De deur naar vergeving

Over de onmogelijkheid van vergeving in W.J. Ottens ‘Braambos’
Neem Dutroux. Een beter vergelijk voor 'dat wat onvergefelijk is', is er niet op dit moment. De vele nieuwsfeiten en misselijkmakende aanklachten tegen hem, culmineerden misschien wel in dat ene radiobericht, dat hij - na langdurig misbruik - één van zijn slachtoffers levend begraven zou hebben. Primaire reactie: walging. Eerste gedachte: zo'n vent moeten ze gewoon... Zo iemand kan en mag nooit vergeven worden! En dat is dan de reactie van een buitenstaander; 'even geraakt'. Maar door welke hel gaan ook nu weer ouders, broers en zussen van de slachtoffers?

De onmogelijkheid van vergeving. Enkele weken eerder zag ik het toneelstuk Braambos van Willem Jan Otten. Dat ene radiobericht zette op scherp waar het ook in Braambos om draait: dat er misdaden zijn waarvoor hoegenaamd geen vergeving mogelijk is.
Misdaden van het kaliber waarvan Dostojewski’s Iwan Karamazow al uitriep: ‘Ik wil niet dat een moeder de beul omhelst die haar zoontje door zijn honden heeft laten verscheuren. Ze moeten niet wagen hem te vergeven!’ Misdaden ook die mensen er toe brengen God vaarwel te zeggen, of – met de woorden van Iwan – Hem hun toegangkaartje terug te geven.

Braambos is ‘Een kleine tragedie van de vergeving in vier bedrijven’. Het stuk draait om Guusje, de tweelingzus van Lena, en om Bruce, Lena’s verkrachter. Meer dan 15 jaar terug heeft Bruce Lena enkele dagen aaneen op een afschuwelijke wijze verkracht. Hij is nooit als dader gepakt, maar Lena heeft, nu een jaar terug, op de dag van de verjaring van de misdaad zichzelf opgehangen. Lena heeft voordien niet meer gesproken en is alleen nog maar de schim geweest van wie ze ooit was.
Zus Guusje is net met een oude kennis – ex-vriend van Lena – overeengekomen dat hij als kunstenaar haar huis mag gebruiken om aan een levensgroot schilderij te werken, als Bruce blootsvoets – en meer dood dan levend – het toneelstuk binnenstrompelt. Hij denkt dat Guusje Lena is, valt aan haar voeten neer en smeekt om vergeving. Slechts één woord wil hij. ‘Bid voor me’, vraagt hij. Het antwoord: ‘Zoek de dikste boom en hang je op. Verdwijn en sterf!’

Schuldbekentenis en de vraag om vergeving

In Kafka’s ‘Proces’ vertelt een geestelijke aan Jozef K het verhaal van een man die, uit angst voor de moeilijkheden die dat met zich meebrengt, zijn hele leven voor de deur van ‘de binnenkamer van de wet’ zit te wachten tot hij toestemming krijgt om binnen te gaan. Uiteindelijk, vlak voor zijn dood, vertelt de deurwachter hem dat deze deur alléén voor hem bestemd was, maar dat die nu gesloten wordt. Op zijn vraag wat de man had moeten doen om binnen te kunnen, krijgt Jozef K geen antwoord [1]. Elders tekent Kafka in een dagboeknotitie aan: ‘bekentenis, onvoorwaardelijke bekentenis, openspringende deur…’ De onvoorwaardelijke bekentenis van de misdaad is als een openspringende deur, is een doorbraak [2].

