Geheimen openleggen
Toen ik in december naar de kersttoespraak van onze koning keek en luisterde, werd mijn blik steeds getrokken door de drie portretten van het koninklijk gezin, die het hoofd van onze vorst als een aureool omringden. Het was zo’n beetje de enige verwijzing naar de ‘heilige familie’. Niet alleen de toespraak zelf maar ook de setting waarin die gefilmd werd, had een hoog huiselijk en wat burgerlijk karakter.
Het is makkelijk om hier neerbuigend over te doen. Wij doen, oog in oog met iets wonderlijks en mysterieus, graag ironisch. Maar het is natuurlijk een bijzonder gezin waar ik naar zat te kijken. De gezinsportretten benadrukten dat niet. Het waren mooie, traditionele afbeeldingen van levenslustige kinderen. Maar het is natuurlijk geen gewone familie. De vader, leeftijdsgenoot, is zijn hele leven voorbestemd geweest tot het houden van deze toespraak tot het volk. En rechts van zijn hoofd hangt een geschilderd portret van prinses Amalia. Zij heeft eenzelfde roeping. Bij de interviews rond de kroning viel mij op hoezeer koning Willem Alexander zich bewust was van zijn roeping en opdracht. Hij sprak daar op een verzoende manier over. Na jaren van voorbereiding wist hij zich er klaar voor. En sprekend over zijn dochter gaf hij aan dat hij het als zijn taak zag om haar ook voor te bereiden op deze taak en op dit ambt. Er is in Nederland in ieder geval nog één kind dat ergens voor bestemd is. Eén kind met een roeping. En wij burgers vinden het mooi, maar huiveren er ook bij. Wat een last. Hoe moet zo’n kind nu ooit kind zijn? Het is natuurlijk een anachronisme. Een verheven vorm van kindermishandeling. Een kind hoort de vrijheid te hebben, zijn eigen toekomst vorm te geven. Het koningschap mag daarin hooguit een optie zijn.
Bestemming
Een kind met een bestemming of levensopdracht is bijna mythisch of sprookjesachtig. Het is een belangrijk motief in klassieke verhalen. Denk aan de tragedies rond Oedipus. Bekend Bijbels voorbeeld is Samuel. In haar gebed om een kind staat Hanna hem meteen af voor de dienst aan God in de tabernakel. Een gewijd kind wordt het. Jaarlijks brengt zijn moeder hem nieuwe kleding. Met de zegen van zijn moeder woont hij dicht bij God. En zoals sommige kinderen de verbinding vormen tussen hun ouders, zo wordt Samuel het verbindende kind tussen God en het volk. Ouders, God en samenleving vormen hier een eenheid die het mogelijk maakt dat dit kind niet alleen zijn bestemming vindt, maar ook dat zijn opvoeding van het begin af aan in dit teken kan staan. Bij de kroning van Willem Alexander werd een glimp van die verbondenheid van God, ouders en volk zichtbaar in de eed. Het is, overigens, de vraag of geloof in Amalia als kind met een bestemming of roeping kan zonder transcendentie. Monarchie, onttovering en secularisatie verdragen elkaar niet goed, vermoed ik. Maar dit terzijde.
In de christelijke gemeente is de verbondenheid van God, ouders en gemeente, met op de achtergrond de samenleving, lange tijd een gegeven geweest. Door kinderen het sacrament van de kinderdoop te laten ondergaan werden en worden zij voorbestemd. Ouders aanvaardden de roeping die voor dit kind is weggelegd en zeggen toe in hun opvoeding het kind met het oog op die roeping toe te rusten. Maar onze dooppraktijk krijgt net als het koningschap steeds meer een anachronistisch karakter. Onze dooppraktijk krijgt steeds meer een anachronistisch karakter Het werkt niet meer. In ieder geval niet vlekkeloos. Allereerst omdat een aanzienlijk deel van de kinderen zich losmaakt van hun bestemming en een eigen weg in het leven zoekt. De beloften van ouders, gemeente en God zijn voor hen niet relevant meer. Zij weten zich er niet door gebonden. Maar er is ook het nodige veranderd in die verbondenheid tussen God, ouders en gemeente, met op de achtergrond de samenleving. Misschien dopen wij nog wel met dezelfde, eeuwenoude woorden, maar klinken die nu anders.
