Mijn beloofde land
Uitgeverij Unieboek | Het Spectrum, Houten-Antwerpen, 2013.
ISBN 978 90 003 2609 9 - 480 pagina’s - 29,99 euro.
De bekende politieke columnist van het Israëlische dagblad Haaretz, Ari Shavit, heeft een prachtig en belangwekkend boek geschreven. Vanuit een existentiële betrokkenheid bij en liefde voor de staat Israël, is hij op zoek naar de ‘ziel’ van het land, en probeert hij in kaart te brengen waar de wezenlijke punten in Israëls geschiedenis (sinds 1948) liggen, die hetzij een krachtbron, hetzij een uitdaging vormen. Boeiend is dat Shavit zijn geschiedenis deels vanuit persoonlijk perspectief beschrijft. Zo opent het boek met te vertellen hoe Shavits overgrootvader, Herbert Bentwich, voet aan wal zette in het heilige land. Waar Bentwich voornamelijk vanuit een romantisch perspectief in Israël leefde en werkte, staat Shavit hier anders in. Naar eigen zeggen zo objectief mogelijk probeert hij een beeld te schetsen van Israël. Shavit zoekt hierbij een evenwichtige middenweg tussen de twee polen (die van liefde voor en die van kritiek op de staat) die er zo gemakkelijk zijn in het spreken over Israël. Het bijzondere is dat in dit boek beide polen de ruimte krijgen.
Shavit schrijft vol liefde en bewondering over deze dynamische staat, die zich op wonderbaarlijke wijze heeft weten te ontwikkelen tot wat ze nu is, maar schuwt daarbij kritiek niet. Omgekeerd geldt ook: wanneer Shavit kritisch schrijft over een aantal zaken betreffende Israël, geschiedt dit nooit liefdeloos, maar altijd vanuit een innige verbondenheid met zijn land en volk, en in de hoop dat het land zal weten te overleven en de juiste keuzes daartoe zal weten te maken, waarbij Shavit ook de mentaliteit van groot belang acht. Zo constateert hij dat er tegenwoordig een gebrek aan passie en inzet heerst, alsmede aan collectieve onderlinge verbondenheid, iets waar in zijn ogen dringend behoefte aan is. Zo ziet hij het land op meerdere fronten in een belangrijke crisis verkeren, en vraagt hij zich af of het land de goede antwoorden zal weten te geven op allerlei wezenlijke vragen, bijvoorbeeld betreffende moraliteit (Shavit denkt hierbij aan de problematiek rond de Westbank) en de omgang met de zich snel en onvoorspelbaar veranderende Arabische wereld, waar – mede door de onvoorspelbaarheid aangaande de uitkomst van bepaalde ontwikkelingen – een voortdurende dreiging vanuit blijft gaan.
Het boeiende van het boek is, dat Shavit telkens personen en groepen schetst of aan het woord laat, die op bepaalde momenten in Israëls recente verleden van grote betekenis zijn geweest of nog steeds zijn. Zo beschrijft hij de wonderbaarlijke ontwikkelingen van het Charoddal door groepen idealistische en zeer gemotiveerde jongvolwassen Israëli’s en de opkomst van de ‘Jaffa-sinaasappel’, als symbolen van de vastberaden en creatieve wil bij veel Israëli’s om koste wat kost te overleven in dit voor hen zo belangrijke land. Ook de schier onvermijdelijke keerzijden hiervan komen aan bod, onder andere in het hoofdstuk over Lydda, en de tragedie aldaar. Bij Shavit komt zo de tragiek van de strijd tussen Joden en Arabieren uitvoerig aan bod, zonder dat hij daarbij overigens de schuld bij één partij legt. Het boek beweegt zich daarbij in de spanning tussen enerzijds het onontkoombare van de pijn en strijd die ontstond, toen twee volkeren een plaats om te wonen zochten in Israël, en anderzijds de vurige wens naar vrede. Nuchter en realistisch beschrijft Shavit hoe Israëls militaire superioriteit voor een groot gedeelte te danken is aan ‘Dimona’ (de kernreactor), maar hoe deze superioriteit thans sterk bedreigd wordt door de dreigende en door de wereld sterk onderschatte opkomst van Iran als kernmacht.
