Seksueel geweld in de kerk en in de jeugdzorg

Buitenwereld blijft bonzen aan de deur van de kerk [1]

Seksueel geweld tegen minderjarigen in een institutionele omgeving is van oudsher bekend. Het komt niet alleen in de rooms-katholieke kerk voor. Ook in protestantse kerken is het te vinden, en recent is het in de jeugdzorg aan het licht gekomen. Er zijn zowel rapporten verschenen over het seksueel geweld in de rooms-katholieke kerk (commissie-Deetman[2]) als in de jeugdzorg (commissie-Samson [3]). Er zijn veel inhoudelijke overeenkomsten tussen beide rapporten. Ook historisch gezien is er weinig nieuws onder de zon.

Diverse auteurs beweren dat seksueel geweld door geestelijken tegen minderjarigen niet alleen in vrijwel elke eeuw op de loer lag, maar dusdanig openlijk gepleegd werd dat buitengewone maatregelen genomen moesten worden. Bekend is dat ene pater Damianus zich in 1051 tot paus Leo IX richtte met een aanklacht tegen seksuele misstanden van geestelijken, waaronder pederastie: de relatie van een volwassene met een jongen in de leeftijd van de adolescentie. De reactie op deze aanklacht lijkt op die van vandaag: Leo IX prees Damianus publiekelijk, maar van zijn voorstellen tot verbetering werd nauwelijks iets overgenomen. Het boek van Damianus werd later zelfs geconfisqueerd.

De commissie-Deetman concludeert dat tussen 1945 en 1985 10.000 tot 20.000 minderjarigen misbruikt zijn in instellingen en internaten. Enkele duizenden zijn ernstig seksueel misbruikt. Binnen internaten is de kans op misbruik twee keer zo hoog als daarbuiten. De kerk wist van het misbruik maar faalde om daartegen op te treden.

Het rapport van de commissie-Samson gaat over minderjarigen die in de periode 1945 tot 2010 op last van de kinderrechter onder toezicht zijn gesteld én uit huis zijn geplaatst in de pleegzorg of in een residentiële voorziening. Uit huis geplaatste kinderen rapporteren gemiddeld bijna twee keer zo vaak (143 per 1000) als gemiddelde Nederlandse kinderen (74 per 1000) dat zij in 2010 seksueel misbruikt zijn. Met name in residentiële instellingen is sprake van een twee keer zo hoge kans op misbruik. De commissie-Samson wijst erop dat de overheid altijd al bekend is geweest met seksueel misbruik. De overheid is altijd bekend geweest met seksueel misbruik Het is niet voor niets dat het sinds jaar en dag is opgenomen in het Wetboek van strafrecht. Ook in de onderzochte periode is de overheid geconfronteerd geweest met het vóórkomen van seksueel misbruik. De gevolgen werden gebagatelliseerd en maatregelen nauwelijks genomen. Hoewel er inhoudelijke overeenkomsten zijn, is de ontvangst van beide rapporten verschillend. Alvorens daarop in te gaan, komen eerst achtergronden van seksueel geweld aan de orde.

Een oud verhaal
In het midden van de veertiende eeuw, toen de pest Europa bedreigde, trokken tien jonge mensen uit het door de ziekte bedreigde Florence zich terug. Ze verbleven tien dagen op mooie buitenhoven en vertelden elkaar levenslustige verhalen. Waarschijnlijk gebeurde dat in de overtuiging dat levenslust de afweer tegen de pest zou versterken. Boccaccio schreef deze verhalen op in zijn beroemde boek Decamerone[4]. Aan het einde van de derde dag wordt het verhaal van Alibek en Rustico verteld. Alibek is een veertienjarig meisje – toen de huwbare leeftijd – uit Caspa, een stad in het Oosten. Ze heeft over christenen gehoord en wil er meer van weten. Ze krijgt te horen dat degenen die God het meeste dienen zich in de woestijn hebben teruggetrokken. Ze vertrekt stilletjes naar de woestijn, zonder haar welgestelde ouders iets te laten weten. Als ze na een moeizame tocht bij een kluizenaar arriveert, zegt ze dat ze na een ingeving op zoektocht is gegaan om van God te horen. De heilige man ziet haar schoonheid en vreest dat hij door de duivel in verzoeking gebracht wordt. Hij prijst haar goede gezindheid en geeft haar voedsel, maar stuurt haar door naar een andere kluizenaar. Hetzelfde gebeurt als Alibek aanklopt bij andere woestijnheiligen totdat ze ten slotte bij de hut van de jongeman Rustico belandt. Deze stuurt haar niet weg. Hij wil zijn standvastigheid beproeven en maakt een bed voor haar klaar.

