‘De zonde gaat niet zo ver als de schepping’

In gesprek met prof. F.G. Immink over de inwoning van de Geest
In de jaarserie 'In een nieuw godzalig' leven wandelen stelt Wapenveld onder meer de vraag naar het goede leven. In de gereformeerde traditie is geen duidelijk antwoord op deze vraag te vinden. En niet zonder reden. Er is een grote beduchtheid voor levensheiliging die los staat van de toerekening van de genade van Christus. En aan het laatste, de toerekening van het heil, hebben we onze handen al zozeer vol, dat we aan de heiliging nauwelijks meer toekomen. Het valt gereformeerden daarom niet mee om een inhoudelijke bijdrage te leveren in het normen en waardendebat die het moralisme overstijgt en voortkomt uit het hart van het belijden: de rechtvaardiging.

De theoloog Noordmans heeft in de bundel Zondaar en Bedelaar [1] een meditatie geschreven met als titel ‘Moraal en evangelie’. In deze meditatie komt de vraag aan de orde welke rol de moraal speelt in de brieven van Paulus en ook in de gemeente van vandaag. Noordmans legt de vinger bij de talrijke vermaningen die in de brieven van Paulus zijn te vinden. Is dit niet de moraal die in de gemeente van kracht moet zijn? Drie citaten geven goed de kern van de meditatie weer.
“Oppervlakkig gezien is de moraal van de brieven ook wel elders te vinden. Ik denk aan zovele predikers naast de apostel die ook breedte en diepte in hun levensleer konden aanwijzen. Er waren er die, (…) evenmin als Paulus, wilden weten van Jood of Griek, Griek of Barbaar, Romein of Scyth, maar alleen van mensen (...). Ook deze zedelijkheidsapostelen (genoemd worden Epictetus en Marcus Aurelius) hebben in Europa steeds een gemeente gehad; een stille, ernstige gemeente. En laten we er ook bijvoegen: op heel veel dagen van ons leven behoren ook wij allen daartoe en niet tot die, welke Paulus gesticht heeft” [2].
“Daarom: wat is het onderscheid tussen het ene en het andere evangelie, de ene en de andere gemeente; de ene en de andere moraal? Ik geloof, of liever ik weet, dat het de vreugde is. (…) Er is maar een gemeente en al wat verder zo heet, is het niet, omdat het geen Hoofd heeft, in wie wij hoog boven alle dingen gezet zijn. En wat Paulus hier geeft in het praktische deel van zijn brieven, is eigenlijk geen moraal, al lijkt het er op als twee druppels water (…). Hoe dankbaar moeten wij dan wel zijn, dat wij de kerk in ons leven hebben en niet alleen de school. Welk een vreugde schuilt daarin, dat wij niet alleen behoeven te leren, maar dat ons ook gepredikt wordt. Dat we ons niet alleen hebben te oefenen in het moeizaam onderscheiden van goed en kwaad om zo den heiligen geest in ons te vormen, maar dat de Heilige Geest ons als een zalf van Christuswege over het hoofd wordt gegoten” [3].
“De leer is een mysterie, maar het leven is het evenzeer. De verborgenheid der godzaligheid is groot (1 Tim. 3:16); de geloofsbelijdenis is kennis van ingewijden, een zang achter een voorhangsel; orthodoxie een wonder midden in het denken; het dogma een symbool in de tempel. Maar ook de werken zijn van goddelijk maaksel, geen menselijk knutselwerk; zij zijn gereed, voor wij ze gedaan hebben (Efeze 2:10)” [4].

