Het visioen van Eijkman
Ik vermoed dat weinig lezers ooit gehoord hebben van de Amsterdamse Maatschappij voor Jongemannen [1]. En hoe velen in kerkelijk Nederland zegt de naam van Jo Eijkman (nog) iets? De enkele (oudere) hervormde predikanten onder de lezers van Wapenveld denken misschien aan het Eijkmanhuis, waar zij in de jaren ’50 verbleven in hun seminariumtijd. En dat klopt. Dat gebouw op het terrein van Kerk&Wereld, het roemruchte centrum van de hervormde apostolaatstheologie van de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw, droeg zijn naam. Geen wonder, want Eijkman was de stichter en eerste directeur (slechts korte tijd, door zijn vroege dood door een slopende kanker) van Kerk&Wereld. In 2002 zijn de laatste onderdelen van het vroegere instituut Kerk&Wereld afgebouwd en ondergebracht bij andere opleidings- en trainingscentra. Het landgoed, inclusief het Eijkmanhuis, is verkocht. Een periode uit het (hervormde) kerkelijke leven werd afgesloten. De tijd voor de geschiedschrijving is dan aangebroken.
Een eerste rijpe vrucht daarvan is er, een biografie over Eijkman, congeniaal geschreven door Maarten van der Linde, docent geschiedenis aan de Hogeschool (voorheen Sociale Academie) De Horst, jawel, ontstaan uit Kerk&Wereld en gevestigd op hetzelfde landgoed van weleer. Ik vind het een heel mooi boek. Ik heb het gelezen in november 2003, toen de Nederlandse Hervormde Kerk strompelend op weg was naar 12 december 2003, de dag van het besluit tot de kerkvereniging in de Verenigde Protestantse Kerk in Nederland. Misschien kwam het mede daardoor dat ik het boek met weemoed in mijn hart las. Het boek gaat over een tijd, over een type mensen, over een visie en over visioenen, waarvan geldt, dat het in die vorm allemaal echt voorbij is. En dat geldt ook van de (hervormde) kerk van die tijd, de kerk die dit type mensen voortbracht, mensen met dit soort visioenen.
Wat bedoel ik?
De hoofdpersoon van het boek, dr. Jo Eijkman (1892-1945) studeerde theologie van 1911 tot 1919 in Utrecht. Van de 1300 studenten aan de Utrechtse universiteit studeerden 154 theologie, dus 1 op de 8/9. Hij werd naast lid van het Corps ook lid van de NCSV, de Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging, in 1896 opgericht, en eigenlijk een loot van de internationale beweging van christenstudenten, de YMCA en YWCA. In de hoogtijdagen van de NCSV was 1 op de 10 studenten aan de Nederlandse universiteiten lid van deze zeer actieve beweging, met zijn bijbelstudies, jeugdkampen, lezingen, studiecentra, etc. Wie het eerste deel van het boek van Van der Linde leest, komt vele namen tegen van mensen die tot ver in de jaren ’70 op sleutelposities in onze samenleving zaten. En we komen de grote namen tegen van hen die de oecumenische beweging leidden, onder anderen Hendrik Kraemer, levenslang vriend van Eijkman.
De lezing van het boek laat ook zien wat de beweging van het Reveil zowel maatschappelijk als kerkelijk heeft betekend in menige familiedynastie van de gegoede burgerij van de 19e eeuw. De familie Eijkman was een van de – uiteindelijk slechts 130-150 – families in Nederland die einde 18e en begin 19e eeuw opklommen van de lagere burgerij naar de hogere, en op alle mogelijke terreinen sleutelposities bezetten: in de wetenschappen, in besturen, in de koloniale overheid, en als theologen. En juist in die burgerlijke grootfamilies had het Reveil zijn invloed, met die voor het Reveil zo karakteristieke verbinding van beschaving, piëtistische vroomheid en maatschappelijk engagement. Die verbinding troffen velen, en ook Jo Eijkman, bij de NCSV. Daarbij kwam het in potentie oecumenische en internationale karakter van de NCSV. Dat trok deze mensen en vormde hen.
