Dichter bij het onuitsprekelijke
Ds. Gideon van Dam, werkzaam als werkbegeleider voor predikanten in de Samen op Weg-kerken, kent als geen ander het wel en wee van het beroep van de predikant [1]. Het ‘wondere ambt’ is voor velen een eenzaam avontuur geworden. Vanzelfsprekende institutionele en inhoudelijke kaders, waarbinnen het geloofsleven, ook van de dominee, bedding vond en vorm kon krijgen, zijn veelal weggevallen of hebben hun kracht verloren. Veel gemeenteleden zijn (in onze context) verlegen met de inhoud en met de vormgeving van het geloofsleven. Deze gevolgen van de secularisatie gaan de predikant en zijn/haar gezin niet voorbij. Dat legt een extra druk op het geloofsleven binnen de pastorie. Hoe houd je als predikant de lofzang gaande? Hoe blijven geloof en gebed dragende kracht in het leven en van daaruit in het ambtswerk? Die vraag dringt te meer omdat de druk op de predikant om in zijn werk ‘spiritueel te presteren’ juist oploopt. Omdat in het kerkelijk leven vaststaande kaders zijn weggevallen of hun vroegere kracht hebben verloren, wordt extra veel van de predikant verwacht, met name in pastoraat en liturgie op kruispunten van het bestaan van mensen: huwelijk, doop, uitvaart. En natuurlijk in de zondagse eredienst. Dan wordt kwaliteit, en vooral authenticiteit en originaliteit, verwacht van de dominee. Feitelijk verwachten mensen van de predikant meer en meer dat hij een vorm van geestelijke begeleiding geeft. En kan hij dat opbrengen? Heeft hij daartoe niet allereerst zelf een persoonlijk geestelijk begeleider nodig?
Over deze thematiek heeft Gideon van Dam een boek geschreven. Hij heeft zelf een driejarige opleiding gevolgd aan het Titus Brandsma Instituut in Nijmegen, en maakt die in combinatie met zijn jarenlange ervaring in de werkbegeleiding vruchtbaar in een pleidooi voor een nieuwe figuur in ons kerkelijk leven, de geestelijk begeleider.
Geestelijke begeleiding definieert Van Dam als ‘een contact waarin iemand een ander als gids aanvaardt op (een deel van) de geestelijke weg’ (99). Het leven van de mens voor het aangezicht van God – door Van Dam bij voorkeur in zijn boek benoemd als de Onuitsprekelijke – is een weg. Die weg loopt nogal eens door de woestijn, of anderszins door onbekend land. Van de woestijnvaders in de derde en vierde eeuw is bekend dat zij in de woestijn konden overleven als mens en als gelovige doordat zij een geestelijk begeleider kozen, een meer ervaren heilige aan wie men zich op de eigen geestelijke weg voor een tijd toevertrouwde. ‘Spreek een woord tot mij’, in die ene zin is samengevat wat men van de geestelijk begeleider verlangde. Het gaat om het richtinggevende woord om niet te verdwalen op de weg. Het pleidooi van Van Dam is helder. Predikanten zouden – voor een tijd, of misschien wel hun hele (beroeps-)leven lang – een geestelijk begeleider moeten hebben. En hoort niet tot hun kerntaken dat zij voor anderen die taak (moeten) vervullen kunnen? Op dat pleidooi loopt het boek uit (184vv.). In aansluiting bij de Amerikaan Eugene Peterson, met name diens in het Nederlands vertaalde boek Dragende Delen, ziet Van Dam drie kerntaken voor de predikant, bidden, bijbellezen en geestelijke begeleiding. De predikant is in al zijn/haar werk mystagoog, inwijder in de geheimenissen van God. Het is evident dat dit veel vraagt van de spiritualiteit van de predikant zelf.
Van Dam start zijn boek dan ook met een deel over spiritualiteit (15-102). Ik vond dat mooi om te lezen. Het is de vrucht van een zelf doorgemaakte leer- en levensroute. Van Dam is met hoofd en hart thuis in de rijke traditie van de christelijke en niet het minst de rooms-katholieke spiritualiteit. De ‘grote namen’ uit Nijmegen en Tilburg komen geregeld terug, Waaijman, Van den Berk en Van Knippenberg, maar ook de naam van de protestant A. McGrath en de al genoemde Peterson. Van Dam gaat met ons de geschiedenis in en volgt, kort maar helder, de spirituele traditie vanaf de woestijnvaders tot de protestantse mystiek van de Nadere Reformatie. Het gaat hem daarbij niet om het etaleren van kennis, maar om te laten zien hoe het in verschillende scholen werkte en werkt. Voortdurend is Van Dam bezig dit in kleingeld te vertalen naar een persoonlijke inoefening voor en door de lezer nu. Om deel te krijgen aan die rijkdom van de christelijke spiritualiteit, dit ‘proces van omvorming in God’ (Waaijman, 45), heeft de gelovige, en zeker de pastor zelf, een vorm van geestelijke begeleiding nodig.
