Een onthullend relaas over een pijnlijke episode

Proefschrift over de theologische rechtmatigheid van de schorsing van ds. R. Kok

Een onthullende geschiedenis van een pijnlijke periode van de Gereformeerde Gemeenten. Zo is het proefschrift van dr. M. Golverdingen, predikant van de Gereformeerde Gemeenten,  te typeren. De rode draad is de schorsing van ds. R. Kok in 1950, wiens prediking op gespannen voet stond met de theologische doctrine van het kerkverband.

Golverdingen beschrijft de periode van het kerkverband in een cruciale periode na de Tweede Wereldoorlog, van 1946 tot 1950. Van het woelen van de wereld horen we nauwelijks iets, noch van de geruchtmakende ontwikkelingen in de kerken, zoals de theologie van Karl Barth en de opkomende oecumenische beweging. En áls ze even genoemd worden, is dat om ze snel af te wijzen. Wat wél telt in het kerkverband is de theologische kwestie van de toe-eigening van het heil, met name de vraag of de beloften wel voor iedere hoorder van het Evangelie bestemd zijn en langs welke weg de zondaar zich de genade moet toe-eigenen. Deze situatie lijkt veel op wat binnen de Gereformeerde Kerken tijdens de Tweede Wereldoorlog plaatsvond. Terwijl de wereld letterlijk in brand stond, ging alle energie in de kerken op in felle ‘broedertwisten’ over verbond en doop, uiteindelijk leidend naar de scheuring van de Vrijmaking in 1944.  

Profilering kerk
De kern van het proefschrift spitst zich toe op de langslepende problemen rond ds. R. Kok, een nogal prominent aanwezige predikant die na jarenlange discussie in 1950 geschorst werd vanwege de zogeheten ‘vereenzelviging’ van de beloften van het Evangelie met de beloften van het verbond. Voor de huidige christen misschien muggenzifterij, maar voor het kerkverband van de Gereformeerde Gemeenten destijds (en nog steeds) een wezenlijk item. De kerk had zich sinds het begin van de twintigste eeuw in sterke mate geprofileerd richting enerzijds de Gereformeerde Kerken van A. Kuyper (en hun ‘gemakkelijk’ geloof, een te vanzelfsprekende Avondmaalsgang en de leer van de veronderstelde wedergeboorte) en anderzijds de Christelijke Gereformeerde Kerken en hun zogeheten drieverbondenleer.

Met name dat laatste vormde de achtergrond van de schorsing van Kok. Deze doctrine gaat, zoals de term aanduidt, uit van drie verbonden: het verbond der verlossing (of de eeuwige raad des vredes), het verbond der werken (met Adam) en het verbond der genade. Het verbond der verlossing staat voor het overleg dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest al vóór de schepping hebben gevoerd over het eeuwig heil van de uitverkorenen. Het genadeverbond is de uitwerking van dit verbond der verlossing zoals dat na de zondeval gestalte heeft gekregen, met name in het leven van Abraham en zijn zaad.

De kern van de discussie cirkelt rond de overtuiging van de drieverbondenleer dat alle gedoopten in het genadeverbond zijn, zij het echter niet automatisch: datgene wat van Godswege toegezegd wordt moet in de weg van geloof en bekering werkelijkheid worden. Voormannen in de Gereformeerde Gemeenten als G. H. Kersten en C. Steenblok hadden hier grote moeite mee. De doop bezegelt volgens hen niet het in-zijn van elk gedoopt kind in het verbond der genade, maar (uitwendig) de belofte die alleen geldt voor de uitverkorenen. De Gereformeerde Gemeenten maakten daarom onderscheid tussen de beloften van het Evangelie (die voor alle hoorders gelden) en de beloften van het verbond (alleen voor de uitverkorenen). Wie deze beloften vereenzelvigt (identificeert), holt het wezen van het verbond uit, vandaar dat regelmatig gesproken wordt van een ‘verbondsontzenuwende’ leer (men haalt de zenuw uit het verbond). Niet voor niets had het kerkverband in 1931 in leeruitspraken vastgelegd dat het verbond der genade onder beheersing van de verkiezing staat. De schorsing van Kok stond daarom in het teken van de handhaving van de leeruitspraken van 1931, zo heeft ds. W. Visscher terecht er eens op gewezen. Alleen door wedergeboorte krijgt de mens immers deel aan  de verbondsbeloften. Wie wedergeboren is, gaat daarom over van de ene belofte naar de andere.

