Geloofsopvoeding is leren kijken
In deze jaarserie van Wapenveld hebben we het over het belangrijkste aspect van de christelijke opvoeding: kinderen inwijden in geheimen. Goede ouders gaan hun kinderen voor in een voor hen nog onbekend gebied van geloven en leven, maken hen daar wegwijs, zodat dat gebied hen voldoende vertrouwd wordt om daar zelf de weg te gaan vinden.
We voelen aan dat dat veel meer vraagt dan kennis overdragen, veel meer dan een desnoods heel gedetailleerde landkaart meegeven en een goede uitrusting. Inwijden in geheimen betekent er zelf kennis van hebben, er vertrouwd mee zijn, en weten dat inwijding altijd overgave vraagt: initiatie, in-wijding, deel krijgen aan een eerder onbekende werkelijkheid. Wie een ander inwijdt, moet zelf ervaringsdeskundige zijn. Wie ingewijd wordt, moet daarop kunnen vertrouwen. In een onbekend gebied moet je je aan de gids kunnen en durven toevertrouwen.
Inwijden in geheimen
De nog steeds veel gelezen emeritus hoogleraar Wim ter Horst schrijft in een van zijn boeken: ‘Opvoeders moeten wat ‘over’ hebben voor hun kinderen: liefde, hoop, geloof.’ Op de vraag van een interviewer wat hij daarmee bedoelt, antwoordt Ter Horst: ‘Heel letterlijk: heb je als ouders nog tijd en energie over? Of kom je zelf tekort? Als dat het geval is, heb je niets om met je kinderen te delen. Dat is ernstig. Ga met je kind de sneeuw in. Kijk samen naar een vogeltje. Raap een veertje op en zeg hoezeer je geroerd wordt door de schoonheid van de natuur. Als je je hart laat spreken en je je verwondering uit, gaan kinderen als vanzelf resoneren.’
Even daarvoor in hetzelfde interview: ‘Aan de opvoeding zit een kennisaspect: ouders moeten hun kinderen verhalen bijbrengen. Liederen ook. En gebeden. Maar zeker zo belangrijk is het betekenisaspect: wat zeggen al die verhalen nu voor het dagelijkse leven? Als kinderen niet aan vader en moeder merken dat Bijbellezen, bidden en zingen iets met hen doen, dan zal het met hen evenmin snel iets doen.’
Zijn er nu bronnen in de Bijbel – verhalen of specifieke teksten – of in de kerkelijke traditie, die gaan stromen wanneer het hierover gaat? Ik denk: vele, wanneer we met deze blik gaan lezen en herlezen. Ik noem in deze overweging drie sprekende voorbeelden.
Geheimen openleggen
‘Mijn volk, ik ga geheimen openleggen’, zo luidt de eerste zin van de prachtige berijming van Psalm 78. In die psalm ‘leest’ de wijsheidsleraar de geschiedenis van Israël terug, en maakt daar vervolgens een leerdicht van, een onderwijzing. Wat zat er nou achter alles wat gebeurd is? Wie zat of wie zaten erachter: God, het volk, de vaderen, en wat betekent dat voor ons nu? Psalm 78 doet met de verhalen wat Ter Horst van ouders vraagt: de psalmist vertolkt het betekenisaspect van de verhalen. Het zijn niet maar feiten uit de vaderlandse geschiedenis, maar ze vertellen ons wie God is, wie Israël is, wat historische schuld inhoudt, en wat Gods trouw aan Israël inhoudt. En ze vertellen wat de vraag uit dat alles is voor het volk in het heden. Dat laatste niet het minst! Dat zijn de verborgenheden die dit soort Psalmen openleggen. Zij wijden in in geheimen, in wat ligt achter de dingen die gebeuren. Opdat wij wijs worden.
Op deze manier ‘lezen’ de wijsheidsleraren in de Psalmen, in de Spreuken, in de Prediker en in het boek Job, de geschiedenis, het heden, de natuur, en vooral: de ‘grandeur’ en ‘misère’ van de mens. Steeds gaat het dan om twee vragen: Wat is de betekenis? En hoe verandert die ons waarnemen, ons interpreteren en ons handelen? Inwijding impliceert altijd verandering.