Wapenveld heeft deze meditatie van Noordmans voorgelegd aan F.G. Immink, hoogleraar praktische theologie in Utrecht. Onlangs verscheen van hem het boek In God geloven [5]. In dit boek [6], waarvan binnenkort een Amerikaanse versie verschijnt, onderzoekt Immink de praktisch-theologische consequenties van een werkelijkheidsverstaan waarin zowel God als mens als subjecten worden beschouwd die op elkaar betrokken zijn. Wetenschappelijk bezien is dit geen vanzelfsprekend uitgangspunt. In veel theologische studies wordt God min of meer buiten haakjes gezet. Onderzoek naar God kan niet. Het geloof wordt daarom maar verstaan als een antropologische categorie, als een fenomeen dat zich bij mensen voordoet. Het gaat niet langer om God zelf, maar om de godsvoorstelling van mensen en de betekenis die deze voorstelling voor de mens heeft. Immink heeft het hier niet op. Hij wil beiden, God en mens, weer op elkaar betrekken en de intersubjectiviteit die deze relatie kenmerkt, bepalend laten zijn voor de theologie.
Uit de meditatie van Noordmans blijkt dat het goede leven en het geloof zich niet op een gemakkelijke manier laten verbinden. Maakt het geloof eigenlijk wel goede mensen? Immink schrijft in het middendeel van zijn boek over de inwoning van het heil. Hij spreekt liever van de intimiteit van het heil en gaat daarin een stap verder dan Noordmans. “In het geloof en in het werk van de Geest gaat het niet alleen om vluchtige invallen, of om plotselinge inslagen die verder geen duur hebben. Er is ook voortduur in het bewustzijn: de gedachtenis, de herinnering, het geweten, de overdenking, het intrapersoonlijke gesprek. En in die zin is het mogelijk om te spreken over een nieuwe gezindheid en een nieuwe habitus. Als de input krachtdadig is en diepingrijpend, dan zal de echo daarvan lang naklinken. De menselijke geest is dan een woonstede van de Heilige Geest” [7]. De hoofdvraag voor dit interview is wat die inwoning van de Geest nu substantieel is en of dat enig perspectief biedt op een eigen bijdrage aan de bezinning op het goede leven.

Verbinding innerlijk en dagelijks leven

In zijn boek, waarin hij vooral wil laten zien dat God en mens op elkaar betrokken zijn als subjecten, put Immink onbekommerd uit de gereformeerde traditie. Hij probeert echter wel recht te doen aan andere (theologische) ontwikkelingen. ‘De Canadese cultuurfilosoof Charles Taylor is katholiek, maar heeft waardering voor de protestantse nadruk op het subject. Hij verwijst naar de invloed die het puriteinse denken heeft uitgeoefend op de waardering van het zelf en op het praktische handelen. Ook bij Noordmans vind ik een sterke aandacht voor zowel de geestelijke dimensie van het mens-zijn als het handelen. In mijn boek citeer ik Noordmans: “We hebben zeker ook ernst ontmoet en gevoeld in de kerk, onder de ambtelijke prediking, bij de bediening der beide sacramenten, onder de sobere liturgische momenten. Maar de echte grote ernst waarvan wij weten, ligt voor ons toch wel meer gebonden aan een meer persoonlijke sfeer. Daar waar wij nader stonden bij God. Bij God de Heilige Geest. Waar wij de werking van die Geest in en aan het mensenhart van nabij haast konden bespieden en ervaren” [8]. Als je nadenkt over het geloof begin je in de protestantse traditie niet bij de kerk, maar bij het geloofsbegrip. In aansluiting hierbij zeg ik dat het geloof ingebed is in het psychosociale leven, in de levensloop van mensen. Als orthodox-gereformeerden mijn boek lezen, schieten ze onmiddellijk door naar het theologische deel, over de heilsorde en de justificatio. Ik probeer echter ook in gesprek te blijven met de wat meer vrijzinnige traditie, die altijd vanuit de antropologie heeft willen denken. Mijn worsteling is geweest een tussenpositie te vinden. Als je alleen vanuit de openbaring denkt, hoef je je niet zoveel zorgen te maken over het subject. Maar vanuit de Nadere Reformatie moet je zeggen: het subject doet er wel terdege toe. Het geloof zit niet zozeer in het ambtelijke of in de kerkdienst, maar in het geestelijke, innerlijke en in de concrete handel en wandel. Maar tegelijkertijd kan het geloof nooit opgaan in de moraal of in het bewustzijn; de rechtvaardiging komt als iets van buitenaf. Noordmans noemt dat in zijn meditatie ‘Moraal en Evangelie’ de zedelijkheid. Daar proef ik in: het is vanuit de genade, de vrijspraak van God, dat je naar het leven kijkt en niet vanuit de wet of de moraliteit. Het eigene van de godsdienst heeft te maken met de tegenwoordigheid en de genade van God. Tegenwoordig gaan preken van studenten bijna altijd over de heiliging. Dan wordt het vaak erg moralistisch. Blijkbaar hebben ze moeite met de vrijspraak van God. Die laat zich lastig inpassen.
Het subject doet er wel toe Sommigen, met name de postmodernen, spreken wel over de ander in de zin van alteriteit. De Ander, namelijk God die ons aanspreekt, heeft inderdaad analogie met de andere mens die ons aanspreekt. Maar daar gaat het niet in op. Dat de Ander ook de stem, het woord en de belofte van God is, wordt niet aanvaard. Dat ziet Noordmans heel scherp: bij hem is die Ander er: “De fout van de moralist is, dat hij het onderscheid tussen natuur en geest wel noemt, maar in werkelijkheid niet kent. Hij ziet geest als natuur van verbeterde kwaliteit en zoekt hem als een eigenschap van ons leven en niet als een zegel op ons leven. Geest is God, en God is Geest en voor zedelijkheid zijn twee nodig” [9].’