Horen we daar bij Dutroux niets van, in Braambos is er in ieder geval sprake van een ernstig gemeende schuldbekentenis. In berouw en boete valt Bruce voor zijn slachtoffer op de knieën. Echter, springt in Braambos de toegangsdeur van Guusjes appartement regelmatig spontaan uit het slot, en zijn er sleutels zoek die weer gevonden worden, de ‘deur naar vergeving’ blijft gesloten. De oprechte schuldbelijdenis van Bruce is misschien een noodzakelijke, maar blijkt voor zijn nog levende slachtoffers geen voldoende voorwaarde om tot vergeving te komen. Het effect van de schuldbekentenis van Bruce lijkt zelfs tegengesteld. Ze leidt niet tot vergeving, maar legt de aanwezige woede en haat pas echt bloot. Wakkert ze aan. Als Lena’s ex-vriend – Hajo – later van dit verzoek om vergeving hoort, komt hij niet meer uit zijn woorden: ‘Is hij helemaal van God los? Is hij – iemand die zoiets vraagt, dat is toch bij de beesten af, die is nog erger dan – …’

Als er onvergefelijke misdaden zijn, volgt daar dan niet uit dat de daders niet meer het récht hebben om vergeving te vragen? Om daar de slachtoffers nog mee lastig vallen? Om ze daarmee een nog bijkomend juk op de schouders te leggen? ‘Hoezo vergeving’, raast Hajo, ‘die man mág niet eens in vrede sterven…’
Vergeven is iets anders dan wegkijken of ontkennen Anderzijds, áls er een reden is om vergeving te vragen, dan geeft Bruce die zelf. Zijn ‘in vrede sterven’ – leven hoeft hij niet meer – is één, maar zijn zorg voor wie hij denkt dat zijn directe slachtoffer is, gaat daaraan vooraf. ‘Ik heb je duizend keer gedood’, stamelt hij, ‘Dat je mij ziet, dat je altijd maar weer mij ziet! Dat is mijn droom, elke nacht weer… O Vader, help Lena die hier voor u staat. Ik heb haar gedood, geef haar het leven!’

De schuldbekentenis en het verzoek om vergeving, bij beiden gaat het in de eerste plaats om het slachtoffer. Daardoor zijn ze gerechtvaardigd, zowel de bekentenis als het verzoek om vergeving. Bruce wil de door hem geslagen wonden, waar hij nog kan, verzachten en helen. Hij wil dat Lena, die Guusje is, bevrijd wordt van het verleden, van de dwangmatige gedachten die haar wel moeten achtervolgen, zodat ze een opening naar de toekomst krijgt. Vergeving schenken is de weg daar naar toe.
Maar dat is hier het probleem. Want Bruce is in zijn schuldbekentenis en vraag om vergeving wellicht zo ideaal als een boetvaardige misdadiger maar kan zijn, maar Braambos gaat niet over schuld en boete. Het is een tragedie van de vergeving. Want tot vergeving komt het niet. De misdaad lijkt te groot. De geslagen wonden zijn te diep, te complex ook.

Het slachtoffer en de verwonding

Bruce vraagt vergiffenis aan Guusje, waarvan hij denkt dat ze Lena is. Maar eerlijk gezegd weet Guusje zelf ook niet meer wie ze is. Ze had namelijk Lena moeten zijn. Lena was destijds op de plaats waar Guusje verwacht werd. En zelfs haar dementerende vader verwart Guusje met Lena. ‘Noem mij Guusje, noem mij Guusje’, smeekt ze op enig moment aan de kunstschilder Hajo. En deze fluistert steeds herhalend haar naam…

Is het hier de persoonsverwisseling die Guusje in een onmogelijke positie plaatst [3], het diepste van wat je iemand met een misdrijf of verwonding kunt aandoen – zeker als die wond in de jeugd geslagen wordt – is wellicht dat je daarmee het slachtoffer zijn ‘ik’, zijn ‘zelf’ afneemt, of zelfs voorkomt dat daarvan sprake is. En wie of wat zou vergeven als er niemand thuis is? Als er geen ‘ik’ is om te vergeven?