Dat is wat Charles Taylor in Een seculiere tijd laat zien. Geloven is een optie geworden. Je kunt ook niet-geloven. Dat is geen filosofische constructie, maar een ervaringsgegeven. Het is een optie waartoe eenieder zich verhoudt, gelovigen en ongelovigen. Het is ook een optie die heroverwogen kan worden. Mensen laten het geloof los en mensen komen (weer) tot geloof. Hoezeer het een optie is geworden, blijkt als Taylor de huidige tijd contrasteert met de Middeleeuwen waarin geloven volstrekt vanzelfsprekend was en niet geloven niet of nauwelijks een optie was. Dat doopt heel anders. Het gelooft ook anders. Een onderwerp om een jaarserie aan te wijden.
Jaarserie
In deze jaarserie gaat het ons om de vraag wat het betekent dat je kinderen en jongeren inwijdt in het geloof in God, terwijl het voor ouders, de gemeente (met op de achtergrond de samenleving) en de kinderen zelf een optie is. Bij de beantwoording van die vraag besteden wij aandacht aan diverse onderwerpen. Allereerst de vraag binnen welke context die geloofsoverdracht plaatsvindt. Wat is daarin veranderd en hoe bepalend is dat voor de geloofsoverdacht zelf? Wij gaan ook nader in op de vorm van de geloofsoverdracht. Hoe geven ouders en gemeente vorm aan die geloofsoverdracht? Wat heeft al het geëxperimenteer met nieuwe vormen de afgelopen decennia nu eigenlijk opgeleverd? Wat is nog de waarde van de verzuilde samenhang tussen thuis, school en kerk? Het is voor de hand liggend om op de vorm in te gaan, maar wellicht is aandacht voor de inhoud ook nuttig. Het testament kan zomaar leeg zijn. Wat dragen wij over? En is dat een optie? Kan dat ook nog met enig gezag overgedragen worden? Of met verwachting? Ten slotte stelt de aanwezige afwezigheid van zoveel jongeren en jongvolwassenen ouders en de gemeente ook voor een opgave. Hun afwezigheid doet pijn. Is ook confronterend. Het is niet gelukt of wij hebben gefaald. Het is ook teleurstellend: hoe kun je deze optie negeren? Beledigend zelfs: er is gedoopt, gebeden, gepreekt, het Woord is geopend. Er is niet op een enkel fluitje geblazen, een heel orkest heeft gespeeld. En nog wordt er niet gedanst. Wat betekent dat in het geloof voor ouders en gemeente?
Socialisatie
Om het geloof over te dragen is lange tijd de strategie van de socialisatie van de levensbeschouwing gevolgd. In zekere zin beschrijft Taylor dat juist deze strategie steeds minder vanzelfsprekend is geworden. Ouders, gemeente, samenleving en God waren in het verleden zo nauw op elkaar betrokken dat geloven onderdeel was van het socialisatieproces. Niet geloven was nauwelijks een optie. Bij de groei naar volwassenheid hoorde een zekere toe-eigening van een geloofspraxis. De liturgie van de kerk doortrok die van de samenleving en vice versa. Nog steeds zijn er enclaves waar deze strategie functioneert, zij het dat de secularisatie ook hier doordringt.
Sinds de twintigste eeuw is deze strategie bewust ingezet tegen de oprukkende secularisatie. Vanuit de overtuiging dat het christelijk geloof een cultuurvormende werking heeft en dient te hebben, is door diverse christelijke groepen een strategie van verzuiling ingezet. Het hele leven diende in gehoorzaamheid aan God geleefd te worden. In die verzuiling ging het om meer dan alleen maar gehoorzaamheid. Van het begin af aan is er veel aandacht geweest voor de bijdrage van de zuil aan de geloofsoverdracht en geloofsontwikkeling. Verzuiling ging dan ook altijd gepaard met eigen onderwijs. Een zuil socialiseert het geloof. Ouders, kerk, gemeente en zoveel mogelijk samenleving dienen in gezamenlijkheid God te loven en te gehoorzamen en dragen zo het geloof over. Geloven is zo niet alleen een set geloofsopvattingen of een mystieke omgang met God, maar een in een geloofspraxis opgesloten levensbeschouwing die bewust en onbewust het hele leven doortrekt.