In hoeverre kun je nu ook zeggen dat het heil in het dagelijks leven opgaat en niet alleen tegenover ons staat? Bij Noordmans komt dat wat gestalte krijgt door de Geest juist altijd van de andere kant; het komt niet uit de natuur op. Het is goed voor je hoogmoed en je trots om Noordmans te lezen. Maar is er niet meer?
‘Dat zie ik wel als probleem. Ik ben met deze dingen bezig vanuit mijn vak praktische theologie. Daar gaat het altijd om de concrete gestalte van het geloof, zeker als je er onderzoeksmatig naar kijkt. Dan vind ik bij mensen als Noordmans te weinig concrete gestalte. Het glipt je altijd tussen de vingers door. Noordmans wil eigenlijk ook helemaal geen gestalte. Zijn kritische opstelling wil ik aan de ene kant graag handhaven. Het heeft voor mij te maken met de notie van openbaring, maar ook met de notie van de rechtvaardiging, die altijd overal doorheen slaat. Bekering is een empirische categorie, maar de justificatio niet. Er is veel psychologisch onderzoek naar bekering en godsdienst-psychologisch is het ook een interessant fenomeen, denk maar aan het werk van William James. Bekering is ook een sociologische categorie. Paulus komt in een nieuwe gemeenschap na zijn bekering. Welnu, als praktisch theoloog moet ik kijken naar wat het geloof concreet betekent in het leven van gewone mensen. Daarom is voor mij het geloofsbegrip een categorie om mee te werken en kan ik me niet terugtrekken in openbaringscategorieën. Het geloof heeft een inbedding in het mentale: in gevoel, kennen en willen. Ook het psychische speelt mee in het geloof. Een mens bestaat ook uit driften en er is de werking van het onderbewuste. Dat grenst vaak aan het lichamelijke. Verder ben ik ook mens vanuit de opvoeding en vanuit de interactie met de omgeving. Dat zit allemaal in de gestalte van het geloof. Dat is voor het pastoraat en voor de prediking ontzettend belangrijk. Mensen zijn wie ze geworden zijn in dit proces. De gereformeerde theologie heeft daar van huis uit oog voor. Juist de bevindelijke theologie kijkt vaak naar de gestalte, maar dan helaas puur vanuit de heilsorde. De concrete levenservaring doet er toch toe? Daarover gaat het toch bijna altijd in pastorale gesprekken?
Vanuit het geschapen zijn wil ik heel concreet kijken naar die inwoning van de Geest. Daar werkt de Geest. Vanuit dat oogpunt heb ik altijd Van Ruler gelezen. Van Ruler stijgt vaak tot grote hoogte. En dan denk je: man, jij speculeert tot en met. Maar de intentie is natuurlijk om de werking van de Geest en de inwoning van de Geest te koppelen aan het creatuurlijke en dat doet Noordmans veel te weinig. Noordmans blijft erg vanuit het einde denken. Maar de binding met wie je als geschapen mens, in je concrete, biologische, historische en sociale context bent, dat is onderdeel van de geloofsgestalte. Ik denk dat dit vanuit de gereformeerde traditie verder ontwikkeld kan worden.’

Verandering: nieuwe mens of oude mens?