Oprecht handelen
‘Wie oprecht handelt, zoekt het licht op’, dat is in de ietwat vrije vertaling van de nbv de slotsom van de verhaalde ontmoeting van Jezus met Nicodemus. Daarin gaat het – zoals in veel hoofdstukken in het Johannesevangelie – om ‘inwijding in geheimen’. Jezus wijdt Nicodemus in, gaat deze voor in een onbekend land, waar Nicodemus nog geen kennis van heeft. Wel verlangen naar: hij is een van die mensen die ‘tot geloof in Jezus kwamen omdat ze de tekenen zagen die Hij deed’. Daarom zoekt hij Jezus op, maar het is nog nacht. Daarmee begint het hoofdstuk. En gaandeweg wordt het licht, gaan Nicodemus de ogen open, ziet hij het licht dat in de wereld kwam. Ziet hij wat hij zocht, wanneer hij ziet wie Jezus is, de Mensenzoon. Die beweging zien we in het Johannesevangelie een aantal keren weer. Heel mooi in het lange hoofdstuk 9 dat begint met de genezing van de blindgeborene. In dat verhaal gaat het om het komen tot werkelijk zien: inzicht. Bij wie komt het daarvan, en bij wie niet? Dat is daar de prangende vraag.
De slotsom van Johannes 3 geeft het antwoord op die vraag. ‘Wie de waarheid doet, zoekt het licht’. Dat is Nicodemus ten voeten uit. Zo komen we hem nog twee keer tegen in het evangelie, als de man die het in het Sanhedrin opneemt voor Jezus. Tegen de meerderheid in komt hij op voor de waarheid. En we zien hem terug in de hof van Jozef van Arimathea, bij de graflegging van Jezus. Beide keren wordt hij aangeduid als ‘degene die in de nacht bij Jezus was gekomen’. Wie oprecht handelt, is ook de mens die het licht opzoekt. En andersom. Die twee zijn in de weg van de mens tot kennis van de Waarheid kennelijk zijde en keerzijde.
Juist dit is van niet te overschatten betekenis voor opvoeding in een geseculariseerde en pluralistische samenleving, waar geen vaste kaders meer zijn van waarden en normen, die vanzelf spreken en alleen maar aangeleerd en ingeoefend moeten worden. Opvoeding is inwijding geworden, en is daarmee gepersonaliseerd. Wie zijn of haar kinderen inwijdt in de kennis van de geheimen van het leven voor God en met de naaste, die moet het voordoen. Dat vraagt ouders ‘uit één stuk’: betrouwbaar, die doen wat ze zeggen en zeggen wat ze doen, en waarom ze het doen. Datzelfde geldt voor de voorganger, de catecheet, de geestelijk leider. En: datzelfde geldt ook voor het kind, de catechisant, de wijdeling van zijn/haar kant. Al in de vroege kerk moesten de wijdelingen, de aanstaande dopelingen, tijdens hun catechumenaat zich oefenen in ‘zelfloze liefdedienst’ of de caritas. Door de ervaringen die ze tijdens dit handelen opdeden, kregen ze innerlijk besef van de betekenis van de inspiratie en motivatie die Jezus bezield had en waarin zij hem probeerden na te volgen. Wie oprecht handelt – in zelfloze liefdedienst – die zoekt het licht, en komt tot het licht.
Kijk met je innerlijk
Ga met je kind de sneeuw in. Kijk samen naar een vogeltje. Raap een veertje op en zeg hoezeer je geroerd wordt door de schoonheid van de natuur. Als je je hart laat spreken en je je verwondering uit, gaan kinderen als vanzelf resoneren. Zo Ter Horst. Eigenlijk zegt hij wat Augustinus in een preek over een ander ‘inwijdings-verhaal’ in het Johannesevangelie noemt (Johannes 5): Leer je kinderen kijken met hun innerlijk. Augustinus schrijft: ‘God gaf u ogen in uw hoofd en verstand in uw hart. Schud dat verstand van uw hart wakker, activeer die bewoner van dat innerlijk oog. Zet hem voor het raam en laat hem kijken naar Gods Schepping. (...) Kijk naar wat gemaakt is en zoek de maker. Kijk naar wat u ziet en zoek wat u niet ziet. [1]
Dat is het derde dat ik wil noemen, een tekst uit de traditie van de mystagogie, de praktijk van de inwijding. De voorganger gaat hierin voor. De opvoeder idem. Zij wijden in in de geheimen. Hoe? Door te helpen kijken naar wat te zien is, en te helpen zoeken wat de ander nog niet ziet. In vertrouwen dat wie oprecht handelt, het licht zoekt, en dat wie oprecht zoekt, vindt.
- Aurelius Augustinus, De weg komt naar u toe. Preken over teksten uit het Johannesevangelie, Eindhoven 2007, p. 113, n.a.v. Johannes 5 vers 19.