Gelijkheid en vrijheid
De jaren 2003 en 2004 zijn gedenkwaardig in de geschiedenis van de wetgeving op het terrein van de gelijke behandeling. In 2003 was het twintig jaar geleden dat onze herziene Grondwet in werking trad en in 2004 beleeft de Algemene wet gelijke behandeling zijn tweede lustrum en tevens zijn tweede evaluatie. Aanleiding om terug te kijken met het oog op de toekomst. Aan de herziene Grondwet (art. 1) is een discussie van twintig jaar vooraf gegaan. In beide gevallen staat het grondrecht op gelijke behandeling centraal.
Artikel 1 van de Grondwet luidt: ‘Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.’ Dit is het zogenaamde gelijkheidsbeginsel, mede omvattend het discriminatieverbod. Dit beginsel is voor een aantal terreinen van het maatschappelijk leven (o.a.) uitgewerkt in de Algemene wet. Artikel 1 van de Grondwet heeft weliswaar niet in juridische zin, maar wel in de hoofden van velen de status van een constitutionele beginselverklaring gekregen. Zeker de eerst tien jaar van zijn bestaan – tot de Algemene wet – was het een even fundamenteel als ongrijpbaar grondrecht. Het brengt de uitdrukkelijk gewilde neutraliteit van de staat ten opzichte van alles waarin de leden van de samenleving zich onderscheiden, scherp tot uitdrukking. Het artikel moest onder andere dienstbaar zijn aan de tolerantie. Het is vooral verstaan als een verbod om bepaalde onderscheidingen (differentiatiecriteria) te hanteren, omdat men vreesde dat ze tot achterstelling zouden leiden.
Het gelijkheidsbeginsel, zoals uitgewerkt in de Algemene wet, wilde uitdrukkelijk bescherming bieden tegen dominante ordeningsprincipes. Dit beginsel heeft een dynamisch en (potentieel) revolutionair karakter. Het werd beschouwd als een noodzakelijke voorwaarde voor de deelname van leden van achtergestelde en kwetsbare groepen aan het maatschappelijk leven. Oftewel een integratieinstrument avant la lettre.
Intussen dijt het aantal beschermde non-discriminatiegronden alsmaar uit. Naar verwachting zal het aantal concurrerende gelijkheidsclaims met de op stapel staande gelijkebehandelingswetgeving voor de gronden handicap, chronische ziekte en leeftijd alleen maar toenemen. Hoe ver willen we gaan?
Bovendien krijgt men in de praktijk van wetgeving, bestuur en rechtspraak langzamerhand meer oog voor het feit dat gelijkheid niet de enige en altijd de hoogste waarde is. De Grondwet herinnert ons daaraan doordat daarin, naast het gelijkheidsbeginsel (art. 1), ook een aantal vrijheidsrechten zijn vastgelegd, die de strekking hebben de identiteit van individuen en groepen te waarborgen. Het betreft dan persoonskenmerken, zoals godsdienst, levensovertuiging (art. 6), andere meningen (art. 7), de fysieke identiteit (art. 11), het doen en laten in de privé-sfeer (art. 10).
De spanning tussen vrijheid en gelijkheid vindt men onder andere reeds verwoord in de gezamenlijke onafhankelijkheidsverklaring van de dertien Verenigde Staten van Amerika van 4 juli 1776: ‘We hold these thruths to be self-evident, that all men are created equal, that they are endowed by their creator with certain unalienable Rights, that among these are Life, Liberty and the persuit of happiness.’
Nu het geseculariseerde Nederland immigratieland (tegen wil en dank?) is geworden, lijkt men er weer meer oog voor te krijgen dat het belijden van een godsdienst doorgaans gevolgen heeft voor de wijze waarop een persoon zich in het openbare leven manifesteert. En voor het feit dat verbanning van (godsdienstige) identiteit naar de privé-sfeer niet de manier is om te voorkomen dat mensen wegens hun identiteit worden gediscrimineerd. Het gelijkheidsbeginsel dreigt een speelbal te worden in het debat over inburgering en multiculturaliteit (hoofddoekjes, onderwijs). De toegenomen pluriformiteit van de samenleving roept op z’n minst de vraag op of dit niet de noodzaak versterkt om het individu of minderheidsgroeperingen te beschermen tegen de meerderheid. Gelijkheidsdwang enerzijds en ruimte geven aan identiteit en pluriformiteit anderzijds verdragen elkaar niet.