Op het moment dat je de inwoning van de Geest tot een verandering van de mens maakt, dan ga je ook het geloof weer antropologiseren. In radicaal-evangelische kringen hoor je dan: na mijn bekering heb ik geen last meer van mijn driften, want God heeft een nieuw mens van mij gemaakt. Het wordt bijna een bezit. Bij Noordmans aan de andere kant heb je nooit iets. Hoe is uw positie tussen deze twee uitersten?
‘Ik vind dit een heel belangrijk punt voor de gereformeerde gezindte. We moeten het geloof antropologisch verankeren, omdat het geloof ook een menselijk fenomeen is. Mijn bezwaar tegen de evangelische richting – dat is in Amerika veel erger dan op het Europese continent, vooral bij de methodisten – is dat ze een bekeringstheologie hebben en nauwelijks denken vanuit de justificatio. Bij de bekering wordt de nieuwe mens geboren. En die nieuwe mens zou dan geen last meer hebben van de zonde. Maar als ik ze tegenkom, denk ik altijd: je hebt er veel meer last van dan je zelf weet. De gereformeerde traditie is heel nuchter daarin: er blijft veel meer oud in ons dan wij zouden willen. Het draait in die traditie uiteindelijk meer om de rechtvaardiging dan om een methodistische bekering. Vindt er eigenlijk wel verandering en vernieuwing plaats? Er zit veel meer herhaling van het oude in het leven dan we vaak voor lief willen hebben, zelfs een herhaling vanuit de opvoeding en vanuit vorige geslachten. Dat verandert niet ineens. God gaat in de vernieuwing niet aan de schepping voorbij, het is geen nova creatio.’

Vindt er eigenlijk wel verandering en vernieuwing plaats?Waar begint die gedachte dat de mens met huid en haar wordt veranderd nu historisch?
‘Ik heb een poosje in Amerika gewoond, de evangelische beweging is daar gekoppeld aan de Amerikaanse cultuur van de American dream van vooruitgang en vernieuwing. Bijna iedereen is daar een reborn Christian, dat is helemaal niet gek. Het puritanisme en vooral het methodisme heeft daar een heel sterk bewustzijn van de nieuwe mens. De heiliging is veel minder een afsterving van de oude mens in calvinistische zin en veel meer de opstanding van nieuwe mens. Bij Calvijn is de heiliging een deksel op de put van al onze kwaadheid, onze zonden en onze driften.’

Het methodisme denkt toch ook veel vitaler?
‘Ja, maar wel minder realistisch.’

Maar lijd je daaronder? Er wordt daar tenminste wel groots en meeslepend geloofd en geleefd.
‘In die nieuwe mens zit veel meer van de oude mens dan we waar willen hebben. Die zogenaamde nieuwe mens heeft wel iets meeslepends, maar kan soms ook op een vreselijke manier anderen de maat nemen. Hij werpt al te gauw weg wat hem niet zint of wat niet in overeenstemming is met de eigen opvatting. Ik vind er heel weinig mededogen.’

Bij ons is het mededogen misschien groter, maar de angst voor het moralisme is ook groter. Dat leidt tot een soort grauwheid. Ons morele debat komt niet op gang: waar je op de moraal uitkomt, schrikt men terug.
‘Ik ben als Europeaan – meer soms dan me lief is – beïnvloed door de argwaan van de godsdienstkritiek. Dat is aan de ene kant funest: elke positieve uiting van godsdienstigheid halen we onderuit door de godsdienstkritiek. Dat komt vanuit Freud, Feuerbach en Marx. Ook al hebben zij ideologisch gezien ongelijk, ze hebben ook een klein beetje gelijk in hun kritiek. Soms zit er in het geloof veel projectie, soms kunnen zich in het geloof vreselijke neurotische afwijkingen nestelen. Daarom heb ik een klein zwak voor de vrijzinnigheid in onze traditie. Die heeft altijd ook naar de antropologie van het geloof gekeken. En dat doen de evangelikalen te weinig. Er zijn in naam van God vreselijke dingen gebeurd in Europa. We moeten ook argwanend en kritisch kijken naar godsdienstige uitingen. Dat geldt zowel voor de gereformeerde gezindte – rondom SOW zie je reacties die niets met gereformeerd-zijn te maken hebben – als voor de evangelische beweging.’

Mensvisie

‘Ik zie de scheur tussen oud en nieuw als een blijvende. De wedergeborene laat de oude mens niet achter zich. De creatuurlijkheid, ook die van de gevallen schepping, gaat mee in de geloofsgestalte. Juist in mijn vakgebied ontdek ik op dit punt de waarde van de klassiek gereformeerde traditie. Die is realistisch ten aanzien van het leven, maar laat de dimensie van de hoop en de verwachting niet vallen. De geloofsgestalte is een gebroken gestalte. Het is jammer dat de rechterflank van de gereformeerde orthodoxie teveel denkt vanuit de bekering en te weinig vanuit de justificatio, vanuit de belofte en het tegenover van God. En de wedergeboren mens krijgt er nog een zeker gezag ook. Terwijl onze ongelovige buurman best nog wel veel van de oude mens in ons ziet.’