In onze tijd wordt het steeds lastiger die zuil overeind te houden. Het aantal christenen neemt af en is daarmee te beperkt om een maatschappelijke zuil die functioneert als een enclave in stand te houden. De maatschappelijke tolerantie is bovendien afgenomen. Hiermee wordt de strategie van de socialisatie voor de overdracht van het christelijk geloof niet terzijde geschoven. Waar de school geen deel meer uitmaakt van de drieslag gezin, kerk en school, krijgt nu de gemeente de centrale opdracht het geloof te socialiseren, in aanvulling op wat er thuis gebeurt. Het accent op de zondagse viering verschuift naar meer gemeenteactiviteiten voor en met kinderen aanvullend op de viering op zondag. Kinderen moeten in gemeenten spelenderwijs leren dat geloven gewoon is. Clubs, vakanties, catechese, gezinsweekends, opvoedingscursussen, je kunt bijna elke dag wel in de kerk terecht. Op deze manier worden vriendschappen tussen gelijken bevorderd. Het geloof wordt ook zonder bijdrage van maatschappelijke organisaties tot een manier van leven, waarin kinderen gesocialiseerd raken. Het grappige is dat gemeenten die tamelijk hautain afstand hebben genomen van de strategie van de verzuiling van het voorgeslacht nu vaak zelf ook zo’n enclave vormen in een seculiere omgeving.
Evaluatie
De strategie van de verzuiling gooit geen hoge ogen meer. De strategie van de verzuiling gooit geen hoge ogen meer Hetzelfde geldt voor de theocratische gedachte dat het maatschappelijke leven vanuit het christelijk geloof geordend dient te worden. Niettemin zijn het pogingen om het christelijk geloof gestalte te laten krijgen tot in het sociale leven toe. In alle onvolkomenheid. Zelfs wanneer de realisatie op bescheiden wijze vorm wordt gegeven en zich niet verder uitstrekt dan tot de gemeente. En het hoort niet alleen tot het wezen van het geloof, om dat geloof ook maatschappelijk of sociaal gestalte te geven, het sluit tevens aan op het wezen van het mens-zijn. In het sociale verkeer kunnen mensen niet zonder sociale ordening. Socialisatie in een (sub)cultuur maakt het gedrag voorspelbaar, voorwaarde voor samenleven, en het ordent voor het individu het eigen leven waardoor deze niet elk moment voor een oneindig aantal keuzen staat. Dat een (sub)cultuur daarbij ook altijd uitdrukking is van een aantal leidende ideeën of levensbeschouwelijke uitgangspunten, is duidelijk.
Religie heeft een cultuurvormende werking. Zij werpt een bepaald perspectief op het leven en samenleven en brengt sociale vormen met zich mee. Daarmee stijgt zij altijd boven het individu uit; het individu wordt in een gemeenschap geplaatst. Die (sub)cultuur draagt daarmee ook het geloof van de betrokkene. Het persoonlijke geloof ontwikkelt zich in een bedding. Geloven verbindt met God maar ook met de (sub)culturele gemeenschap waarbinnen het geloof gesocialiseerd wordt. Kinderen en jongeren worden ingewijd in het geloof van een gemeenschap. Geloofsafval leidt dan ook vanzelf tot gespannen sociale verhoudingen tot die gemeenschap. Zoals een pluriforme cultuur altijd leidt tot gespannen verhoudingen tussen die culturen.
Kenmerkend voor onze tijd is dat de socialiserende werking van christelijke (sub)culturen verstoord is geraakt. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd dat gethematiseerd op basis van een afstudeerscriptie van een theoloog met de titel Het lege testament. De verstoorde geloofsoverdracht werd daarin verklaard vanuit de leegte van de vormen. Rituelen zouden met een zeker automatisme uitgevoerd worden, maar zouden niet langer gedragen worden door een levend geloof. Daarmee kwam de geloofwaardigheid van het christelijk geloof en daarmee de geloofsoverdracht onder druk te staan.