Zo zijn er veel volwassenen die een moeizame en ingewikkelde strijd leveren met en om zichzelf, vanwege het verwonde kind uit de jeugd. Die wonden kunnen geslagen zijn met boze opzet of ook ‘met goede bedoelingen’ door derden of ouders/verzorgers, maar dit is steeds het gevolg, dat het kind niet is geworden wie het bedoeld is te zijn. De vraag om vergeving raakt dan aan een leegte, aan een onmacht die het slachtoffer radeloos kan maken. Eén ding is duidelijk, als in concrete gevallen vergeving mogelijk blijkt, dan is dat niet een simpele daad die door het slachtoffer gesteld wordt, maar dan is dat de uitkomst van een weg die moet worden bevochten. Hier lopen de dingen in elkaar over. Want in de zoektocht naar zichzelf – wég vanuit een veel voorkomende cirkel van zelfbeschuldiging en zelfverachting – heeft het slachtoffer de oprechte schuldbelijdenis en vraag om vergeving van de schuldige broodnodig. Het geeft het slachtoffer waar het recht op heeft, het zet hem op zijn benen; niet hij of zij is schuldig! In zekere zin: de heling van het ‘zelf’ kan beginnen.

En toch. Sommige misdaden blijken te groot, sommige wonden te diep. Niet alles is maakbaar. Ook vergeving niet. Juist vergeving niet. Bruce lijkt dat te beseffen. Hij eist in zijn smeken niets.

‘Misschien zou het er nog van gekomen zijn’, denk je als toeschouwer aan het slot van Braambos. Maar Bruce sterft. Vier bedrijven is voor zo’n vergeving gewoon te weinig. Zoals het leven zelf er soms te kort voor schijnt.

De feiten en hun last

Guusje kan niet vergeven en wíl niet ontkennen. Daarin is ze volstrekt eerlijk. De feiten zijn de feiten. De verschrikkelijke verkrachting, tot in de gruwelijke details die Bruce haar daarover vertelt; er mag niets van verdonkeremaant worden! Dat zou ontrouw zijn aan Lena. Ontrouw aan zichzelf ook, naar wie ze juist zoekt. ‘Niet wegkijken!’ heeft ze Hajo toegeroepen toen zij beiden deze verkrachting levensecht nabootsten. ‘Niet wegkijken! Ik ben nu Lena, dit is gebeurt!’ Het is wat het is. De feiten zijn de feiten. Guusje weigert om vergeven te verwarren met wegkijken, zoals Hajo’s vrouw doet. Als zij, naast de berouwvolle Bruce de enige ‘gelovige’ in Braambos, een vermoeden krijgt van het overspel tussen hem en Guusje in Guusjes appartement – op een moment dat Hajo ver weg in het Duitse Colmar [4] had moeten zijn, van waaruit hij haar zelfs nog gebeld heeft – wil ze het niet weten. ‘Niets zeggen’, roept ze hem toe. ‘Je bent in Colmar geweest. Je hébt daar gestaan. Je hebt me dáárvandaan gebeld. Dat moet, dat moet, dat moet.’
‘Niet wegkijken’, zegt Guusje. En gelijk heeft ze. Vergeven is iets anders dan wegkijken of ontkennen. Maar Guusje loopt vast. Mét de feiten, en met haar herinneringen daaraan. Wat moet ze doen?

Een iets minder heftig voorbeeld. Een volwassen man wordt geplaagd door de herinneringen aan zijn zeer rigide opvoeding. Vader vernederde hem soms tot op het bot. Midden in de nacht kan hij daarvan nog met het zweet op zijn rug wakker schrikken. De feiten staan hem steeds weer levendig voor ogen. Wat kan de man doen om zijn vader op diens welgemeende verzoek te vergeven?
Ricoeur [5] wijst erop dat vergeving daar plaatsvindt waar herinneringsarbeid en rouwarbeid bij elkaar komen. Bij herinneringsarbeid gaat het er om dat het slachtoffer verlost wordt van de herhalingsdwang die hem aan het gebeurde gekluisterd houdt, en die onderscheiden wordt van werkelijke herinnering. Want het verleden mag dan waar het de feiten betreft afgesloten en bepaald zijn – zoals de toekomst met betrekking tot de feiten open en onbepaald is – , maar dat geldt alléén voor de feiten. De wijze waarop de feiten beoordeeld moeten worden, wat de zin van de feiten is, is niet voor eens en altijd vastgelegd. Herinneringsarbeid betekent in dit verband dat de zoon bereid is de gebeurtenissen uit het verleden óók te bezien vanuit het perspectief van derden, hier vanuit het perspectief van de vader. Door te luisteren naar het verhaal van vader, door bijvoorbeeld oog te krijgen voor diens onmacht en eigen kwetsuren van destijds, en wellicht ook voor diens verwrongen goede bedoelingen. Zo veranderen niet de feiten uit het verleden zelf, maar mogelijk wel de morele lading die dat verleden met zich draagt. In de herinneringsarbeid stelt het slachtoffer zich open voor hem onbekende achtergronden en intenties van de dader(s) waardoor er een vorm van begrip kan ontstaan als mogelijke stap op weg naar vergeving [6]. Ricoeur verbindt deze herinneringsarbeid aan rouwarbeid, welke beide begrippen hij aan Freud ontleend. Rouwarbeid is het zich geleidelijk losmaken van de geliefde – hier: van de gehate! – tot op het punt waarop deze weer een nieuwe – niet alles overheersende – plek in het bestaan gegeven kan worden.
Maar hoever zijn we hiermee verwijderd van casussen als van Dutroux of van Bruce in Braambos. Hebben zij nog het recht om aandacht voor hun ‘levensverhaal’ te vragen, als dat al helpen zou? Zijn hun namen nog te neutraliseren in het leven van de slachtoffers?