In Deel II (103-198) verwoordt Van Dam een reflectie op de eigen praktijk van de geestelijke begeleiding, uitlopend op een pleidooi voor kerkelijke institutionalisering van de geestelijke begeleider. Van Dam zou graag het hele veld van de SoW-kerken overdekt zien met een netwerk van erkende geestelijke begeleiders, die de daartoe vereiste opleiding van drie jaar hebben gevolgd, en in hun dienst door de kerken geautoriseerd zijn. Deze geestelijk begeleiders werken dan regionaal ten dienste van de begeleiding van een aantal pastores (194-195).
Van Dam heeft een belangrijk boek geschreven met een heldere boodschap voor de kerken. Hij vraagt gedocumenteerd om beleidsmatige keuzen van de kerken bij de opleiding en begeleiding van predikanten en kerkelijke medewerkers. In zekere zin is zijn boek een schot in de roos. Veel predikanten staan geestelijk droog. Velen zoeken naar herdefiniëring van hun beroepsidentiteit. De jaren ’70 en ’80 met hun lage ambtsopvatting, met een verdergaande functionalisering van het predikantschap, met hun nadruk op de pastor als hulpverlener, en met hun verlegenheid wanneer het gaat om het eigene van de predikant – die jaren zijn voorbij. Er is behoefte aan een nieuw (zelf-)bewustzijn van de predikant van het eigene van zijn/haar roeping en missie. De nieuwe generatie predikanten is de verlegenheid voorbij, en wenst zo ook te functioneren. Woorden als roeping, ambt zijn geen gewantrouwde laat staan vieze woorden meer. In die zin is het boek van Van Dam een schot in de roos. Wanneer hij schrijft dat de predikant zich moet concentreren op het eigene waarvoor hij er is, dan zeg ik van harte ‘ja’. De predikant is er om de Schriften te lezen en voor en met mensen te vertolken, hij is er om te bidden met en voor mensen en om mensen te ondersteunen in hun geloven en leven in deze wereld voor Gods aangezicht. Van Dams boek springt in op dit zelfbewust predikantschap, dat tegelijk vraagt om een sterke ‘binnenkant’ van de predikant als gelovige. En ook daarin val ik Van Dam bij. Er zit in zijn boek een oproep tot een ‘innerweltliche Askese’, concentratie op het eigene, op de Bron waaruit, uit Wie wij leven, de omgang met God en zijn Woord en sacrament. Hij heeft gewoonweg gelijk.
Al lezende kwam ook een aantal forse vragen bij mij boven, bezwaren zelfs. Ik beperk mij tot vier.
1. Allereerst een vraag bij Van Dams theologische concept achter of onder zijn visie op spiritualiteit en geestelijke begeleiding. Van Dam spreekt graag over God als ‘de/het Onuitsprekelijke’. Dat is naar mijn mening niet voor niets. God is bij Van Dam de Aanwezige, die zich laat vinden. Hij/Zij is de grote vooronderstelling bij de zoektocht van mensen naar de oriëntatie voor hun bestaan. Geestelijke begeleiding is dan ondersteuning bij deze zoektocht. En die krijgt bij Van Dam de kleur, uiteraard, van de christelijke geloofstraditie. Principieel is de beweging dus ‘van onderop’, in de vooronderstelling dat er een omvattend Geheimenis ‘van Boven’ is, dat/die zich laat kennen. In de rooms-katholieke spiritualiteit, met de onderliggende visie op het in de ruimte van de Kerk-met-een-hoofdletter-K en het sacrament aanwezige heil, is dit kenmerkend. Met een zekere onbekommerdheid kunnen mensen binnen die ruimte hun zoektocht gestalte geven, en daarbij ook elementen uit andere godsdiensten integreren, zoals technieken vanuit Zen-meditatie. Mijn vraag is nu of zich dit alles zomaar laat vervoegen op protestants terrein? Ik denk het niet. De protestantse traditie zet in bij God die zich openbaart door Woord en Geest. De protestant leeft onder de open hemel bij het Woord, en niet in de ruimte van de kerk met het mysterie. Wanneer je in de protestantse traditie spiritueel ‘van beneden’ begint, kom je vaak niet van de grond. Het is niet voor niets dat mensen nog al eens vaag teleurgesteld zijn dat wat zij in een week in een klooster beleefden, thuis maar niet lukt.