Het aardige van een (sub)cultuur is nu juist dat dit kan zonder dat dit direct negatieve gevolgen hoeft te hebben. Gewoontewerking, verburgerlijking en lege vormen horen juist bij een (sub)cultuur. Mensen ontlenen in het algemeen veel steun aan vaste vormen, ook als deze niet zo zinvol zijn. Pas als er alternatieven zijn of wanneer de vormen betwist worden verliezen zij hun vanzelfsprekende of betekenis gevende functie. Het lege testament legde niet zozeer de schraalheid van de vormen bloot, maar liet veeleer zien dat de toewending naar het leven hier en nu botste met een christelijke (sub)cultuur die verwijst naar de Eeuwige. De vormen waren niet leeg. Monotone gebeden aan tafel, uit gewoonte en zonder verwachting, verwijzen wel degelijk. Maar de jongeren die hun ouders beschuldigden van een leeg geloof of een leeg testament namen de moeite niet eens de erfenis op waarde te schatten. De behoefte was er niet. De culturele differentiatie die het kenmerk vormt van onze cultuur, gepaard gaande met cultuurrelativisme, is blijkbaar goed in staat de christelijke subcultuur als optie opzij te zetten.
De kenmerkende reflex om het net van de christelijke subcultuur strakker aan te trekken door het vierentwintig-uurskarakter van de zuil zoveel mogelijk te realiseren (gezin, onderwijs, en vrije tijd in de gemeente) is niet opgewassen tegen de allesdoordringende werking van culturele differentiatie. Techniek en met name de (digitale) media breken de zuil open en benadrukken het optiekarakter. En dat is jammer. Het verstoort de geloofsoverdracht die gebaat is bij rust en beslotenheid. Naïef geloven is tot een onmogelijkheid geworden. Kinderen zijn zich op zeer jonge leeftijd bewust van het feit dat niet-geloven ook kan en dat het willekeurige lot dat zij christelijke ouders hebben tot gevolg heeft dat zij wel naar de kerk moeten.
Hiermee is de waarde van een christelijke (sub)cultuur niet opgegeven. De toewijding aan de christelijke (sub)cultuur met als resultaat de christelijke zuil en subzuilen laat niet alleen zien wat geloof vermag, maar ook waarin het hart van het christelijk geloof klopt. Daar horen gestalten en vormen bij. De ongelooflijke inzet voor het christelijk onderwijs laat zien dat het in de christelijke opvoeding niet allereerst gaat om een gevoel van gelukkig zijn, maar om morele vorming, geloof en gerechtigheid. Kinderen hebben een ziel te verliezen. Kinderen hebben een ziel te verliezen Een tweede kenmerk van de zuil,, allerlei sociale en medische voorzieningen, geeft blijk van de waarde van naastenliefde, ontferming en andere diaconale waarden. Waarden die niet alleen betrekking hebben op de eigen groep maar zich uitstrekken tot de hele wereld. Een derde onderdeel wordt gevormd door allerlei politieke en maatschappelijke organisaties waaruit een besef van gerechtigheid spreekt. Ten slotte nog de veelheid aan kranten, omroepen, enzovoort waaruit niet alleen liefde voor de waarheid spreekt, maar waarmee ook het belang van ontmoeting wordt benadrukt. Zo’n zuil of (sub)cultuur heeft een vormende werking op kinderen en jongeren. Het laat de morele rijkdom van het christelijk geloof zien. Ook als het maar een optie is. Het maakt bovendien gevoelig voor de morele lading van andere opties.
Het wegvallen van een christelijke (sub)cultuur en het verlaten van de strategie van de verzuiling, of het onvermogen daar nog vorm aan te geven, is ook een verlies en zal negatieve effecten hebben op de geloofsoverdracht. Het maakt de geloofsopvoeding er niet eenvoudiger op.
Persoonlijke ervaring
Tegenover de strategie van de socialisatie in een cultuur van het christelijk geloof staat de geloofsoverdracht door de ervaring van het geloof. Deze strategie staat in zekere zin altijd naast of tegenover die van de socialisatie. Culturen hebben de neiging te verstarren, te verwateren of te veruitwendigen. Rituelen worden doel in zichzelf en verwijzen niet langer naar God. Het geloof verkilt. Het verzet hiertegen komt vaak voort uit een verinnerlijking of radicalisering van het geloof bij individuen binnen die cultuur. Profeten zijn eenlingen. Buiten de rituelen om hebben zij toegang tot God.