Wat de omstandigheden voor Bruce ook waren – hoe hij er ook zelf aan toe was – hij deed wat hij deed en hij was en is er verantwoordelijk voor. Alle herinnerings- en rouwarbeid bij elkaar wast dat niet weg. En daarbij: de misdaad was te groot, de wonden zijn te diep. Op de slotscène van Braambos na is er dan ook geen moment dat het Guusje lukt zich maar even werkelijk in Bruce te verdiepen, hem werkelijk áán te spreken. Het zou wellicht het begin van verandering zijn geweest.

Jezus in het midden

En Jezus in het midden. Hajo schildert gedurende het toneelstuk zijn schilderij in de woning van Guusje, waar zich dit alles afspeelt. Hij is een aanstormend talent en heeft nu de opdracht om de kruisiging uit te beelden. De Christus aan het kruis midden in een worsteling om vergeving. Guusje en Hajo zijn niet gelovig. De gekruisigde is er voor hen om zich op af te reageren. Om een beeld te vinden voor woede die een plaats moet krijgen. Ze vloeken wat af, Guusje en Hajo. En op enig moment werpt Guusje het Hajo’s gelovige vrouw in een twistgesprek voor de voeten: ‘waar was Hij toen mijn zuster werd vastgebonden en dichtgeplakt en toen ze vroeg om water, en toen ze dood wilde? Waar was Hij toen, die Jezus van jou? En over Bruce – oordeelt Hij daar ook al niet over?’ Vragen en verwijten die in concrete ellende nooit versleten raken, maar steeds weer door merg en been gaan. Zo ook Hajo’s reactie. Hij kruisigt de Christus aan het kruis. Hij heeft het achteraf niet nodig om als inspiratie ‘de Kruisiging van Grünewald’ in Colmar te zien. Bruce is zijn inspiratie. Hij kruisigt Bruce op de plaats van Christus en Christus is Bruce in een schildering die één grote vloek is.

Vergeving kan niet worden afgedwongen‘Niet wegkijken’ was Guusjes devies eerder. Het is wat het is. Dit zijn de feiten. Daaraan dacht ik toen het schilderij een kort moment naar het publiek werd gekeerd. Dit is wat wij in radeloosheid en ongeloof met Hem doen. Hem vloeken, bespotten en verantwoordelijk stellen. ‘Waar was Hij in de ellende van Lena?’, vroeg Guusje.

