Franca Treur

In de spiegel van de media

Interessanter dan Franca Treurs nieuwe boek zelf is de manier waarop het in de media ontvangen is. In NRC, De Volkskrant en Elsevier is De woongroep de afgelopen weken totaal afgekraakt, maar in christelijke media als Trouw, De Nieuwe Koers, Reformatorisch Dagblad en Nederlands Dagblad wordt het boek een stuk welwillender onder de aandacht gebracht, soms zelfs bejubeld. Hoe zou dat komen?

De woongroep gaat over een vrouw van tegen de dertig, die niet tevreden is met haar bestaan. Ze doet werk waarin ze niet genoeg van zichzelf kan leggen, werk dat evengoed door honderd anderen gedaan kan worden. Om zich heen ziet ze allerlei mensen kiezen voor het burgerbestaan: auto, eigen huis, baby, enzovoort. Is dat het leven? Ze weigert om bij haar vriend in te trekken en kiest voor een woongroep – in de hoop dat leven in zo’n gemeenschap met gezamenlijke doelen iets aan het zingevingsprobleem kan verhelpen. Maar aan het eind van het boek zit ook zij bij Ikea.nl een commode uit te zoeken en gaat ze samen met haar vriend bij de bank praten over het afsluiten van een hypotheek. De triomf van het gewone leven, of de tragiek waaraan geen mens ontkomen kan?

Vlak voor en na de verschijning van het boek kwamen er de nodige positieve tweetjes langs: ‘Franca Treur zit weer precies goed met een roman over het levensbesef dat tragisch is maar niet tot wanhoop leidt, zo tussen nee en ja in’ (George Harinck), ‘Ik lees De woongroep, het nieuwe boek van @francatreur. Zeer vermakelijk’ (Tijs van den Brink) en ‘Dit boek gaat veel literaire prijzen winnen, gok ik zo. Echt veel beter dan Dorsvloer’ (Ewout Klei).  Op de dag van publicatie schreef Tjerk de Reus op de website van De Nieuwe Koers: ‘Deze roman leunt niet lichtjes achterover tegen het succes van Dorsvloer vol confetti, maar staat overtuigend op eigen benen. Treur ontpopt zich tot een intrigerend romanschrijver, met een herkenbare eigen toon.’

Maar toen kwam de NRC-recensie, en die deed de stemming omslaan. De schrijfster, die zelf af en toe bijdragen levert voor NRC, was bij haar eerste boek door deze krant hoog op het schild geheven, met grote voorpublicaties en lovende besprekingen. Dat Franca Treurs eersteling ‘het meest bejubelde debuut in jaren’ bleek te zijn, was vooral aan NRC te danken. Maar van haar tweede roman blijft nu ineens niets over: recensent Thomas de Veen noemt de plot niet uitgebalanceerd, het verhaal ‘zwalkend’ en de stijl ‘kleurloos’. De slotzin van de recensie is dodelijk: ‘Huisje-boompje-beestje is ook een leuke levensvervulling, was al de conclusie van het eerste hoofdstuk (toen nog schamper). Tenzij je dat een wijze les vindt, is de roman overbodig.’

Daniëlle Serdijn is een week later in De Volkskrant weinig minder negatief: slechte stijl, ‘onnozele personages’, ‘kinderlijke’ dilemma’s. ‘Dat Treur niet heeft doorgeborduurd op het succes van haar debuut, verdient waardering en de opzet van De woongroep is ambitieus te noemen. Daarmee is helaas alles gezegd.’ En Irene Start in Elsevier: ‘Treur komt er niet helemaal uit: ze wil het verhaal van haar generatie vertellen, maar haar personages zijn vlak en hun sores weinig bijzonder. (...) Settelen als sluitstuk, dat had subtieler gekund.’

Is dat nu alleen het tweede-roman-effect (na zoveel succes is het bijna onmogelijk om het als schrijver goed te doen), komt het door het onderwerp (er zijn al zoveel boeken over zwalkende dertigers in Amsterdam, gelovige Zeeuwse boeren zijn veel interessanter) of is er nog iets anders aan de hand? Het is in elk geval opvallend hoe mild de reacties zijn bij de meer religieus geïnspireerde recensenten en twitteraars, en hoe daar benadrukt wordt hoeveel ‘religieuzer’ deze nieuwe roman is dan Dorsvloer vol confetti.

Naast de al genoemde lovende recensie van Tjerk de Reus in De Nieuwe Koers verscheen er een genuanceerd betoog van Rob Schouten in Trouw, iets kritischer, maar toch ook met positieve punten: ‘De woongroep leest als een trein, maar een meesterwerk is het niet. Eerder een simpele, rechttoe rechtaan zedenroman in de trant van het hedendaagse naturalisme. Goed en effectvol gedaan, zonder karikaturaal te worden’. Dat is ook de teneur van de recensie in het Reformatorisch Dagblad (maar ik ga hier maar niet uit eigen werk citeren). Het Nederlands Dagblad beperkte zich tot nu toe (half januari) tot een interview, dat de veelzeggende kop heeft: ‘Een religieuzer tweede boek’.

Dat is trouwens wat de schrijfster zelf in diverse interviews met diverse media benadrukt: haar roman is religieus getint, want het verhaal gaat over een zoektocht naar zingeving. Wat doe je als de kerk er niet meer is om een vanzelfsprekend bezield verband te bieden? Haar hoofdpersoon ervaart een ‘existentiële leegte’, vertelt ze aan Andries Knevel, en Andries knikt begrijpend, maar vraagt voor de zekerheid toch even: ‘Wat is dat, een existentiële leegte?’ ‘Het gevoel dat je niet goed weet waarom je op aarde bent’, zegt Franca. ‘Ik denk, echt je bestemming vinden, hier, gewoon, in dit leven, is best moeilijk.’

Dat is precies waar veel christenen en ex-christenen voor vallen, vermoed ik. In een interview met Het Parool vertelt de schrijfster hoe ze naar aanleiding van Dorsvloer vol confetti, geïnspireerd door haar bevindelijk-gereformeerde jeugd, nog maandelijks reacties krijgt ‘met het idee: er is nog hoop voor zondaren, dus ook voor Franca’. Dat haar tweede boek nu de zingevingsvraag stelt, kan zomaar een bevestiging zijn voor al die christelijke lezers die graag willen dat Franca Treur ooit weer bij God terechtkomt. Dat verklaart wellicht waarom christelijke lezers de zwakkere stijl en plot en personages eerder voor lief nemen: ze kennen in hun beoordeling, bewust of onbewust, een groter gewicht toe aan de strekking van een verhaal.

 Het blijft daarnaast een interessante vraag waarom gelovigen zo blij zijn met ‘religieuze’ boeken als die van Franca Treur en Tommy Wieringa – je kunt zulke boeken immers met evenveel recht zien als monumenten voor ongeloof en twijfel, waarin religie alleen als iets oh-zo-menselijks wordt neergezet. Zo opmerkelijk is het toch niet, dat romanschrijvers bezig zijn met zingevingsvragen: waarom zou je romans schrijven, als je geen poging wilt doen om (hoe ironisch ook) de werkelijkheid te ordenen en betekenis te geven? Op dat punt raken kunst en religie elkaar. Zou daarom het hele zoeken-naar-zin niet bij uitstek een levensgevoel zijn dat, behalve door schrijvers, filosofen en literatuurliefhebbers, vooral door gelovigen en ex-gelovigen als ‘het huidige moderne levensgevoel’ herkend wordt?