Blasfemie

‘Alle koeien zijn dieren, maar niet alle dieren zijn koeien.’ Zolang het hier nog om koeien en dieren gaat, lijkt de stelling een open deur. Zodra het om menselijke zaken en aangelegenheden gaat, wordt het lastiger. Er is nog begrip voor de stelling: ‘Veel mensen zeggen dat ze gelovig zijn, maar niet al deze gelovigen hangen een godsdienst aan.’ Echter, dit begrip ontbreekt vaak waar de omgekeerde, even ‘ware’ stelling wordt geponeerd: ‘Veel mensen hangen een godsdienst aan, maar niet alle aanhangers van een godsdienst gedragen zich als gelovigen.’

De eerste stelling is aanvaardbaar, behalve voor diegenen die menen dat het aanhangen van een godsdienst, welke dan ook, een noodzakelijke voorwaarde is om jezelf als gelovige aan te duiden. Het probleem met de tweede stelling is natuurlijk dat deze een oordeel bevat. Wie bepaalt hoe een gelovige zich behoort te gedragen? Wat zijn de criteria?
Toch zou ik willen dat deze stelling vaker klonk. Het valt op dat steeds meer niet-gelovigen denken dat slaafsheid, haat en geweld jegens zwakkeren en andersdenkenden, en dat machtswellust en hypocrisie per definitie bij ‘geloven’ horen. Is het even stil rondom de katholieke kerk, dan zijn daar Boko Haram in Nigeria en ISIS in Syrië en Irak, die in naam van de ware, zuivere islam, de meest afschuwelijke daden verrichten. Zoals tolerante spirituele zoekers kunnen opmerken dat ‘eigenlijk alle godsdiensten op hetzelfde neerkomen’, zo menen ook steeds meer verlichte ongelovigen dat alle godsdiensten op hetzelfde neerkomen, zij het uitsluitend in negatieve zin.

Beide groepen hebben gelijk. Met een heilsleer kun je immers vele kanten op, ook de oneigenlijke.
Met het geloof in God niet. Wie gelooft, kan niet anders dan medeschepselen, dieren niet uitgezonderd, beschouwen als onderdeel van de schepping. Van een plan dat wij mensen, juist omdat wij géén goden zijn, nooit (volledig) kunnen kennen. Mensen kunnen vroom geboden naleven – maar hoe het oordeel van God zal uitvallen? Dat blijft toch aan God. Die houding hoeft niet tot onverschillig relativisme te leiden. Integendeel. Ze vraagt om de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Een zogenaamde gelovige die anderen door middel van dreigingen, eisen, cadeautjes, mooie beloftes of bloedig geweld tot ‘zijn’ geloof wil dwingen, en anders tot uitsluiting of zelfs tot moorden overgaat, miskent Gods eigen ondoorgrondelijke wegen om mensen tot zich te trekken, laat staan dat hij de (door God ingeschapen) vrije wil in zijn medeschepselen erkent. 

Zelfs als zo’n gelovige erin slaagt om anderen met manipulatieve verleidingskunstjes of keiharde dwang te bekeren, weet hij diep in zijn hart dat zo’n bekering voor God niets hoeft te betekenen, omdat ze niet is geschied op grond van een eigen inzicht of ervaring. Nee, de ‘bekeerder’ heeft voor God gespeeld, en lijkt daarmee weinig eerbiedig en deemoedig vertrouwen te stellen in de Almacht die hij aanbidt. Integendeel, hij maakt zich schuldig aan het in diskrediet brengen van andere gelovigen, en nog erger: aan het ijdel gebruiken van de naam van God. Dergelijke fanatiekelingen hoeven niet bestreden te worden, maar het is te weinig om hun gedrag af te zetten tegen de eigen geloofspraktijk en dan te stellen: ‘Vrees niet, mij gaat het om vrede, vergeving en naastenliefde – ik ben zo’n godsdienststrijder niet.’
Mij dunkt dat ‘gelovigen’ die anderen vernederen, manipuleren, misbruiken of zelfs martelen om hun geloof erdoor te drukken, ten minste één misdrijf ten laste mag worden gelegd, te weten: verregaande blasfemie. De honende opmerkingen van sommige atheïsten zijn niets vergeleken bij de misdaden die de extremistische godsdienstfanaten plegen. En het zijn andere gelovigen die dat best wat vaker aan de kaak mogen stellen. Het liefst in onderzoekende, vragende vorm. Want hoe uitzichtloos moet een leven zijn, wil iemand vatbaar zijn voor de gewetens-ondermijnende, moordlustige retoriek als die van ISIS?