Al die tijd was Hij nabij, aan het kruis, als een lijdende Man, stervend. Maar is dat een antwoord? Helpt dat om de feiten aan te kunnen, om een nieuwe toekomst te openen? Als Guusje en Hajo al aan iets geloofden, dan gaven ze hier hun ‘toegangskaartje’ terug. Alles beter dan zo’n God. Het kruis als een symbool van halfheid, van onrecht doen aan de verschrikkelijke feiten.
Waaruit bestaat vergeving? Misschien moet je zeggen; het ís in laatste instantie een vorm van ‘geen recht doen aan de feiten’. Het is een zich niet neerleggen bij de feiten, bij de schuldlast die daarop drukt, zónder de feiten zelf maar een moment te ontkennen of te verdonkeremanen. Vergeving moet weliswaar bevochten worden – herinnerings- en rouwarbeid zijn toeleidende wegen – maar uiteindelijk is vergeving méér. Vergeving is gratie, is genade. Het is dit karakter van de vergeving dat maakt dat ze niet afgedwongen kan worden, dat niemand er aanspraak op kan maken. Vergeving is in laatste instantie gratie welke het slachtoffer op diens verzoek aan de dader verleent, en waarbij het slachtoffer als het ware boven zichzelf wordt uitgetild. Ricoeur spreekt hier van de ‘economie van de gave die gekarakteriseerd wordt door de logica van de overvloed’. Het is de liefde die deze overvloedlogica onderscheidt van de wederkerigheidslogica van de rechtvaardigheid.

Het is dit gratiekarakter van de vergeving dat haar eigenlijke kern is. Niet de feiten uit het verleden worden opgeheven, maar de schuldlast die daaraan verbonden is en die dader én slachtoffer in de greep houdt. Eenmaal verlost van deze druk van het verleden, komt ook de toekomst weer open te liggen.
Maar wat betekenen deze woorden nu eigenlijk? Zijn ze in hun verhevenheid niet net zo ergerniswekkend of nietszeggend als die lijdende Man aan het kruis, voor hen bij wie ze slechts aan woede, onmacht, leegte en ongeloof appelleren? Hoezo ‘logica van de overvloed’? Hoezo ‘liefde?’ Wie vergeving vraagt moet rekenen met het naar mensenmaat onvergeeflijke.

Braambos eindigt niet met vergeving. Geen positief slot. Of het moest dit zijn dat Bruce, voor wie die lijdende Man blijkbaar teveel is geworden, zijn boetvaardigheid volhoudt tot aan zijn laatste snik en het Guusje met zijn laatste woord toefluistert: lééf. Of dit, dat Guusje hem op dat uiterste moment haar hand toesteekt en toeroept: ‘niet doodgaan, niet doodgaan’. Of dit, dat de Man aan het kruis, in weerwil van alle verzet, steeds de aanwezige is en – niet rekenend met ‘onmogelijkheid van vergeving’ – in zijn lijden en sterven, in de kruisigingsbeelden van Grünewald die in de slotfase oplichten tegen het decor, slachtoffers, dader en toeschouwers déze paradoxale mogelijkheid voorhoudt: leef!

  1. F. Kafka, Het proces, in: Franz Kafka, Verzameld werk, Em.Querido, Amsterdam, 1989, p. 152vv.
  2. Geciteerd bij M. Buber, zie: ‘Schuld en schuldgevoel’, in de bundel Oerdistantie en relatie, Erven J. Bijleveld, Utrecht, p. 147.
  3. De onmogelijkheid om iemand te vergeven wat hij een ánder aandeed laat ik hier rusten.
  4. Hajo had om inspiratie voor zijn schilderij op te doen naar het Duitse Colmar af zullen reizen, om daar ‘de kruisiging’ van Mathias Grünewald te zien. Hij is uiteindelijk niet gegaan.
  5. P. Ricoeur, ‘Kan vergeving genezen?’ , in: Paul van Tongeren (red), Is vergeving mogelijk?, Damon, Leende, 2000. Ricoeur gaat in dit artikel, anders dan hier gebeurt, in op het gemeenschappelijke of gedeelde geheugen van volkeren die onderworpen zijn aan traumatische herinneringen.
  6. In de contextuele therapie van I. Boszormenyi-Nagy wordt dit principe toegepast in die zin dat het slachtoffer – het kader is veelal de ouder-kind relatie – door zich te verdiepen in de contextuele bepaaldheid van de dader destijds, komt tot een hertaxatie van diens positie waardoor schuld wordt vervangen door begrip.