Zien wij wat we moeten zien?

De voorspelbaarheid van kinderpreken uit de negentiende eeuw

‘Lieve Kinderen! Gij behoort toch niet tot die kinderen, die het uiterst vervelend vinden, gedurig naar de kerk te gaan, alle dagen in den Bijbel te lezen en elken morgen, zoo wel als elken avond te bidden?’

We lezen hier een citaat uit een van de vele kinderpreken die gehouden is, ergens in het midden van de negentiende eeuw, in een kinderkerkdienst op de zondagmiddag. Deze heuse kinderdiensten met heuse kinderpreken, geleid door heuse dominees, waren een nieuw fenomeen in de negentiende eeuw tot een eind in de twintigste. Zij kwamen op naast de bekende zondagsschool en catechisatie, waar veelal de onderwijzer of catechiseermeester leiding gaf.

Deze speciale kinderdiensten waren een initiatief van predikanten, die zagen hoeveel kinderen – vooral uit de volkswijken en in de vele weeshuizen – nauwelijks vertrouwd werden gemaakt met het Evangelie, en met wat wij nu zouden noemen ‘de Bijbelse normen en waarden voor het leven’. De gewone kerkdiensten waren niet geschikt om deze kinderen te bereiken en te boeien. De predikanten en kerkenraden zagen hoe deze kinderen totaal vervreemdden van kerk en christelijk geloof en christelijk leven. De achtergrond van dit initiatief is dus een mix van evangelische bewogenheid over het zielenheil van de kinderen, en de taak van de (Hervormde) volkskerk in de beschaving van de massa.

Dr. Cees Houtman, emeritus hoogleraar Oude Testament aan de PThU, heeft er een mooi boek over geschreven. Boeiende stof voor wie van (kerk)geschiedenis houdt. Door de goede en ook anekdotische verteltrant van Houtman gaat een wereld voor je leven. Een wereld die lichtjaren ver weg lijkt. Ongelooflijk. En tegelijk is het in de tijd nog zo dichtbij. Zelf ben ik in 1950 geboren, en ik heb de uitloper van deze wereld ‘live’ meegemaakt in het klimaat van mijn kinderjaren. De voorkant van het boek van Houtman spreekt een bijna nog levende taal.

Een sfeertekening
Meerdere keren komt in de kinderpreken gehoorzaamheid aan ouders naar voren en aan allen die boven je gesteld zijn. Oprechtheid, matigheid, opgewektheid, vlijt en trouw zijn de kenmerken van een goed christelijk leven, en zijn daarmee het ideaal voor de opvoeding, en de inzet bij het opvoeden en het onderricht.

In de preken blijkt dat God houdt van brave kinderen die veel in de Bijbel lezen, trouw bidden, het fijn vinden om naar de kerk te gaan. Die een voorbeeld nemen aan Samuël, aan Daniël en diens vrienden, en vooral aan Jozef! Jozef die niet loog en niet klikte toen hij zijn vader over zijn broers vertelde, maar juist het goede met hen voorhad toen hij vader Jacob vertelde wat zijn broers gedaan hadden en deden; Jozef, die niet bezweek voor verleiding van vreselijke lusten. Van welke aard die waren bij de vrouw van Potifar, blijft in de preken in het vage. En niet te vergeten natuurlijk Timotheüs, die ‘ieder ledig uurtje in de Bijbel las’.

Al die bekende namen staan voor mensen die zo wijs zijn om in de HERE God te geloven en naar Gods Woord te leven. Er zijn ook talloze mensen – en kinderen – die dat niet doen. Dat zijn domme, onverstandige mensen. Ook al kan het hen in deze wereld best goed gaan. Maar boven hen is de jonggestorven Abia, zoon van de goddeloze koning Jerobeam, verre te verkiezen. We lezen van zijn vroege dood in I Koningen 14: 1-18. Ds. Bruining weet in zijn kinderpreek uit 1848 waarom juist de vrome Abia al zo jong moest sterven. Ik citeer ds. Bruining: ‘God wilde dit kind niet langer in dat booze huis (het paleis van Jerobeam, HdL) laten, opdat het niet met anderen bedorven werd. Hij wilde het vroeg in den Hemel halen. Ook wilde God dit deugdzame kind bewaren voor die vreeselijke straffen, welke Hij over het huisgezin van zijn vader brengen zoude (...) Zoo ziet gij, kinderen! dat het soms een voorregt kan wezen, vroeg te sterven; en dat de Heere wel weet, waarvoor Hij zoo menig kind vroeg weg neemt, eer het nog door de zonden bedorven is.’