Maar er zit bij u ook een bepaalde mensvisie achter. Wat is de mens en de schepping?
‘Bij mij is er veel meer zelfstandigheid van de schepping dan bij Noordmans. De mens staat als schepsel in de God-mens relatie. Hij is van meet af aan als schepsel bedoeld als in betrekking tot God staand. Daar blijft God de mens op aanspreken. Bij Noordmans denk ik: waar blijft nou de schepping? Is het alleen maar eschaton? Nee, wij zijn creatuur en zijn aangelegd op de Godsgemeenschap. De zonde is er bijgekomen; de zonde gaat niet zo ver als de schepping. Dat is typisch gereformeerd en typisch Calvijns. Dit is van groot belang voor je visie op de mens. Genesis 1 en 3 vallen niet samen. Soms doen mensen net alsof pas na de wedergeboorte de mens geschapen wordt. De mens is creatuur en God komt elke keer tot die mens; dat is de heilsgeschiedenis. Hij wil de mens weer in de gemeenschap hebben.’

God vernieuwt zijn schepping, maar bouwt wel door op de gevallen schepping. Wat betekent dat voor de verhouding tussen Schepper en schepsel en tussen mensen onderling?
Heiliging is een deksel op de put van onze zonden en driften ‘De mens is intentionaliteit en relationaliteit. We zijn betrokken op onze omgeving, op andere mensen en wij kunnen relaties aangaan. Zo zijn wij beeld Gods. God is liefde, barmhartigheid, gerechtigheid. Dat zijn allemaal begrippen die in de gemeenschap gestalte krijgen. Die begrippen spelen ook een rol in het leven van mensen. Er is dus een zekere analogie tussen de Godsbetrekking en de menselijke betrekkingen. De waarde en de waardering van het goede komen voor wie gelooft uit de betrekking tot God. Dat heeft een evaluatief en ook een normatief moment. Dan kom je weer terug bij de justificatio, want de kwaliteit van het leven van de gelovige wordt bepaald door wie God is als barmhartigheid, gerechtigheid en liefde. Het godsdienstige is een kwalitatieve dimensie: het geeft de oorsprong aan van wat je als goed of kwaad ziet.
Het kenmerkende van de godsdienstige levenshouding is dat je die laat bepalen door de Ander en niet vanuit de zelfbepaling. Dat aangesproken zijn door de Ander is vaak bestreden en ook multi-interpretabel, maar het geeft wel iets aan van je levenshouding. Gereformeerd-zijn betekent leven vanuit de aanspraak van Gods openbaring die expliciet wordt in de justificatio. Als je dan van de weg afraakt, word je door die aanspraak weer in de vrijheid gezet. En, dat ziet Noordmans heel scherp, dan gaat het leven niet op in moraliteit. Noordmans spreekt dan van zedelijkheid, maar ik noem het ook besef van het heilige, besef van wie God is en besef van de transcendentie. Orthodoxie is opkomen voor het werkelijkheidskarakter van die dimensie.’

De zelfbepaling is dus begrensd, in het geloof weet je je voor het aangezicht van God. Het evaluatieve en het normatieve moment ontstaan daar waar je beseft dat Hij er is. Tegelijkertijd openbaart Hij zich op dat moment aan zijn schepsel, dat niet helemaal door de zonde is getekend. Er is dus ook ruimte waarin de mens mag ontdekken wat het zelf is, wat er mag zijn en wat er niet bijgekomen is?
‘Er is ontvankelijkheid bij de mens voor het geestelijke en voor de openbaring. Daar is de mens in geschapen. Dat hoort bij de infrastructuur van het mens-zijn. De echte atheïst is niet ontvankelijk voor Gods openbaring en de verstokte zondaar ook niet. Maar dat wil niet zeggen dat er geen infrastructuur is. Die is met het schepselmatige gegeven en wordt door de Heilige Geest met een kus wakker gekust en wordt tot ontplooiing en vernieuwing gebracht. Het zelf van de mens wordt verondersteld en ook aangesproken en vernieuwd. God heeft toch een aanspreekpunt in de mens en het moet toch tot wederkerigheid komen? Je kunt zeggen: er wordt iets nieuws geplant, ik zeg liever: er wordt iets wakker geroepen en aangesproken. Praktisch betekent dat voor mij dat in preken een diep respect moet zijn voor de ander met wie ik in gesprek ben. Preken is communicatie met de hoorder en ook aandacht voor de weg van de hoorder. Ik ben best een kerugmatisch prediker, maar kerugma is wel het appèl dat moet resoneren in het psychosociale leven van de hoorder.’