Het merkwaardige is dat Kok zelf geen aanhanger van de drieverbondenleer was, en zelfs ook niet leerde dat alle gedoopten in het verbond der genade waren. In zoverre bleef hij voluit predikant van de Gereformeerde Gemeenten, ook nadat hij later overging naar de Christelijke Gereformeerde Kerken. Wel leerde hij dat een dopeling mag pleiten op de doop, wat echter verwarring opriep in het kerkverband, want pleiten is toch een geloofszaak en daarvoor moet men (eerst) het geloof hebben. Het probleem met Kok was dat hij een taal sprak (vooral beïnvloed door Schotse en Engelse oudvaders) die in zijn kerkverband niet gangbaar was Kok sprak een taal die in zijn kerkverband niet gangbaar was en daarom vervreemding opriep. Voortdurend lezen we het verwijt dat Kok de doodsstaat, de soevereiniteit van God en de verkiezing veronachtzaamde, de verantwoordelijkheid en de eis van het geloof te scherp dreef en te weinig ‘separeerde’ tussen  ware en schijngelovigen. Stevige beschuldigingen als arminianisme en algemene verzoening bleven niet uit.

Kerkorde met voeten getreden
Het gaat te ver om in dit bestek de uitvoerige gebeurtenissen rond de schorsing van Kok aan de orde te stellen. Golverdingen zet uiteen dat de meest elementaire beginselen van kerkorde en kerkrechtelijke procedures met voeten getreden werden. Dat gebeurde onder meer door de synodale goedkeuring van de eigenmachtige instituering van een tweede (alternatieve) gereformeerde gemeente in Veenendaal waar Kok stond. ‘God heeft een kwade zaak goedgekeurd’, stelde de preses ds. Aangeenbrug op de synode. Men zong zelfs het danklied: ‘Geloofd zij God met diepst ontzag’.  

Golverdingen lijkt meer op de hand van Kersten dan op die van Kok te zijn, doordat ook hij zich keert tegen de ‘vereenzelviging’ (zoals bleek tijdens zijn promotie). Hij verwijt Kok gebrek aan theologische zelfcontrole, onzorgvuldigheid en onduidelijkheid, maar, zo kunnen we vragen, ligt dat niet hierin dat Kok zelf vastliep met deze onderscheidingen? Het is ook lastig om, niet alleen aan een buitenstaander, maar ook aan een kerkganger uit te leggen dat er twee soorten beloften zijn, die van het Evangelie en die van het verbond.

De Gereformeerde Gemeenten konden ook moeilijk anders doen dan Kok te schorsen omdat hier een wezenlijke overtuiging in het geding was die haaks stond (en staat) op het  ‘theologisch eigene’ van de Gereformeerde Gemeenten. Het is ook de visie van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland, die op het punt van het verbond (alleen voor de uitverkorenen), de doop (een uitwendige verzegeling, geen beloofde toezegging aan het afzonderlijke kind) en de zogeheten standen  in het genadeleven (er is een weg van wedergeboorte naar bewuste rechtvaardiging) theologisch op dezelfde wortel stoelen.

Méér dan theologie
Er is echter méér dan theologie. Golverdingen laat overtuigend zien hoe in de rechterflank van het kerkverband een breed verzet leefde tegen het verenigingsleven, zoals op het gebied van zang-, jongelings- en meisjesverenigingen. Men vreesde voor zelfgemaakte vroomheid en verstandsgeloof. Het is frappant dat na de schorsing van Kok de bezwaren tegen het verenigingsleven direct op de synode kwamen. Juist anti-Kok predikanten als F. Mallan, D. L. Aangeenbrug en C. Steenblok roerden zich op dit punt. Het ironische is dat juist deze predikanten in 1953 het veld moesten ruimen in het kerkverband nadat zij zich niet konden verenigen met de afzetting van Steenblok als docent van de Theologische School. De theologische studenten keerden zich tegen de eenzijdige manier van lesgeven van Steenblok, die het zelfs presteerde om van de Schotse schrijvers – de lievelingslectuur van Kok – te zeggen dat deze met een ‘remonstrantse draad’ doortrokken waren. Kortom, de Gereformeerde Gemeenten hebben weinig ‘profijt’ gehad van deze predikanten. K. Exalto heeft ooit de befaamde woorden gebezigd dat de Gereformeerde Gemeenten sindsdien pendelen tussen Kok en Steenblok.