Het proces van verinnerlijking en radicalisering als tegenreactie op een verstarrende of verwaterende cultuur lijkt van alle tijden. Als een cultuur niet langer ondersteunend is voor het geloof, is dit de uitweg. Dat geldt ook voor de geloofsopvoeding. Als geloof in onze gedifferentieerde cultuur een optie is geworden, kan geloofsoverdracht alleen maar slagen als die optie te verkiezen is boven andere. Veel heil wordt dan verwacht van een persoonlijke omgang met God of een radicale leefstijl die die van de cultuur of subcultuur overtreft.
In onze tijd is deze strategie populair als het om geloofsopvoeding gaat. Vooral onder bewust gelovige middenklassers en hoger opgeleiden. Het leidt tot ambivalente gevoelens ten opzichte van de gemeente en de zuil. Het is niet langer genoeg als het kind door de zuil bestaande uit gemeente, school en overige instellingen als vanzelfsprekend gelooft en meedoet in de rituele vormgeving aan het verzuilde leven. Dat is te burgerlijk en te veel vormendienst. Daar redden wij het vandaag niet mee. De gemeente en de zuil zijn niet langer de dragers van het geloof, het gaat om de persoonlijke omgang met God. De gemeente moet daar dienstbaar aan zijn. Mijn unieke kind moet door de zuil geholpen worden een unieke band met God op te bouwen. De zuil moet het kind helpen een unieke band met God op te bouwen Liturgie, verkondiging en huiselijke geloofsoverdrachtmomenten moeten daar dienstbaar aan zijn. Niet meer ‘Geef, dat onze ziel niet aan dit vergank’lijk leven kleev’, maar vrije (kring)gebeden met en door kinderen. Geloofsoverdragers dienen authentiek te zijn en dat uit te stallen. Aan geloofsuitingen van kinderen wordt veel waarde gehecht. Zij zijn ook authentiek en die authenticiteit wordt niet vanwege het kinderlijke karakter gerelativeerd, maar juist gestimuleerd. Kinderen gaan zo op zoek naar Gods plan met hun leven en dichten zichzelf een belangrijke plek toe in het heilshandelen van God. Deze geloofsoverdracht kan gepaard gaan met een verinnerlijking van het geloof, maar dat is niet altijd het geval. In de geloofsoverdracht kan ook een sterk appel gedaan worden op radicale levensheiliging die ver voorbij de burgerlijkheid van de (sub)cultuur gaat.
Deze geloofsoverdracht heeft een individualiserende werking. Niet per se in een het egoïsme stimulerende zin. Er kan op deze manier een sterk besef van afhankelijkheid worden overgedragen. Maar het gaat om de persoon en God. Door het benadrukken van de persoonlijke omgang met God of de persoonlijke dienst aan God, komt de gemeente of de christelijke (sub)cultuur op de tweede plaats te staan. Deze kan vanuit die persoonlijke omgang met God juist onder kritiek gesteld worden. Door de radicalisering van het persoonlijke karakter van het geloof, door verinnerlijking of juist in de praxis, ontneemt het individu zich de mogelijkheid zich te laten dragen door de gemeente of de cultuur. In de eigentijdse belijdenisdiensten is dat terug te vinden. Jongeren doen geen belijdenis meer van het geloof van de gemeente, maar houden persoonlijke getuigenissen, schrijven hun eigen credo en zingen hun eigen lied. Dat stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de relatie, in dit geval met God. Wanneer die relatie wat stilvalt of wanneer andere partners meer aandacht vergen, wordt geloof ook hier een optie voor het individu, waar hij ook vanaf kan zien. En het moderne individu lijkt gevoelig te zijn voor bindingsangst. Ook in het geloof zijn jongeren vaak serieel monogaam. Ook in het geloof zijn jongeren vaak serieel monogaam
Evaluatie
Dat persoonlijk geloof een kracht is en bijdraagt aan de kwaliteit van de geloofsoverdracht staat buiten kijf. Authenticiteit draagt bij aan geloofwaardigheid. En in de geloofsoverdracht aansturen op een persoonlijk geloof draagt bij aan de oprechtheid en stelt in staat tot een bezield geloof. Maar wanneer de ervaring kritisch komt te staan tegenover de gemeente of de (sub)cultuur wordt het spannend. Dan verstoren zij elkaars geloofsoverdracht. Kinderen komen in een loyaliteitsconflict tussen gemeente en ouders en later tussen hun eigen God en die van hun ouders. Het je laten dragen door het geloof van de gemeente wordt zo bemoeilijkt. Bij relevantieverlies van de persoonlijke God staat de continuïteit van het geloof direct op het spel.
