Kinderzegen

Bijbelschets naar aanleiding van Psalm 127 vers 3

Vijftien jaar geleden schreef de bekende hoogleraar orthopedagogiek W. ter Horst een veelgelezen boek over christelijke opvoeding in een postchristelijke samenleving Wijs mij de weg. Echte opvoeding omvat beschermen, verzorgen, aanleren, inleiden in betekenissen en inwijden in geheimen. Deze vijf kernwoorden zijn als de vijf vingers van de hand, waarbij ‘inwijden in geheimen’ de functie vervult van de duim. Die kan met elke vinger contact maken en zo krijg je vat op de dingen. We sluiten in zes Bijbelschetsen in deze jaarserie aan bij deze kernwoorden van Ter Horst. We nemen de eerste twee samen en voegen nog twee kernwoorden toe: toe-eigenen en loslaten. In hoeverre resoneren in die kernwoorden Bijbelse noties?

In dit eerste nummer van de nieuwe jaargang staan we stil bij een in een traditioneel christelijk geloofsbewustzijn gebeiteld woord uit Psalm 127: ‘Kinderen zijn een erfdeel des HEREN’.

Heel erg aards
Het is een ervaringswijsheid uit de vierde eeuw voor Christus. Wie in die tijd een gezin ging stichten, begon een buitengewoon onzeker avontuur. Het leven was hard. Verschroeide aarde, of verhagelde oogsten, wilde dieren tussen de schapen, roofbendes uit de woestijn in de steden. Dat was het leven. Hard en gevaarlijk. Inderdaad: als de HERE het huis niet bouwt… tevergeefs! Een oeroud beeld uit de tijd van de bouw van de tempel, illustreert wat de gelovige aan den lijve ervaart. De bouw van het huis voor de man en zijn vrouw, een veilige stad om te wonen, en de vredige slaap na gedane arbeid – deze basis van de piramide van Maslow is allerminst zeker. Als de HERE de stad niet bewaart, dan is het tevergeefs! Vroeg opstaan, laat doorwerken; we redden het er niet mee. Zwoegen voor je brood? Geen zekerheid. Als de HERE het niet geeft. Hij geeft het zijn beminden in de slaap. Een bestaan hebben, in leven blijven, het is louter geschenk. Zo aards gaat het toe in de psalm.

Gezonde zonen als levensverzekering
Maar huis, veiligheid en voedsel zijn nog niets zonder dat andere: nageslacht, manlijk nageslacht. Werkelijk gelukkig ben je wanneer die er zijn, zonen van je jeugd. De psalm schildert een man in de kracht van zijn leven, die aankomt in de poort van de stad met zijn zonen. Daarmee kun je voor de dag komen. Ze zijn als pijlen in de hand van de held. Zekerheid in je ouderdom zijn zij, je bescherming in tijden van gevaar. Met hen sta je sterk in een juridisch gevecht. Zonen – gelukkig de man die zijn pijlkoker ermee gevuld heeft. Want als je iets niet in de hand hebt, is het kinderen krijgen. Dat leert het harde leven je wel. Velen blijven kinderloos, of hun vrouwen sterven in het kraambed, en de vrucht met hen. Je mag echt van geluk spreken wanneer je volwassen zonen hebt in je ouderdom. Ze zijn je zekerheid.

Kinderen als levensbekroning
Deze wereld van psalm 127 staat ver bij de onze vandaan. Heel ver. Een omgekeerde wereld. Huis en haard zijn eerst voorhanden, en dan begin je aan kinderen. Veel tijdgenoten nemen een kind als kroon op het levensgeluk. Voor je zekerheid heb je ze niet meer echt nodig. Maar wel mooi om mee te pronken. Geen pijlen in de hand van de held, maar prinsen en prinsesjes rond de tafel, voor het oog rijk gevuld met kansen. Kinderen als levensbekroning. In een perverse vorm zien we dit op de fotoreportages van onze celebrities, voetbalhelden gehuwd met tv-beroemdheden, gebogen over hun eerste kind in een jurkje van kant. Maar ook minder exorbitant is dit een wijdverbreid beeld. Alles op orde en dan ook graag een kind. Waarom eigenlijk? Voor kinderloze echtparen die dolgraag kinderen willen, is dit een ongepaste vraag. Toch moet die gesteld: waarom wensen moderne mensen in het westen kinderen? Bekroning van je levensgeluk? Dan pas echt gelukkig? Om dan te merken dat kinderen het directe genieten behoorlijk kunnen hinderen. Zeker ’s nachts. En je kind blijkt geen prinsesje maar een mens die zorg vraagt. En je kreeg geen bijzonder begaafd talent, maar een kind dat veel aandacht nodig heeft, en liefdevolle zorg. Het is goed om de vraag te stellen waarom wij kinderen wensen in tijden dat zij niet nodig zijn voor de directe levens-zekerheid.

Onvanzelfsprekendheid als levensbesef
‘Zie, let op, kinderen zijn een erfdeel des HEREN. De vrucht van de schoot is Zijn beloning.’ Welk besef wil deze ervaringswijsheid Israël bijbrengen? Het beeld zelf is helder. In de tijd van Jozua werd het land verdeeld en ontving elke stam en elke familie een stuk grond. Dat was en bleef jouw erfdeel, jou geschonken, toevertrouwd, om van te leven. Onvervreemdbaar. Jouw erfdeel. Zo is het ook met je kinderen. Geschenk van God. Jouw bestaanszekerheid. Alles in Israël is erop gericht dat besef levend te houden. Leven, voedsel, een land, nageslacht, dat alles is geschonken erfdeel, en daarmee nooit uitputtend jouw eigendom. Daarom laat je de hoek van het land voor de armen, daarom je huis open voor de vreemdeling, daarom de tienden van het graan voor de dienst van God en de naaste, en daarom worden je zonen besneden. Erfdeel van de HERE. Psalm 127 is geen loflied op de manlijke verwekkingskracht of de natuurlijke vruchtbaarheid. Dat levensbesef wijst de psalm af. Israël leeft uit de hand van God. Dat besef van onvanzelfsprekendheid ‘kleurt’ het bestaan, en geeft het de toon van de dankbaarheid, de lofprijzing.

Roeping als levensdevies
‘Zie, let op, kinderen zijn een erfdeel des HEREN.’ Voor mensen anno 2014 sluit dit woord niet meer aan bij de levenservaring. Dat kinderen een onvanzelfsprekend geschenk zijn, dat je toevalt, is rudimentair in de emotie zeker nog aanwezig. Maar een geschenk van God: dat is als ervaringswerkelijkheid wellicht nog verder weg.

Het bijbelwoord breekt nu veeleer kritisch in modern levensgevoel in, en stelt een vraag. De vraag naar roeping en bestemming.

Waarom kinderen? Voor de mens van de vierde eeuw voor Christus was dat geen vraag, maar noodzaak. Voor de mens van nu zijn kinderen een keuze. En wie kiest moet weten waarom. De psalm geeft richting aan die vraag. Je kinderen zien als een erfdeel van de HERE, zijn onvervreemdbaar eigendom, betekent hen zien als mensen met een roeping en bestemming. Niet onze bestemming of de kroon op ons werk, maar hun roeping en bestemming van Godswege. Hen daarnaartoe leiden geeft richting aan onze zorg en bescherming.