Rustico blijkt niet sterk genoeg en geeft zich al snel gewonnen aan de verleidingen. Die nacht bedenkt hij in bed een plan om bij Alibek te bereiken wat hij van haar verlangt. Als hij de volgende dag op zijn vragen bemerkt dat Alibek seksueel onwetend is, voert hij zijn plan uit onder het voorwendsel God te dienen. Hij vertelt haar dat de duivel een vijand van God is en dat hij door God gedoemd is om de duivel terug te jagen naar de hel. Alibek vraagt hem hoe hij dat doet. Hij wil het haar leren en zegt haar te doen wat hij ook doet. Rustico ontdoet zich van zijn povere kleding en Alibek doet hem na. Rustico vraagt haar te knielen en dan ziet ze hoe de prikkel des vlezes in hem is opgestaan. Alibek vraagt verwonderd wat dat is, dat zij niet heeft. Rustico zegt dat het de duivel is waardoor hij gekweld wordt. Hij legt haar uit dat zij de hel bezit en dat ze de duivel naar de hel moeten brengen. Dit bedrijf behaagt Alibek op den duur zo dat ze steeds opnieuw de duivel naar de hel wil jagen, totdat Rustico die op water en bonen leeft, uitgeput raakt. Terwijl dit gaande is, breekt in Caspa een brand uit waarbij alle familieleden van Alibek omkomen. Alibek is de enige erfgenaam. Neerbal, een jongeman die al zijn eigendommen verkwist heeft, ziet wel wat in zo’n vermogende vrouw. Hij gaat naar haar op zoek, vindt haar bij Rustico en neemt haar tot zijn vrouw. Als het verhaal van de duivel naar de hel drijven in Caspa bekend wordt, wordt Alibek uitgelachen.

Dit oude verhaal levert ons een aantal aandachtspunten op die ook nu nog herkenbaar zijn. Het meisje Alibek heeft belangstelling voor godsdienst. Ze is niet uit op een seksueel avontuur. Mensen als Alibek zoeken naar geestelijke leiding of hulp. Ze hebben vragen. Wanneer ze in de strikken van het seksuele geweld terechtkomen, raken deze vragen bezoedeld. Ze zijn verward, durven hun oorspronkelijke vragen niet meer te stellen. De woestijnheiligen bij wie Alibek op bezoek gaat, zijn vooringenomen met hun ascetische ideaal. Ze letten vooral op hun eigen verzoekingen en hebben geen oog voor het gevaar dat Alibek loopt. Ze beschermen het meisje niet en sturen haar niet terug naar huis, maar verder.

Rustico bereidt zijn daad voor. Hij bedenkt een plan om zijn zinnen te bevredigen. Inmiddels is bekend dat daders vrijwel nooit impulsief tot seksueel geweld tegen een minderjarige overgaan. Daders gaan zelden impulsief over tot seksueel geweld tegen een minderjarige Vaak sluimert het verlangen al langer in hen. Rustico gebruikt godsdienstige taal om Alibek tot seksuele handelingen te overreden. Hij gebruikt het beeld van de duivel en de hel. In de zorg wordt hulpverlenerstaal gebruikt. De dader sluit daarbij aan op de oorspronkelijke vraag van het slachtoffer die verward wordt door dit taalgebruik. Het effect is dat het slachtoffer medeverantwoordelijk gemaakt wordt. Vaak zorgen daders dat het slachtoffer zich beschaamd voelt. Het misbruik vindt plaats in een geïsoleerde context. Daders creëren situaties waarin ze met hun slachtoffers alleen zijn. Er is geen toezicht, geen controle over wat er gebeurt.

Alibek wordt overmatig seksueel actief. Dat overkomt niet alle slachtoffers, maar het gebeurt wel regelmatig. De seksualiteit is losgeweekt van intimiteit en raakt vermengd met woede waarin niet met eigen grenzen of die van een ander rekening wordt gehouden. Vervolgens zien we dat Alibek een onbetrouwbare, dubieuze partner krijgt, die haar met bijbedoelingen huwt. Veel slachtoffers (niet alle) van seksueel geweld hebben moeite met een goede partnerkeuze. Hun lage zelfbeeld maakt dat ze niet kritisch zijn bij hun partnerkeuze. Tot slot wordt Alibek  in de gemeenschap uitgelachen. Ze wordt aangekeken om wat er gebeurd is. ‘Je hebt je erin laten luizen. Jij bent zo dom geweest erin mee te gaan’, wordt er dan gezegd. Deze uitstoting is olie op het vuur van de schaamte, een bron van een hernieuwd slachtofferschap en verdere ondermijning van het gekwetste zelfbeeld.