Voorspelbaarheid 
Het is boeiende stof, dat zeker. Ik proef de bewogenheid van het Reveil over de nood van de ellendigen in de eeuw van de industriële revolutie en de urbanisatie. Ik word ook  geraakt door de oprechte liefde voor – het zielenheil van – het kind. Maar, dat gezegd, kan ik niet beweren dat het lezen een onverdeeld ‘feest van herkenning’ was. Mij overviel ook en uiteindelijk vooral een gevoel van treurnis, toen ik het zo allemaal zat te lezen. Dat heeft alles te maken met de ongelooflijke voorspelbaarheid van eigenlijk alles wat ik las.

Vrijwel alle historische feiten waren voor mij nieuw. Ik kende alleen de namen en andere geschriften van Van Koetsveld en Gunning JHzn. Beiden waren kennelijk ook beroemde kinderpredikers. Ik was verrast te lezen dat de bekende leidinggevende predikant Hoedemaker zich ook voor dit werk inzette. Wat een enorme werkkracht had die man, kennelijk, dat hij dit er ook nog bij deed. Veel feiten waren voor mij dus nieuw. Maar de doorgaande ‘boodschap’ van het boek van Houtman had ik ongezien zelf kunnen schrijven. Ik wilde dat dát nou net anders was geweest.

Die voorspelbaarheid laat zich met het boek in de hand gemakkelijk opsommen. De predikant van de Nederlandsche Hervormde (Gereformeerde) Kerk van de negentiende eeuw is – van orthodox tot gematigd modern – volksopvoeder De predikant van de negentiende eeuw is volksopvoeder die volledig inzet op de opvoeding van de kinderen tot goede christenen. Hun preken, en hun ijver voor deze diensten, ademen de ‘boodschap’ dat ‘goede christenen’ zijn ‘oppassende burgers’.

Kinderen moeten dus hun plaats kennen en die gehoorzaam innemen. Die plaats staat vast, ijzingwekkend vast, en is door God zo gewild. De standenmaatschappij is een niet geproblematiseerd gegeven in de preken. Hooguit op het punt van zeer kwalijke uitwassen zijn de preken een enkele keer zichtbaar of hoorbaar kritisch.

Van de drie idealen van de Franse Revolutie, vrijheid, broederschap en gelijkheid, is die derde  – gelijkheid – pas in de hemel echt een feit. Hier op aarde kan daar natuurlijk geen sprake van zijn. Het geloof in de hemel is dominant in de preken aanwezig. Het geloof in het bestaan van de hemel is onmiskenbaar voor velen een troostvolle wetenschap. De hemel is het ‘antwoord’ van de prediker op het lijden bij de grote kindersterfte.

Moralisme
En dan is er het allesoverheersende moralisme van de preken. De geloofsgetuigen in de Bijbel figureren in de kinderpreken als voorbeeldige burgers van een keurige samenleving. Een samenleving waar de oppassende burger tegelijk heel angstig is voor de achterbuurten, waar weerzinwekkende lusten gebotvierd worden, lusten die ook jou zomaar zouden kunnen overvallen.

Jozef, Daniël, Timotheüs, Henoch, Noach en Samuël worden tegen dit gevaar voor de kinderen en deze bedreiging voor de eigen wereld ingezet. Soms moet je daarvoor het Bijbelverhaal een beetje herschrijven. Een aansprekend voorbeeld van dat laatste is een preek over Genesis 9, wanneer een Noach op een zwak moment toch wel al te gortige dingen doet, en naakt zijn roes ligt uit te slapen. Ds. Van Balen Blanken vertelt ons hoe het werkelijk zat. Houtman schrijft: ‘De dronkenschap van Noach vergoelijkte hij (ds. Van Balen Blanken) niet. De idee dat Noach een drinkebroer was, wilde hij evenwel vermijden: Noach was schuldig aan ‘onvoorzigtigheid en onmatigheid’, maar bedacht moet worden dat hij ‘niet uit gewoonte, of bijzonderen trek naar wijn’, maar uit onbekendheid met ‘de kracht des wijns’ tot dronkenschap verviel ‘eer hij het wist’.’ 

