Wie is die HEER, dat ik hem zou gehoorzamen?

Bijbelschets naar aanleiding van Exodus 5 vers 2

Wie anderen wil inwijden in heilgeheimen kan er niet omheen hen bepaalde dingen eenvoudigweg aan te leren. Inwijding vereist een begrippenkader. Een Bijbels ABC. Anders gezegd: inwijding vereist bekendheid met  het Grote Verhaal. De sleutelmomenten in de geschiedenis van God met de mensen moeten verteld en doorverteld worden.

Iemand als Jozua is zich daar zeer van bewust. Als hij het volk Israël door de Jordaan het beloofde land binnengeleid heeft, laat hij een monument van twaalf stenen oprichten met een specifiek pedagogische functie. Het monument bedoelt de nieuwsgierigheid van kinderen te triggeren. Als het kind vraagt wat die stenen daar doen, dient de ouder die gelegenheid met beide handen aan te grijpen om een stukje van het Grote Verhaal te vertellen. Jozua aarzelt niet aan deze schijnbaar nietige handeling, een gesprek van een vader of moeder met een zoon of dochter, mondiale potentie te verbinden: ‘Want alle volken op aarde moeten weten hoe machtig de HEER, jullie God is, en jullie moeten altijd vol ontzag voor Hem zijn’ (Jozua 4:24). Kortom, aanleren doet ertoe. Het omgekeerde is natuurlijk ook waar. Als er niet (meer) aangeleerd wordt (of is), kan er bij de volken van de aarde van ontzag voor de HEER ook geen sprake zijn. Een van de typische kenmerken van het Grote Verhaal van de Heilige Schrift is namelijk dat de God van Abraham, Izak en Jacob, de Vader van onze HEER Jezus Christus, zich niet onomstotelijk laat bewijzen of afleiden uit de natuur dan wel het verloop van de geschiedenis.

Een treffende illustratie van dit gegeven is te vinden in bijvoorbeeld Exodus 5. Mozes en Aäron staan voor de farao. Twee nietige aardwormen verstouten zich de zoon van de zonnegod aan te spreken. ‘Dit zegt de HEER, de God van Israël: Laat Mijn volk gaan om in de woestijn ter ere van mij een feest te vieren’ (Exodus 5:1). Maar de farao peinst er niet over op dit verzoek positief te reageren. Dat is, vanuit zijn positie, nog goed te begrijpen ook. Hij leeft in een wereld waarin goden natuurverschijnselen zijn en de vraag of zij je al dan niet gunstig gezind zijn afhangt van de mate waarin de Nijl overstroomt. Een god die twee mannetjes uit het stof verrezen om een boodschap stuurt, kan in dat systeem eenvoudigweg geen god heten. Met de HEER, de God van Israël is farao niet vertrouwd. Er is hem omtrent deze God nooit iets aangeleerd, zodat er van ontzag voor Hem vanzelfsprekend geen sprake kan zijn.

Zouden Mozes en Aäron dat op de een of andere manier beseft hebben? In hun tweede poging de farao op andere gedachten te brengen, gebruiken ze een ander, meer algemeen religieus taalregister. Ze zeiden: ‘De God van de Hebreeën is naar ons toe gekomen. Sta ons toe drie dagreizen ver de woestijn in te trekken om de HEER, onze God, daar offers te brengen. Anders treft hij ons met de pest of met het zwaard’ (Exodus 5:3). Farao mag dan de HEER misschien niet kennen, akkoord, maar wellicht is hij dan bereid zich in te denken dat er een god met die naam bestaat. En voor het argument dat je deze God niet ongestraft kunt laten praten, zal farao vast gevoelig zijn. Hij is zelf immers onderdeel van een godsdienstig systeem dat zich van het belang van een offercultus terdege bewust is.

Maar ook dit pleidooi lijkt tegen dovemansoren gericht. Wel blijkt het als een breekijzer te hebben gefunctioneerd, want nu komt farao’s eigenlijke argument boven water. Hij weigert Israël te laten gaan, omdat er gewerkt moet worden. Een feest ter ere van de HEER zou het economische systeem, de kringloop van produceren en consumeren, zomaar kunnen verstoren! Een HEER die houdt van een feest - toonbeeld van gratuïteit, ontspanning, vreugde en even niets moeten - farao moet er niet aan denken. De homo ludens is hem een gruwel. Wie is die HEER, dat ik hem zou gehoorzamen?

Het is precies deze vraag van de farao die in het Europa van na de Verlichting steeds luider is gaan klinken. Eerst in de kringen van de vrijdenkers, vervolgens bij de elite, daarna bij het gewone volk, om uiteindelijk post te vatten in het gebinte van de Europese cultuur. Wie toch die HEER is, die zijn volk uit het slavenbestaan wil los wrikken om hen ter ere van Hem een feest te laten vieren, is steeds meer een open vraag geworden. Tot in de gemeente van Christus toe.

Je kunt die ontwikkeling op verschillende manieren duiden. Zelf behoor ik niet tot degenen die de teloorgang van ‘christelijk Europa’ met gejuich begroeten. Ook al ben ik me zeer bewust van het feit dat je deze term met de nodige voorzichtigheid moet gebruiken, het Evangelie heeft in Europa te veel moois teweeggebracht om over de afbraak geen pijn te hebben. Quis non fleret? Tegelijk roept  Exodus 5 me weer tot de orde en leert me dat ik van de vraag ‘Wie is die HEER, dat ik hem zou gehoorzamen?’ niet vreemd hoef op te kijken. Het blijkt een vraag van alle tijden te zijn. Een vraag die in feite opgeroepen wordt door de onvanzelfsprekendheid van deze HEER zelf. In die zin zou je kunnen zeggen dat de afbraak al begint waar deze vraag verstomt en níet meer gesteld wordt. Waar wij wel denken te weten wie deze HEER is en de gehoorzaamheid aan Hem in feite samenvalt met het je voegen naar een bepaalde groepscode.

Zo beschouwd is het ook een kans dat de vraag naar het karakter van die HEER en de vraag naar wat het nu concreet betekent Hem te gehoorzamen, weer gesteld wordt. Het is daarom niet wijs deze vraag als bewijs van verval of ongeloof, en daarmee als een vorm van zelfbevestiging, weg te wuiven. Integendeel. Laten we ieder moment dat zich aandient aangrijpen om deze vraag juist te evoceren. Want waar een vraag klinkt, daar is ruimte voor een antwoord. Daar kan worden geleerd. Daar kan worden ingewijd in heilgeheimen.

Een (te) algemeen religieus taalkader als poging om dit inwijden te vergemakkelijken helpt niet verder. Farao is er althans niet van onder de indruk. Wat wel helpt zijn getuigen. Ouders, grootouders, ambtsdragers, opvoeders in de meest brede zin van het woord. Mannetjes en vrouwtjes, als Mozes en Aäron uit het stof verrezen. Een getuige is zich terdege bewust van het feit dat hij/zij geen partij is tegenover een machtig systeem. Maar dat doet er ook niet toe. Een getuige is ingewijd in een andere story. In het Grote Verhaal van die vreemde HEER die liever ziet dat zijn volk een feest viert dan dat het zich dood werkt. Dat is zijn geheim en hij wil niets liever dan anderen daar ook in inwijden. Zodat ook zij weten hoe machtig de HEER is en er ontzag voor Hem zal zijn.

Drs. Wim Vermeulen is predikant van de Hervormde Gemeenten (PKN) Ottoland en Goudriaan.