Voorbereiding van seksueel geweld
De handelwijze van Rustico is terug te vinden in de wijze waarop Finkelhor [5]  vier voorbereidende stappen beschrijft die een dader moet nemen om tot seksueel geweld over te gaan. Finkelhor benadrukt ten eerste dat zonder een seksueel motief het nauwelijks te begrijpen is dat iemand tot seksueel geweld overgaat. Bij de dader ontstaat een connectie tussen zijn eigen behoefte en wat hij denkt dat het kind wil. De dader verwart religieuze belangstelling van het kind met zijn eigen behoefte aan fysieke nabijheid en denkt dat het kind net als hij ook uit is op seks. De medewerker in de jeugdzorg denkt dat een kind dat nabijheid zoekt seksuele belangstelling heeft.

Seksuele opwinding is nodig voordat het seksuele geweld plaatsvindt. Vaak spelen fantasieën een inleidende rol. Een dader die zelf misbruikt is in een kerk kan juist daar de behoefte krijgen aan seksueel contact. Een medewerker in de jeugdzorg die merkt dat hij fantaseert over seksueel contact met een meisje, spreekt daar uit schaamte niet over. Ook blokkades en gefrustreerde behoeften kunnen een motief vormen. De dader kan zijn seksuele verlangen niet kwijt. Een dader die op grond van een religieuze gelofte geen seks heeft, voelt dit verlangen toch.

Een seksueel motief alleen is niet voldoende voor seksueel geweld. Een seksueel motief alleen is niet voldoende voor seksueel geweld De dader moet ten tweede innerlijke remmingen overwinnen, al is dat alleen maar het besef van schande als zijn daden uitkomen. Er spelen rationalisaties, bijvoorbeeld bij de geestelijke dat gemeenschap en een zaadlozing zonde zijn, maar een seksuele aanraking niet. In de jeugdzorg kan het geven van seksuele voorlichting als rationalisatie worden gebruikt. Ook de gedachte dat de status van geestelijke of hulpverlener zal voorkomen dat iemand het kind zal geloven, draagt bij aan het overwinnen van innerlijke remmingen.

Ten derde moet een dader ook uiterlijke remmingen overwinnen en zijn gedrag gaan plannen. In deze fase zoekt de dader soms contact met de ouders om vertrouwen te winnen en organiseert hij activiteiten met kinderen. Onderricht aan kinderen en het appelleren aan afhankelijkheid bij kinderen met religieuze belangstelling worden door de geestelijke gebruikt. De medewerker in de jeugdzorg voert intensieve gesprekken met een kind. Een kind krijgt een aparte plaats waardoor regelmatig en individueel contact ‘gerechtvaardigd’ is.

Tot slot overwint de dader de weerstand bij het kind. De intieme gesprekken met het kind gaan over in lichamelijke aanrakingen. De verwarring die dat oproept maakt dat een kind minder weerstand toont dan bij grof geweld. Waarschuwingen dat dit een geheim tussen de dader en het kind is, doen verder hun werk.

Als een kind voelt dat het niet klopt en terugschrikt, zegt de dader dat niet de handeling verkeerd is, maar het gevoel van het kind. Ook kan het zijn dat de dader geweld gebruikt en het kind verwijt dat het altijd eropuit is geweest om de dader te verleiden. Zo zadelt de dader het kind op met het idee dat het zelf schuldig is. Zowel in de kerk als in de jeugdzorg zijn deze patronen terug te vinden. Alleen de inhoud van de taal van hulpverleners en van geestelijken is verschillend. Alleen de inhoud van de taal van hulpverleners en van geestelijken verschilt In beide vormen van geweld wordt daarin aangesloten bij de vraag en een verlangen van een kind, maar met de bedoeling het kind te verwarren en te gebruiken voor eigen lust.