In het spanningsveld tussen ‘cultuurchristendom’, hier in de zin van een verzuilde of verburgerlijkte christelijke (sub)cultuur, en persoonlijk geloof staat meer op het spel dan alleen de continuïteit van het persoonlijk geloof. In het persoonlijke geloof dient het altijd ook te gaan om het geloof van de gemeente en de (sub)cultuur. Tot het wezen van geloof behoort juist die gemeente en die (sub)cultuur. Geloof is verbindend. Daarmee is een conflict met de gemeente of (sub)cultuur niet uitgesloten, maar in het persoonlijke geloof moet de gemeente altijd wel beoogd worden. Dan moet er maar geleden worden aan die gemeente of (sub)cultuur. Wanneer die verbinding niet langer beleefd of betreurd wordt, is het geloof verworden tot een individueel consumptiegoed. En het is de kritische vraag bij onze geloofsopvoeding of wij onze kinderen niet juist op dit pad aan het zetten zijn.
Consumptie
Het hierboven beschreven spanningsveld tussen ‘cultuurchristendom’ en persoonlijk geloof heb ik ontleend aan The Curious History of Love, van Jean-Claude Kaufmann [1]. In zijn boek gaat het niet of nauwelijks over geloofsoverdracht, maar over, de titel zegt het al, liefde. Is liefde cultuurvormend met vaste patronen en gebruiken, of is het een passie die individueel vormgegeven dient te worden? Kaufmann laat zien hoe beide vormen van liefde door de eeuwen heen in een spanningsvolle verhouding tot elkaar hebben gestaan. Totdat met de rede gepoogd werd dit spanningsveld te beslechten in de periode van de Verlichting. Dat is niet gelukt. Maar er is daarmee wel iets beslissend veranderd dat ook direct relevant is voor geloofsoverdracht. De Verlichting is niet in staat gebleken een rationele fundering te geven voor het christelijk geloof of welk geloof dan ook. Het heeft geen rationeel aanvaardbare geloofspraxis of sociale inbedding opgeleverd, ondanks de optimistische verwachtingen hieromtrent van Auguste Comte (1798-1857) of Emile Durkheim (1858-1917). Zij heeft juist bijgedragen aan een nog grotere differentiatie in levensovertuigingen, waarbij de hoop op een redelijk gesprek over de verschillen, laat staan de fundering van de geloofsopvattingen, steeds meer werd opgegeven. Dat geldt niet alleen voor levensbeschouwing of religie, hetzelfde lot trof en treft de moraal. Ethiek als wetenschap heeft gefaald en is verworden tot het beschrijven van ethische opvattingen. Politiek en maatschappelijk is dat natuurlijk lastig. Want waar moet het samenleven van mensen dan op gefundeerd worden? Welke levensvisie draagt de moderne samenleving nu over op het individu? Wat kenmerkt de geloofsoverdracht van onze cultuur? Waarin socialiseren wij onze kinderen? Kaufmann stelt in zijn boek dat voor liefde of enigerlei andere waarde het marktmodel met zijn individuele autonomie in de plaats is gekomen. Onze samenleving ziet haar burgers als en voedt haar burgers op tot calculerende burgers die uit zijn op hun individuele eigenbelang. Alsof het een empirisch gegeven is.
En het is schokkend om te zien hoe die calculerende burger niet alleen zijn handen slaat aan de liefde – wat levert deze relatie mij nog op? – maar ook aan het geloof. In het ‘cultuurchristendom’ en het persoonlijk geloof wordt het geloof nog afhankelijk gemaakt van God, om wie het allemaal te doen is. De calculerende burger maakt zijn geloof afhankelijk van zichzelf. De calculerende burger maakt zijn geloof afhankelijk van zichzelf Hij doet aan God. In de hedendaagse godsdienstsociologie wordt benadrukt dat de kerken misschien wel leeglopen, maar dat dat niet het einde van de religie betekent. De moderne mens is nog even onverbeterlijk religieus als vroeger, stelt zij. Maar het accent is wel verschoven van de God die gezamenlijk dan wel individueel geëerd en aanbeden wordt omdat Hij eerbiedwaardig is, naar het individu dat behoefte heeft aan transcendentie en een vermoeden heeft van God, ter bevestiging van het eigen bestaan.