U dwingt uw hoorders niet om in te gaan?
‘Je kunt de hoorder wel dwingen, maar dan wel ter rechter tijd. Er moet respect zijn voor de ingewikkeldheid van de biografie van de hoorder. De kerk is echt niet passé voor de moderne mens, als we maar deze pastorale habitus hebben. Vanuit zo’n verstaan van de gereformeerde traditie kun je in deze geseculariseerde tijd veel betekenen. Het is een voorwaarde voor missionair zijn.’

Moreel debat

Momenteel wordt in het morele debat steeds over de deugden gesproken. In orthodox-christelijke kring lijkt de bijdrage beperkt tot een moralistische variant op de tien geboden.
Uw boek lezend zou de levenshouding van de boetvaardigheid een bijdrage kunnen zijn aan dit debat van gereformeerde zijde. Heeft de boetvaardigheid ook een horizontale dimensie?

‘De boetvaardigheid houdt in dat je als mens mag erkennen dat je faalt en dat je toch geen wegwerpartikel bent. Als God er niet zou zijn, dan sta je zelf voor je daden, ook voor je verkeerde daden en moet je die je hele leven meetorsen. Als daarover een woord van vergeving klinkt, zijn ze daarmee niet weg, maar kan er een stuk vreugde en hoop en verwachting in schuilen. We moeten daarom veel positiever naar de rol van het geloof in het dagelijkse leven gaan kijken. Dat zijn we door de secularisatie een beetje vergeten. Wie gelooft, heeft zo nu en dan een binnenpretje, om met Van Ruler te spreken. Wie gelooft, staat anders in het leven en is omgeven door de werkelijkheid van Christus.
Als ik over de existentiële betekenis van het geloof spreek met mensen die nergens aan doen, sta ik vaak met een mond vol tanden. Secularisatie is meer dan alleen ontkerkelijking; het is een afplatting van het innerlijk en van het bewustzijn. Ook bij onszelf is er geen vanzelfsprekend bewustzijn meer van Gods aanwezigheid. Daarom is het gelukkig dat er kerkdiensten zijn. Binnen de gereformeerde traditie zou meer besef mogen zijn van rituelen en liturgie. De uitwendigheid van de kerk is nodig om je op te frissen, omdat we anders heel gemakkelijk afplatten.
Als het gaat over de levenshouding van het geloof, kan ik goed leven met de boetvaardigheid en de vreugde naast elkaar. De boetvaardigheid zelf heeft al iets van vreugde in zich. De boetvaardige ontdekt altijd weer de genade van Christus. Iemand die gebiecht heeft, ervaart ook vreugde. Hoe moet iemand die God niet kent vreugde ervaren? Dan is het leven toch verstikkend? In God geloven betekent een geweldige verdieping van het mens-zijn. Het geloof verdiept de existentialia van het leven en doet het venster naar boven open. Als je dat niet hebt, wordt het muffiger, dan moet je overal zelf mee in het reine zien te komen. Dat kunnen mensen niet, niet in het aangezicht van de dood en niet in het aangezicht van de grote vragen van het leven. Ik vind – en dat ga ik ook harder op zeggen – dat godsdienst goed is voor een mens.’