Verschillende reacties
De rapporten van de commissie-Deetman over het misbruik in de rooms-katholieke kerk en de commissie-Samson over het misbruik in de jeugdzorg kwamen kort na elkaar uit. Het is opvallend dat beide rapporten verschillend ontvangen zijn. Hoewel Vrij Nederland recent (2 april 2014) aandacht aan het misbruik in de jeugdzorg besteedt, is het in de pers opvallend rustig in vergelijking met de vrijwel dagelijkse publicaties over het misbruik in de kerk. De NOS, de Volkskrant en de NRC hebben bijvoorbeeld wel een dossier misbruik in de rooms-katholieke kerk op hun website staan, maar niet over misbruik in de jeugdzorg. Wie googlet heeft twee keer zoveel treffers op ‘seksueel misbruik kerk’ als op ‘seksueel misbruik jeugdzorg’.

Hoe komt dat? Het kan er niet aan liggen dat het misbruik in de kerk erger is dan in de jeugdzorg. In beide gevallen heeft het geweld langdurige gevolgen voor het slachtoffer en gaat het om de discrepantie tussen het seksueel geweld en instellingen die in het leven zijn geroepen om kinderen te beschermen. In beide gevallen gaat het om opvoedkundige internaten die zich lange tijd afsloten van controle en waarin sprake is van een machtsverschil tussen de staf en afhankelijke kinderen. In beide gevallen kijken leidinggevenden weg en zijn ze meer bekommerd om de imagoschade dan om het slachtoffer.

Misschien speelt in de verschillende reacties mee dat de daders in de jeugdzorg in de meerderheid van de gevallen minderjarig waren en zelf ook opgenomen in de instelling, terwijl in de rooms-katholieke kerk het juist de geestelijken waren die het seksueel geweld uitvoerden. Dieper ligt de boosheid dat de belangrijkste vertegenwoordigers van de kerk mensen belast hebben met allerlei angsten voor seksualiteit, maar zich zelf niet aan hun regels konden houden en het misbruik in hun eigen kring toedekten.

Maar de kern van het verschil lijkt me te liggen in de notie dat de kerk veel meer moeite heeft om de wortels van dit kwaad uit te roeien. In de jeugdzorg worden maatregelen genomen waaruit blijkt dat de schokkende bevindingen aangepakt worden. Alle personeelsleden moeten een verklaring omtrent gedrag hebben waaruit blijkt dat ze in het verleden geen strafbare feiten hebben gepleegd. De personeelsleden worden opgeleid om over seksualiteit te spreken en om te onderscheiden wat een leeftijdsadequate seksuele belangstelling is en wat seksueel grensoverschrijdend gedrag is. In functioneringsgesprekken komt aan de orde of een personeelslid zich binnen de instelling op seksueel gebied veilig voelt.

In de kerk worden deze maatregelen ook wel genomen, maar minder expliciet. In de rooms-katholieke kerk speelt echter nog meer. Aan het instituut zelf kleven risico’s die voor de kerk onbespreekbaar zijn, Aan het instituut rooms-katholieke kerk zelf kleven voor haar onbespreekbare risico’s zoals de krampachtige omgang met seksualiteit, het celibaat en de rol van geheimhouding.

In de eerste helft van de vorige eeuw waren er enkele voorlopers in de kerkelijke wereld die psychotherapie een plaats wilden geven. Maar met name de aandacht voor seksuele aspecten van het leven schrok de kerk af. Het idee dat geestelijken in therapieën mogelijk geen afkeuring zouden ontmoeten als ze zichzelf bevredigden, was voor Rome in de jaren vijftig onaanvaardbaar. Achteraf is duidelijk geworden dat deze krampachtige reactie plaatsvond in de periode dat het recent aan het daglicht gekomen seksuele geweld een hoogtepunt bereikte. Het tekent de discrepantie tussen werkelijkheid en ideaal waarmee de geestelijken in die tijd van doen hadden. De kerkelijke opvatting over seksualiteit speelt hierin mee. De seksualiteit is volgens de leer van de rooms-katholieke kerk gericht op voortplanting en zou met de wil te beheersen zijn. De reacties van de kluizenaars op het bezoek van Alibek zijn geheel gekleurd door deze opvatting. De betekenis van seksualiteit voor gevoeligheid, voor een vitaal leven, voor vriendschappen, voor een besef van geraakt te kunnen worden door een ander, verdwijnt in deze opvatting. Dat is schadelijk. ‘Als eros niet voldoende aandacht krijgt, wordt kuisheid al snel vervormd tot controle en liefdeloosheid’, concludeert de kritische Australische bisschop Robinson [6]. De kerk heeft nooit afstand genomen van haar opvattingen over seksualiteit en dat maakt dat geestelijken nog altijd een verwrongen beeld krijgen.