Shavit stelt hierbij onomwonden dat ook Israëls overheden (te) laat op deze dreiging zijn gaan reageren. Op meerdere fronten is hij zo kritisch ten opzichte van zijn overheid: deze had in Shavits ogen ook reeds lang een einde aan de (wat hij noemt) bezetting van de Westbank moeten maken. Dit is een terugkerend punt in zijn boek. Wat hij hierbij echter in het midden laat, en wat daarmee dus ook onbevredigend blijft voor de lezer, is hoe of wanneer dit gerealiseerd had kunnen worden, zonder ook Israëls veiligheid uit het oog te verliezen. Af en toe blijft het boek daarom ook steken in zaken waarvoor geen duidelijke oplossing te vinden lijkt. Shavit geeft dat overigens ook toe, en erkent dat er zoveel is waardoor Israël een zeer bijzondere staat is die altijd weer op het scherpst van de snede moet leven. Hij analyseert in dit verband maar liefst zeven dreigingscirkels waardoor Israël omgeven is, en waar de jonge staat antwoorden op dient te vinden.
Tegelijk stelt hij vast dat, ondanks de crisis waarin Israël in zijn ogen verkeert, het Joodse volk gezegend blijft met een creativiteit en kracht, die maakt dat het een uitermate dynamisch, verbazingwekkend en (op bijvoorbeeld technisch gebied) toonaangevend land is dat in die zin uniek is. Vol liefde en overtuigingskracht komen hiervan veel voorbeelden voorbij. Tegelijk is en blijft hij ervan overtuigd dat voor Israël de zoektocht naar een gezamenlijke identiteit in een steeds weer veranderende context noodzakelijk is, en bovendien ook grote kans van slagen heeft. Zo schrijft hij: ‘In mijn optiek zijn Israëliers ruwe diamanten en is het Israëlierschap een regenboogkleurige caleidoscoop van uiteengevallen identiteiten die weer samenvloeien tot een uniek menselijk fenomeen.’ (p.469). Immers, de Israëliers die hij ziet als ‘wezen, zonder vader, zonder eenduidige identiteit’ (p. 471), hebben een bijzonder vermogen. Zo schrijft Shavit in zijn slotwoorden: ‘We zijn een bijeengeraapt zootje acteurs in een epische film waarvan we de plot niet begrijpen en ook niet kunnen vatten; de scenarioschrijver is gek geworden; de regisseur is weggelopen; en de producer is failliet gegaan. Maar wij zíjn er nog, op deze Bijbelse set. De camera draait nog. (…) Op deze kust leven we. Wat er ook gebeurt.’ (p.472). In deze slotwoorden wordt overigens een leemte in Shavits boek openbaar. Want waar komt dat onverklaarbare van Israël vandaan? Waar het boek enorm boeiend in elkaar steekt, en het vele in- en doorkijkjes geeft in de Israëlische samenleving, zowel in haar (in Shavits woorden) ‘triomf als tragedie’, ontbreekt in de brede lijst van onderwerpen en besproken of geïnterviewde personages het godsdienstige aspect.
De godsdienstige Joodse visie op de reden van het bestaan van de staat Israël wordt nauwelijks tot niet belicht. Terwijl juist daar wellicht de sleutel gevonden zou kunnen worden om Israëls boeiende en uitdagende samenleving nóg beter te verstaan. In die zin vraagt de titel Mijn beloofde land om verheldering: dóór wie is dit land eigenlijk beloofd? Die vraag komt niet aan bod. Met God lijkt Shavit geen rekening meer te houden; de regisseur is immers weggelopen. Dit alles neemt niet weg dat Shavit een uitermate boeiend boek heeft geschreven, dat ongelooflijk veel feiten en perspectieven met betrekking tot Israël biedt aangaande al haar – mooie en minder mooie – kanten, waar eenieder die zich ook maar enigszins bij Israël betrokken weet, ongetwijfeld zijn voordeel mee kan doen. In het bijzonder zal dit gelden voor de unieke interviews met figuren op sleutelposities in de Israëlische politiek en samenleving, toen en nu. De toegankelijke en pakkende schrijfstijl maken bovendien dat Shavits boek een werk is dat de lezer van hoofdstuk tot hoofdstuk meevoert op een passionele reis door zijn beloofde land.