Elk nieuw geslacht ervaart zijn trouw

Gouden moment

En toen stond ik daar opeens zelf. Samen met mijn vrouw bij het doopvont in een klein kerkje onder de rook van de hoofdstad. Voor de gemeente was het een kerkdienst als zovele. Voor mij niet, ik had dit moment nooit willen missen.

Enkele jaren geleden was het in mijn stoutste vermoedens niet opgekomen dat ik daar al zo snel zou staan. Dat was de tijd van het op ons zogenaamde leerhuis Beth ha-Midrash heerlijk idealistisch soebatten met dispuutsgenoten over de voor- en nadelen van het krijgen van kinderen. Moest je wel kinderen willen krijgen als ze in zo’n wereld zouden opgroeien? Kenmerkend aan die tijd waren ook de kortzichtige Elia-momentjes. Op zondagochtend door de stad fietsen en het gevoel hebben dat je de enige op aarde bent die God dient. Achteraf bleek dat altijd absurd, want de Amsterdamse Noorderkerk of evangelisatiepost stroomde altijd vol en later begreep ik dat de stoelen in de migrantenkerken ook niet aan te slepen waren. Het was de tijd van oreren over onderdompeling, de tijd van elkaar bevragen of je opgevoed bent met het idee dat je schaapje van de goede Herder bent of dat je maar veel moest vragen om een nieuw hartje.

Maar op zo’n moment, als je daar vooraan staat in een Godshuis, valt dat allemaal even weg. Je eigen kind, nota bene je eigen door God aan jou toevertrouwde kind, is net gedoopt.

Ik moest denken aan het feit dat mijn ouders pak ‘em beet vijfentwintig jaar geleden in een Hervormd dorpskerkje met mij naar voren liepen om hun tiende kind te laten dopen. Nu stonden mijn vrouw en ik op haar eerste Moederdag daar zelf. Coram Deo en ten overstaan van dierbaren. Het was voor mij een groots moment waarop ik merkte dat God trouw is en dat Hij ook nu werkt van generatie op generatie. Dankbaarheid overheerste voor de opvoeding die wij beiden genoten hebben. Onze ouders hebben iets mee willen geven van het dienen in Gods Koninkrijk. Ook nu wij daar vooraan staan, doen zij dat: de ene pa op een Zeeuwse kansel en de andere pa achter een kathedertje in Suriname. Nu is de tijd gekomen dat wij die mare gaan doorgeven, dat wij de verborgenheden, die voorheen onze voorouders vertelden, melden.

Maar ja, dat is me nogal wat. Dat doe je niet zomaar even. Gelukkig wijst Gods gemeente je de goede richting. Niet voor niets zong de gemeente uit volle borst, als bevestiging van het zojuist getoonde verbondsteken, de psalm uit de berijming van Johannes Eusebius Voet (1764) die ik als peuter als eerste geleerd heb. Het zogenaamde ‘Opent uwen mond’ klonk, nadat de 105e psalm ten gehore was gebracht waarin naar voren komt dat God aan Zijn verbond denkt.

De meelevende gemeente was nog in gedachten bij het verbond met vrind Abraham, maar onze voorganger nam ons mee naar de kleurrijke boog in de lucht ten tijde van Noach. Hij wees ons erop dat er niet zozeer in de Bijbel staat dat wij aan Gods verbond moeten denken als de regenboog zichtbaar wordt. Nee, het mooie is juist dat er staat dat God Zelf aan Zijn verbond denkt (Genesis 9). Kijk, met zo’n God kun je ook anno 2014 je kind in een goddeloze wereld op weg helpen. God gaat door met Zijn werk. Hij denkt nog steeds aan het verbond. Dat geheim mogen wij openleggen.

Ik begin David een klein beetje beter te begrijpen, die 3000 jaar geleden dat mooie lied bij zijn harp zong. Sinds 1968 zingen we hem met deze woorden na: Gods goedheid is als morgendauw: elk nieuw geslacht ervaart Zijn trouw.