Maar wat betekent dit nu voor de bijdrage van de kerk aan het morele debat?
‘Het morele debat en de bijdrage van de kerk aan de samenleving; dat vind ik allemaal veel te grote woorden. Ik ben bang dat de Protestantse Kerk in Nederland doordat ze nu gefuseerd is haar positie weer gaat overschatten. De kerk is behoorlijk gemarginaliseerd, laat dat maar eerst goed doordringen. Doe maar gewoon wat je als kerk moet doen. Dat is voorlopig even het beste. Ik ben tevreden als het geloof iets betekent in het leven van mensen en daardoor een bijdrage levert aan de cultuur. En als de kerk dan een keer spreekt, zit ze er vaak een beetje naast. Of we lopen achter, of we zeggen iets dat niet erg reëel is. Of we gaan profeteren en dat kun je beter op de kansel doen dan in een officiële brief naar de overheid. Aan de andere kant vind ik wel degelijk dat het geloof een belangrijke bron is voor het leven in de samenleving. Het is niet goed als het geloof alleen een privé-zaak is, zoals pas nog door de LPF werd geroepen. Mens-zijn is sociale interactie, hoe kan het geloof dan een privé-zaak zijn? Niet door het christendom, maar door de islam, komt de liberale intelligentsia er nu achter dat dat toch wel een beetje anders ligt. De islam is een andere godsdienst dan het protestantisme. Protestantisme is gericht op de intentionaliteit en het sociale leven zelf, maar de islam denkt veel juridischer vanuit de theocratie. Als protestant kan ik niet meer denken in termen van theocratie.’

Godsdienst is goed voor een mensMoeten christelijke politici dan helemaal niet hun best doen die levenshouding inhoudelijk te verwoorden?
‘Jawel, maar het zal heel lastig zijn om dan niet als moralist over te komen. Het gaat er om dat we de innerlijke dynamiek van het christelijke leven laten zien. Dat heeft primair te maken met woorden als barmhartigheid, genade, vrijspraak. Je moet dan uitleggen wat boetvaardigheid en vreugde betekent. Het christelijke leven heeft te maken met de dimensie van de tegenwoordigheid Gods, met de ervaring van genade, belofte en kruis en opstanding. Daar kun je over preken, over praten in pastorale gesprekken, het in opvoedingsprocessen proberen duidelijk te maken en het in diakonaal handelen uitdragen. Ik zie niet zo goed hoe je die dimensie politiek vertaalt in de Tweede Kamer.’

Maar zit daar niet meteen onze kritiek op het normen en waardendebat? Het debat zet in op de regels. Maar de vraag is of we moeite hebben met de regels of met het besef dat je als mens een aangesproken wezen bent, ook horizontaal door je medemens. Wordt de regel als vanzelf niet helder als je verantwoordelijkheid neemt voor het feit dat je aangesproken bent?
‘Inderdaad, men praat wel over de regels, maar de mensen zelf hebben niet de habitus om de regels te willen uitvoeren en ze als hun eigen regels te zien. Mensen moeten leren elkaar als medemens te zien en verantwoordelijkheid voor elkaar te dragen. De samenleving heeft behoefte aan goede prediking, meer dan aan een debat in de Kamer over hoe de regels zouden moeten zijn. Daar zou de kerk wel een rol kunnen spelen, nuchter en niet hoogdravend. Wij zijn zelf ook geen nieuwe mensen, maar prutsers net als alle anderen, maar wij hebben wel iets bij ons dat we aangeven met boetvaardigheid en vreugde, of klassiek: met afsterven van de oude mens en opstaan van de nieuwe mens. Het zou al heel wat zijn als wij dat praktiseerden. Dan staan we misschien wel veel dichter bij onze buurman die niet gelooft dan we denken. Men komt er in de samenleving ook achter dan de mens ethisch en sociaal eigenlijk helemaal niet zoveel vooruitgaat. Men is minder idealistisch en hoogdravend dan twintig jaar geleden. We moeten juist oppassen dat de westerse mens niet wegzakt in melancholie en pessimisme. Dan is het wel heerlijk om naar een kerk te gaan en lofliederen te zingen en te horen dat er een Koning der aarde is.’

  1. Dr. O. Noordmans, Zondaar en bedelaar, Holland Uitgevers-maatschappij, Amsterdam, 1946, pp. 41-54.
  2. Noordmans, p. 43.
  3. Noordmans, p. 44.
  4. Noordmans, p. 42.
  5. F.G. Immink, In God geloven. Een praktisch-theologische reconstructie, Uitgeverij Meinema, Zoetermeer, 2003.
  6. Dit boek werd eerder in Wapenveld besproken door dr. H.de Leede, Wapenveld, jrg. 53, nr. 6, pp. 21-24.
  7. Immink, p. 106.
  8. Immink, p. 64.
  9. Noordmans, p. 50,51.