Velen, die gevormd waren in de NCSV, vinden we later terug bij de mensen van de zogeheten ‘doorbraak’: de naoorlogse beweging van christenen die principieel braken met de christelijke (politieke) organisaties. Die beweging van de doorbraak, waartoe bijvoorbeeld ook J.J. Buskes behoorde, had verschillende wortels. Een daarvan was de invloed van de dialektische theologie van Karl Barth. De christologische inzet van deze theologie maakte deze kritisch ten opzichte van alle vermenging van het christelijke met het belang van een groep of subcultuur of partij. In het bijzonder gold dit voor de voorlopers van de ‘doorbraak’ van de volgelingen van Abraham Kuyper en diens antithese, met als gevolg de christelijke organisaties en politieke partijen. Een andere wortel was een sterke culturele betrokkenheid binnen de klasse waarin veel van deze studenten groot geworden waren, de middenklasse en hogere burgerij. Dat verbond hen met velen in de breedte van de culturele elite van Nederland, die als geheel (nog) in elk geval cultureel verbonden was met de christelijke traditie. Vanuit deze twee wortels gevoed kwam een generatie leidinggevenden naar voren die een sterk christelijk zelfbewustzijn, of beter een sterk geloof in Jezus Christus, verbond met een culturele, sociale en maatschappelijke breedte. Vanuit deze achtergrond is het daarom begrijpelijk dat Eijkman zich verbond aan de Amsterdamse Maatschappij voor Jongemannen, een in 1909 opgerichte organisatie ten dienste van de jeugd, met het oog op ‘het geestelijk, lichamelijk en maatschappelijk welzijn van de jonge mannen in Amsterdam onder alle klassen des volks’. Bewust niet met ‘christelijk’ als uithangbord, in de lijn van de YMCA gericht op ‘body, spirit and mind’, verworteld in verschillende richtingen van de samenleving, af te lezen uit de namen van het ‘netwerk’ waaruit de commissarissen en bestuursleden werden gerekruteerd. In dit ‘netwerk’ treffen wij (weer) namen van bovengenoemde patricische families: Gunning, Heldring, Van Eeghen, Lieftinck, Labouchère, etc. In deze AMVJ, wat betreft de jaren dat Eijkman er leiding aan gaf (1920-1940) door Maarten van der Linde een ‘Doorbraak-Laboratorium’ genoemd (blz. 188), ontwikkelt zich een apostolair bewustzijn dat later, na WOII, sterk zal doorwerken in het apostolair bewustzijn van de NHK, en het instituut Kerk&Wereld zal voortbrengen. Een sterke jeugdbeweging, sociaal werk, intellectuele doordenking, beoefening van de kunsten, thematische bijeenkomsten over de vragen die de wereld stelt, en op de zondagmorgens diensten voor jongeren, op een andere wijze vorm gegeven.
Toen kwam de Tweede Wereldoorlog. Eijkman, vanaf mei 1941 al ziek, had al in het begin van de jaren ’30 door, wat speelde in Duitsland. Daarom koos hij feilloos juist, vanaf het begin van mei en juni 1940, toen veel vooraanstaande Nederlanders rond de Nederlandse Unie aarzelden. Feilloos doorzag hij wat met de joden zou gaan gebeuren. Hij heeft om zijn volstrekte helderheid in Buchenwald gezeten, daarna ondergedoken, inmiddels steeds zwaarder ziek. Onderwijl bouwde hij zijn nieuwe plannen uit die zouden uitlopen op Kerk&Wereld, waarvan hij als de eerste directeur geldt. Met groot respect heb ik dit laatste deel van het boek gelezen. De belangrijke vraag daarbij is voor mij wat het geheim is dat op cruciale momenten van de geschiedenis, die altijd onvoorspelbaar en altijd anders zijn dan voorheen, sommige mensen helderziend maakt, en wat voor kerk dat soort mensen voortbrengt, mensen die visioenen hebben.
Eijkmans visioen ontsproot uit het geloof in de liefde van God voor de mens, en dat geheimenis dreef deze sterke, praktische persoonlijkheid uit tot grote daden, gedreven door een visioen van een kerk die vernieuwing van de samenleving voorstaat, in een ontzuild Nederland.
Ik heb het boek gelezen als een document over een voorbije tijd en over voorbije mensen. Naar deze tijd terug verlangen, heeft geen zin, en is een illusie, geen visioen. Het boek prikkelt tot de vaag aan onszelf en aan elkaar: welke dromen dromen wij nu voor kerk en samenleving, vanuit een groot geloof in Gods Toekomst?
- Uitgeverij Verloren, Hilversum, 2003, 457 blz., €30,-