Intriges
Golverdingen beschrijft accuraat allerlei intriges. Het meest schokkende vond ik wel dat daags voor de schorsing van Kok, ten huize van ds. Aangeenbrug in Dordrecht, er een besloten overleg van enige predikanten was waarbij men besloot dat Kok de volgende dag zou worden geschorst. Een zoon van Aangeenbrug had een en ander afgeluisterd (het lijkt wel een detectiveroman…) en belde Kok op dat hij de dag erop geschorst zou worden. Wat inderdaad gebeurde. De schorsing was feitelijk al ten volle besloten. Toen Kok tijdens de synodevergadering weigerde de vereenzelviging van aanbod en belofte terug te nemen, riepen de aanwezigen: ‘We zijn klaar. We zijn klaar’. Niemand durfde zich tegen de schorsing te verzetten, want men vreesde eenzelfde behandeling als Kok. Nadien voltrok zich een ‘zuivering’ van voorstanders van Kok in het kerkverband. De schorsing heeft, zo zet Golverdingen uiteen, in de breedte van de gereformeerde gezindte (De Waarheidsvriend, Het Gereformeerd Weekblad, De Reformatie en De Wekker) felle kritiek opgeroepen.

Golverdingen beschrijft de zaken objectief, haast als een notulist. Hij baseert zich vooral op primaire bronnen (archieven, mondelinge mededelingen), al verwerkt hij helaas niet de literatuur over Kok die de laatste jaren is verschenen en die vaak een theologische duiding geeft van het conflict. De dissertatie leest als een trein, is terecht opgemerkt tijdens de promotie, wat ongetwijfeld komt door de spannende maar vaak weinig verheffende intriges, het gekonkel achter de schermen en de meest bizarre verwijten (zoals: als Kok gelijk had met zijn visie op de beloften, zouden we de hel wel kunnen sluiten, zo stelde Van de Woestijne). Golverdingen waagt zich niet aan een soort van rehabilitatie van Kok. Golverdingen waagt zich niet aan een soort rehabilitatie van Kok Dat behoort volgens hem niet tot zijn taak als historicus en wetenschapper.

Al zouden de kerkordelijke procedures wel zorgvuldig in acht genomen zijn, een prediking van de belofte van het verbond aan alle gedoopten is voor het kerkverband altijd onaanvaardbaar. Men zou zelfs de stelling kunnen verdedigen dat Golverdingen door middel van zijn proefschrift in feite de theologische rechtmatigheid van de schorsing heeft beargumenteerd. Hier was een zaak in het geding die volgens het heersende dogmatische gedachtepatroon nooit getolereerd kon worden. Daarnaast spelen bij scheuringen en kerkelijke conflicten altijd sociale en persoonlijke factoren een rol. Kok was, zoals gezegd, een prominente persoonlijkheid die wist wat hij wilde en onverbloemd zijn mening te kennen gaf, vooral  in publicaties. Hij nam aanvankelijk diverse uitlatingen terug maar was uiteindelijk niet bereid tot compromis. Op een gegeven moment stonden persoonlijkheden tegenover elkaar met als gevolg dat de scheuring onvermijdelijk was.

De manier waarop Golverdingen deze studie heeft voltooid, met een zeer zwakke gezondheid, verdient alle respect. Golverdingen heeft met deze studie de kleine kerkgeschiedenis een grote dienst bewezen. Want klein blijft deze kerkgeschiedenis wel, wanneer we de heftige en soms weinig verheffende broedertwisten zien tegen de achtergrond van het reilen en zeilen van de kerken van de Reformatie, om maar niet te spreken van de wereldkerk. Ik moest regelmatig aan een gevleugelde uitspraak van de onverdachte puritein Hugo Binning denken, die haast ironisch veel onvruchtbaar geredeneer ontmaskert met deze woorden: ‘Voor wie zijn Gods beloften? Voor hen die ze aannemen.’

Naar aanleiding van dr. M. Golverdingen, Vernieuwing en verwarring. De Gereformeerde Gemeenten 1946-1950. Den Hertog, Houten, 2014. ISBN 978 90 331 2602 4 - 346 pagina’s - 47,50 euro.

Dr. Klaas van der Zwaag is religiejournalist en recensent, en publiceert in diverse bladen over theologische, filosofische en politieke onderwerpen.