De wetenschap als Bijbel

Maar al te veel discussies waarin zowel Bijbel als wetenschap figureert, beginnen ergens bij de gedachte dat wetenschap en Bijbels geloof in tegenstelling tot elkaar staan. Dat is natuurlijk ten onrechte, maar toch. Verstandige Wapenveld-lezers weten beter en laten beide gezellig naast elkaar staan, ieder in zijn eigen rol. Wetenschap en Bijbel hebben ook zaken gemeen – bijvoorbeeld, dat mensen er selectief in winkelen.

Wetenschap heb je nodig. Wetenschap komt goed van pas als je iets beredeneerd wilt doen. Politieke keuzes, welke groenten je moet kopen, welk onderwijs je moet kiezen, we willen graag een stevige ondergrond voor onze keuzes. Vandaag de dag geldt de wetenschap als het ultieme bewijs. Wetenschap figureert prominent in het publieke debat: het schaliegas, de splitsing van de Euro in Zeuro en Neuro, de klimaatdiscussie.

Onlangs berichtte de pers over een wetenschappelijke analyse die uitwees dat de samenleving verruwt. Jawel. Zulks werd gebaseerd op waargenomen veranderingen in het taalgebruik over twee eeuwen. Patricia Greenfield, hoogleraar in de ontwikkelingspsychologie (Ik zeg niets – zei ik iets? Nee. Nou dan.) onderzocht of ze een verband kon vinden tussen verschuivingen in woordfrequenties en maatschappelijke veranderingen – in het bijzonder, aan de transitie van een rurale naar een urbane samenleving. Hiertoe goochelde ze met de kostelijke Google N-grams – een vrij beschikbare goudmijn aan informatie over het verloop van woordfrequenties tussen de jaren 1800 tot 2000. Deze studie werd overal opgepikt; ik vermoed omdat de resultaten zo goed passen in een somber, cultuurkritisch verhaal: de samenleving gaat naar de ratsmodee, dat is vele malen bewezen, want kijk: volgens Google stijgt de frequentie van ‘krijgen’, en de frequentie van ‘geven’ daalt.

Maar wat is wetenschap? In taalkundige kringen is genoemde studie volledig gefileerd. Ja, het kan misschien wel door de peer review heen gekomen zijn, maar wetenschappelijk is duidelijk niet hetzelfde als ‘waar’ of ‘bewezen’.

Dat weerhoudt weinigen ervan om te pas en te onpas een beroep te doen op de wetenschap. Politici overgieten elkaar met wetenschappelijke bewijzen, kijvend als gillende operettezangers. Als je het handig aanpakt in een discussie, dan beschuldig je je opponenten van facts-free politics. Dat moet in het Engels, want wetenschappelijk. Het laatste wat je tenslotte wilt uitleggen is dat je iemands mening niet deelt omdat je feiten anders weegt – bijvoorbeeld vanwege je vooronderstellingen. Feiten zijn schijnbaar altijd voorhanden. Facts are meaningless, you can use facts to prove anything that is even remotely true, klaagde Homer Simpson al, een moderne Amerikaanse oudvader. Je zou verlangen naar feitenvrije politiek: iedereen heeft zijn favoriete feiten, maar wat moeten we nu doen, meneer de president?

In de Volkskrant merkte Jean Wagemans op dat politici selectief winkelen in de wetenschap. De politiek wordt daar niet beter van. We willen de afwegingen horen van politici – de grote lijnen. Evenmin wordt de wetenschapper beter van dat geshop. We zien de ene deskundoloog na de andere opdraven in talkshows – je zou wel eens een wetenschapper willen tegenkomen zonder mening.

Mark Liberman, een onvolprezen taalkundige, schreef hierover het volgende: ‘... ‘scientific studies’ have taken over the place that bible stories used to occupy. It’s only fundamentalists like me who worry about whether they’re true. For most people, it’s enough that they can be interpreted to be morally instructive.’

Liberman zegt dat de wetenschap functioneert als een soort nieuwe Bijbel – je kunt uitkiezen wat je voorkomt als moreel interessant, de rest laat je liggen. De samenhang, de exegetische vragen en het werkelijke verhaal interesseren niemand – dat is alleen voor de fundamentalisten. Het lijkt me een even treurige als, vrees ik, juiste kijk op zowel het gebruik van de Bijbel als van de wetenschap. En ’t is een wetenschapper die ’t zegt, dus.