Celibaat gehandhaafd
Het verplichte celibaat voor priesters blijft – ondanks de risico’s – gehandhaafd. Sipe geeft in de Oxford Companion to Christian Thought de volgende omschrijving van het celibaat: ‘Het celibaat is een vrij gekozen dynamische manier van leven, gewoonlijk aangegaan op grond van een gelofte die vraagt om een eerlijke en vastberaden poging om te leven zonder seksuele bevrediging, met als doel anderen te dienen vanuit een spiritueel motief’. In het christendom is het spirituele motief dat iemand Christus aanhangt met een onverdeeld hart en zich door het celibaat vrijer kan wijden aan de dienst aan God en de mensheid. Er zijn altijd mensen geweest die celibatair leefden en die veel betekend hebben. De oorspronkelijke beleving van het celibaat was een vorm van protest tegen een in zichzelf opgesloten wereld van seks en vruchtbaarheid, en tegen een samenleving gebaseerd op eer en schaamte. Door het celibaat stapte iemand uit deze wereld en opende een nieuw uitzicht: het leven in Christus.

In de vroege kerk was het niet vanzelfsprekend dat geestelijken celibatair moesten leven. {6} In de derde en vierde eeuw, als de afstand tussen leken en geestelijken groeit, komt de discussie op dat geestelijken zich van seks dienen te onthouden. Het wordt in de loop van de tijden steeds meer een gewoonte. In de twaalfde eeuw wordt het celibaat door Rome als maatregel dwingend aan priesters opgelegd. Priesters namen de last van het celibatair leven op zich, maar niet elke priester bezat de gave daarvoor. Intussen weten we dat niet meer dan vijftig procent van de geestelijken werkelijk celibatair leeft. Toch is de kerk niet bereid haar idee van een verplicht celibaat op te geven en helpt daarmee een ongezonde blokkade bij priesters in stand te houden.

Ook geheimhouding vormt een risico. De leidinggevenden in de rooms-katholieke kerk, de prelaten, zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan de paus. De eed die ze afleggen zegt dat ze nooit zullen onthullen wat aan de Heilige Kerk schade veroorzaakt of deze onteert. Robinson kaart aan dat het daardoor in de kerk om machtsposities en geheimen draait en niet om de waarheid. Je mag de vuile was niet buiten hangen. Geheimhouding is het leidende principe en een machtig middel om controle te houden. De nadruk op geheimhouding bevordert een onwaarachtige houding onder geestelijken. Er kan niet openlijk gesproken worden. Dat vereenzaamt de geestelijken en maakt hen kwetsbaar. Het seksuele geweld vond in deze sfeer plaats en werd geheim gehouden.

Het besef dat de kern van het systeem van de kerk haar geestelijken kwetsbaar maakt voor misbruik en dat dit niet ter discussie staat, maakt dat de kritiek aanhoudt en dat de reacties uit de kerk als onwaarachtig worden ervaren. De paus kan wel om vergiffenis vragen voor het misbruik, maar als dat niet gepaard gaat met de bereidheid om structurele veranderingen aan te brengen, zijn het lege woorden. Ik denk dat de buitenwereld deze onwaarachtigheid proeft en aan de deur van de kerk blijft bonzen.

Drs. Arthur Hegger is klinisch psycholoog en als directeur behandelzaken werkzaam bij Behandelcentum Woodbrookers.

  1. Deze tekst is gebaseerd op het hoofdstuk De rol van religie bij seksueel geweld in kerkelijke context dat van de hand van de auteur verscheen in Ganzevoort, R.R. (e. a.) (2013). Geschonden vertrouwen. Seksueel misbruik in een religieuze context. Tilburg: KSGV. Het is een vorm van wat met een verkeerd woord zelfplagiaat genoemd wordt.
  2. Deetman, W., N. Draijer, P. Kalbfleisch, H. Merkelbach, M. Monteiro & G. de Vries (2011). Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk. Amsterdam: Balans. Eveneens: www.onderzoekrk.nl/eerste-onderzoek/eindrapport.html.
  3. Commissie-Samson (2012). Omringd door zorg, toch niet veilig. Seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen, 1945 tot heden. Amsterdam: Boom.
  4. Boccaccio, G. (2004). Decamerone. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.
  5. Finkelhor, D. (1984). Child Sexual Abuse. New Theory and Research. New York: Free Press.
  6. Robinson, G. (2007). Confronting Power and Sex in the Catholic Church. Reclaiming the Spirit of Jesus. Dublin: Columba.