tot een gemeenschappelijke bezinning? Zou de kerk dus niet opnieuw een gezamenlijk proces van vorming en toerusting moeten organiseren? Wij hebben niet meer de middelen van de jaren vijftig. Maar het 'antwoord aan de machten’(Kist [1]) blijft de grote uitdaging. En als de ernst van die vraag wordt beseft, dan zal het lidmaatschap van de Protestantse Kerk in Nederland een ander aanzien krijgen.
Christen-academici moeten agressiever zijn in het openbare debatDe activering van kerkleden ter zake van de inhoud van ons geloof zal een nieuwe bezinning vragen op ons getuigenis in de maatschappij en haar talloze uitdagingen (geld, zorg, tijdbesteding, trouw, huwelijk, opvoeding, maatschappelijke verantwoordelijkheid, politieke participatie, enz.). Waar zijn de gelegenheden om op de vraag naar inhoud, bijvoorbeeld in het onderwijs, naar een antwoord te zoeken en de daarvoor vechtende werkers in het veld te steunen, of in de beroepssituatie (waar is de ruimte om over zijn onmacht en frustraties met anderen te spreken?). Waarom zijn er nauwelijks grotere diakonale initiatieven tot dienst aan de samenleving (ik denk aan werkvormen als buurtzorg, jeugd- en verslaafdenzorg, burenhulp en dergelijke)? Daar is het Leger des Heils goed in en een scheut daarvan zou de kerk meer naam geven dan alle Paas- en Kerstnachtevenementen bij elkaar. En christen-academici moeten zich agressiever inzetten in het openbare debat. Want er is veel geleerde praat, die niet uitgaat boven flauwekul. Het zijn uiteraard niet alleen christenen die dat opmerken.
Jij, mijn kleinkind, zal leven in een wereld waarin de inzet voor een humaan mensenbestaan misschien heimelijk wordt bewonderd, maar waarin de mogelijkheden beperkt zijn om daaraan vorm te geven. Zul je in staat zijn om alle moderne opwinding aan je laars te lappen en toch als modern mens met 'beslistheid' getuigenis te geven van het volle leven, dat het Evangelie predikt?
Cv
H.W. de Knijff (1931) was van 1959 tot 1974 hervormd predikant in Nederland en België. Daarna was hij hoogleraar in de dogmatiek en de christelijke ethiek aan de Universiteit van Utrecht.
- A.W. Kist, Antwoord aan de machten. Het vormingswerk voor volwassenen socio-theologisch bezien, Alpen aan den Rijn: Samsom, 1971.