In de geloofsoverdracht krijgt dit vorm door de geloofskeuzen van het kind en de adolescent vooral te respecteren als autonome keuzen. Geloven is van inwijding tot ontdekken geworden. Kinderen zoeken zelf of in gesprek met anderen naar geloofsvormen die bij hen passen. Kritiek op geloofswijzen is niet of nauwelijks mogelijk, omdat het direct kritiek op het authentieke zelf is. De menswetenschappen leveren er ook allerlei woorden voor: godsbeelden, de constructie van een wereldbeeld, zoekontwerp, enzovoort. De Verlichting heeft niet alleen de mens in het middelpunt geplaatst, hij is nu ook nog eens een calculerend op zichzelf gericht menstype geworden. En zo shopt de moderne mens wat religie bij elkaar, afhankelijk van wat de commercie hem aanreikt. En dat is het godsbeeld dat ouders nu overdragen. Niet een God die navolging vraagt of zelfverloochening, maar één (of meer) die bijdraagt aan het eigen levensgeluk, die bij jou past.
Evaluatie
De geloofsoverdracht van de calculerende burger heeft één positief kenmerk: het kan bij reflectie bewust maken van het feit dat de mens in zichzelf niet gelukkig is en aangelegd is op de ander, tot op God toe. Wie bereid is tot zelfonderzoek ontdekt een gat in het bestaan, een leegte die om liefde en geloof vraagt. Maar die zelfreflectie brengt niet als vanzelf tot God. Daarvoor is die burger afhankelijk van het ‘cultuurchristendom’ dan wel de aanwezigheid van een persoonlijke gelovige. En die ontmoeting tussen een calculerende burger die iets met God wil en de persoonlijke gelovige of het ‘cultuurchristendom’ krijgt al gauw het karakter van de ontmoeting tussen de rijke jongeling en Jezus. God ontmoeten betekent zelfverlies. Calculerend moet dat aanvoelen als een faillissement. Dat voelt niet goed.
De grens tussen de persoonlijke gelovige en de calculerende gelovige is poreus. Persoonlijk geloof kan maar al te gauw omslaan van gerichtheid op God naar gerichtheid op het zelf. Ik heb inmiddels veel vrome getuigenissen meegemaakt. Soms van een ontroerende schoonheid. Maar soms ook tenenkrommend. Toewijding aan God en narcisme liggen dicht bij elkaar. Toewijding aan God en narcisme liggen dicht bij elkaar Juist daarom is het van belang dat het persoonlijk geloof zich richt op de poreuze grens met het ‘cultuurchristendom’. Het moet zich niet verheugen in de eigenheid en uniciteit. De persoonlijke band met God is geen doel in zichzelf maar is altijd gericht op redding van de gemeente of de wereld. Het moet de confrontatie aangaan met die wereld of de gemeente. Daar moet het kritische wrijving bieden en ontvangen. Dat geldt ook voor de geloofsoverdracht. Een al te sterk meebewegen met het persoonlijk geloof van kinderen baant de weg voor calculerend geloof. Het vergt in onze tijd moed om cultuurinstituties van het christelijk geloof als de kerk en school druk uit te laten oefenen op het persoonlijk geloof van het kind. Vooral als de kinderen protesteren, onder invloed van de cultuur waarin zij verkeren. Het is goed de authenticiteit van kinderen, in hun geloof of anderszins, te erkennen. Maar minstens zo vormend is het ze te laten weten dat zij mens zijn en de gemeente of de buurt nodig zullen hebben. Voor het ‘cultuurchristendom’ is die confrontatie met het persoonlijk geloof ook heilzaam. Zij leidt tot een kritische herziening van de zogenaamde christelijke (sub)cultuur, vanuit de vraag of die nog wel werkelijk in het teken staat van de navolging. De betekenis van bestaande geloofsvormen wordt herontdekt. Liturgie krijgt weer een hart. Zo behoudt de kerk een woord voor de wereld en kan God in het centrum van het persoonlijk geloof blijven staan. Het maakt opvoeden ook een stuk boeiender. Want de calculerende burger is niet de werkelijke mens. Het is in ieder geval een weinig verheffend opvoedingsideaal.
- The Curious History of Love, Jean-Claude Kaufmann, 2011, Polity Press.