Ik doe hiermee natuurlijk óók onrecht aan de immense inzet van de predikanten die het dan toch maar deden, wat velen in hun stand zo mogelijk meden. Zij knapten dit vuile werk op, zou je kunnen stellen. En sommigen deden dat jaren lang en met grote liefde voor de kinderen. ‘Hoed af!’, zou ik zeggen. En het is mooi dat Houtman de namen van ds. Bruining, ds. Van Balen Blanken, ds. Koopmans van Boekeren en ds. Gunning JHzn uit de vergetelheid haalt.

En we weten dat de geschiedenis achteraf schrijven niet moeilijk is. Daarbij komt dat ik me nog goed preken herinner over de uitglijders van de geloofshelden in het Oude Testament, waarin ik de prediker vergelijkbare omtrekkende bewegingen hoorde maken, om het moreel aanstootgevende van de Bijbelverhalen weg te masseren. Pas achteraf ben ik mij dat bewust geworden. Dus hoe lezen anderen onze preken achteraf? Hoe lezen anderen onze preken achteraf? Waar zijn wij met onze vanzelfsprekendheden blind voor?

Signaal van een niet-weerbaar christendom
Maar er is iets anders wat mij vooral bezighoudt, na lezing van dit boek van Houtman. En dat is het volgende. We leven in 2014. We herdenken dit jaar de Grote Oorlog 1914-1918, die ons land voorbijging. Op het nippertje. Was het ietsje anders gelopen, en was Nederland zijn neutraliteit kwijtgeraakt, dan waren velen van de kinderen uit de kinderkerken van ds. Gunning JHzn en van ds. Hoedemaker, ook in België of Noord-Frankrijk terechtgekomen, in de loopgraven. Vele Duitse, Belgische, Engelse en Franse kinderen uit de kinderkerken in die landen gingen wel naar de fronten met de bagage van deze Bijbelverhalen volgens deze kinderpreken in hun rugzak. Zij hebben er hun troost uit geput, individueel zeker. Daar zijn getuigenissen genoeg van. Maar – was het geloof dat gewekt was door deze preken, bestand tegen de politieke en culturele werkelijkheid waar deze oorlog voor stond? Dat is een andere vraag.

Wat zeker is, is dat het christendom van de negentiende eeuw het niet heeft gehouden. De kerk en de theologie van het mobilisatie-christendom (Charles Taylor), het christendom van de verzuiling en van de nationale volkskerken en van het piëtisme en zelfs dat van het Reveil zouden verdwijnen in de twintigste eeuw.  

In en na de Grote Oorlog en de daarna volgende oorlog(en) houdt alleen het geloof in de Gekruisigde God en het Evangelie van de rechtvaardiging van de goddeloze stand, zo heeft ons de twintigste eeuw geleerd. Maar wat was het kennelijk moeilijk om dat te zien in een tijd van ogenschijnlijke vrede en aangename rust. Wandelend op het Rapenburg, op de Maliebaan, op het Singel, hoefde je niet echt te zien wat er in werkelijkheid speelde in de buurten daarachter, de achterbuurten. Wat er dus achter die ‘vreselijke lusten’ zit van ‘drank en andere erge dingen die moeilijk bij de naam te noemen zijn, maar we weten wel waar het dan over gaat’. Kennelijk moet je als prediker zelf uit die achterbuurt komen of je er echt in begeven, om het te eigenen. Zoals Bonhoefer en anderen ons voorgoed geleerd hebben: ‘Waar je staat, bepaalt mede wat je (in de Schrift en in het leven) verstaat’.

Maar veel lastiger is de vraag of wij als predikers en kerkgangers anno 2014 wel staan waar we moeten staan en zien wat we moeten zien. Ik ben daar nog niet zo zeker van. Die onrustige gedachte drong zich bij mij op bij het lezen van het interessante boek van Cees Houtman.

Naar aanleiding van C. Houtman, Kinderkerk en kinderpreek, Geloofsopvoeding in het negentiende-eeuwse protestantse Nederland. Jongbloed, Heerenveen, 2013.

ISBN 978 90 889 7077 1 - 288 pagina’s - 24,95 euro.

Dr. H. de Leede, oud-rector van het Theologisch Seminarium van de PKN, is sinds 2007 universitair docent praktische theologie aan de Protestantse Universiteit te Amsterdam.