2. Geestelijke begeleiding in de zin van persoonlijke begeleiding op de persoonlijke zoektocht past organisch in de ruimte van de Romana, en zeker in het klooster. Daar is de zoektocht bij wijze van spreken al gekwalificeerd in de (brede, maar evidente) bedding van de christelijke kerk. Overgezet in de protestantse kerken dreigt het bij Van Dam een zaak van deze twee mensen te worden: een individuele begeleiding op de individuele zoektocht. Van Dam ziet dat gevaar kennelijk ook. Hij hecht daarom ook aan kerkelijke autorisatie, kwaliteitsbewaking, opleiding. Maar dat neemt mijn principiële bezwaar niet weg. Dat heeft met het volgende te maken.
3. Ik vind al lezend de persoon van de geestelijk begeleider erg centraal in Van Dams boek. Te centraal. Hij/zij wordt heel snel een geleider van/voor het heil in het leven van de begeleide. Hij/zij is de meer ingeleide en ingewijde. Staat dichter bij God of het Geheimenis. Nogmaals, in de rooms-katholieke bedding is dit, om zo te zeggen, geen probleem maar vanzelfsprekend. De priester, de kloosterling leeft dichterbij God. Hij hoort daar ook, in de boven-natuur. En het hele gebeuren geschiedt in de ruimte van de Kerk en daarmee is de autoriteit van de geestelijk begeleider ook beperkt. Je gaat weer weg uit het klooster. Die zekeringen zijn er niet in de protestantse traditie. De geestelijk begeleider moet dan zijn gezag geheel ontlenen aan zijn/haar mate van ingewijd-zijn, zijn/haar fijngevoeligheid et cetera. Maar daarmee krijgt hij/zij als persoon een heel centrale betekenis, en als het verkeerd gaat, krijgt hij/zij verkeerde macht. Van Dam bedoelt dat natuurlijk niet, maar het gevaar is niet denkbeeldig.
4. In feite bepleit Van Dam een soort nieuw ‘ambt’: de geestelijk begeleider van een groep predikanten, door de kerk daartoe geautoriseerd. En hij bepleit een herdefiniëring van de identiteit van de predikant als mystagoog, geestelijk begeleider van mensen op hun weg coram deo. Ik kán het boek van Van Dam lezen als een pleidooi voor de pastor pastorum, de herder van de herders, de oudere predikant, die jongeren met wijsheid ondersteunen kan. Ik heb gelukkig ook zulke mensen getroffen, en hoop dat ik er zelf nu één ben voor die na mij komen. En de kerk mag daarin investeren. En ik kán Van Dams boek lezen als een pleidooi voor verdieping van het pastoraat door predikanten. ‘Help mensen in Gods Naam toch hun leven te lezen in het licht van Gods bedoeling met hun leven.’ Oké, prima. Maar Van Dam wil iets anders, en daarover wil ik graag een pittig gesprek in de kerk. De geestelijk begeleider wordt een nieuw ‘ambt’, maar zonder de gereformeerde ambtsvisie daarbij, die altijd het ambt heeft gekwalificeerd en beperkt door de nadruk op ambt als dienst aan het Woord. Het gezag van de drager van het ambt was altijd gekwalificeerd en beperkt door de vraag of het al of niet dienst aan het Woord was. Het ambt objectiveerde in zekere zin het werk van de drager ervan. Daarmee benadrukte de kerk de dienst van de Dienaar van het Woord, en relativeerde tegelijk zijn/haar persoon, zijn/haar geloof en twijfel. Nooit wordt in de protestantse en nader de gereformeerde traditie het ambt en laat staan de ambtsdrager tot geleider van het heil. Het is en blijft God die door Woord en Geest zichzelf openbaart. De protestant leeft onder de open hemel. Mijn bezwaar bij Van Dam is dat hij met de geestelijk begeleider een super-ambt dreigt te creëren, zonder de zekeringen van een klassiek-gereformeerde ambtstheologie. Daar moeten we nog wel goed over nadenken.
Het boek van Gideon van Dam is daartoe een echte, gekwalificeerde uitnodiging. Ik hoop op een pittig en heilzaam gesprek in onze SoW-kerken. Over één ding zijn Van Dam en ik het in elk geval eens: we zitten in een periode van omslag wanneer het gaat om de definiëring van het ambt en beroep van de predikant. En we zijn het ook eens over de richting van die omslag: naar de kerntaken: bidden, bijbel lezen en mensen leiden tot God.
- Ten Have, Baarn 2003, €18,90, ISBN 90-259-5367-0