Betere mensen
Uitgeverij Augustus, Amsterdam Antwerpen, 2014.
ISBN 978 90 450 2557 5 - 352 pagina’s - 22,99 euro.
‘Als je lange tijd geen afwijkende mensen hebt gezien, wordt variatie iets onvoorstelbaars en zelfs griezeligs.’ Het is slechts één van de vele zinnetjes waarmee Trudy Dehue de lezers van haar boek Betere mensen. Over gezondheid als keuze en koopwaar aan het denken wil zetten. Dehue is hoogleraar wetenschapstheorie en -geschiedenis in Groningen en maakt zich zorgen. Sinds de jaren 1980 lijken mensen steeds meer aan standaardnormen van gedrag en gezondheid te moeten voldoen. De waardering voor afwijkingen, zoals geuit door tegenculturen in de jaren 1960 en 1970, lijkt verleden tijd. Dehue sluit haar boek dan ook af met een hartstochtelijk pleidooi voor variatie. Aan dat pleidooi gaat echter een zeer kritische analyse van de huidige gezondheidspolitiek en wetenschap vooraf.
Een groot deel van het boek is gewijd aan de rol die wetenschap speelt in de wijze waarop wij tegenwoordig omgaan met stoornissen. Dehue stelt vast dat stoornissen vaak worden voorgesteld ‘als dingen die onafhankelijk van mensen in de natuur bestaan’ (reïficatie). Door een stoornis tot ‘ding’ te maken en daar in realistische taal over te spreken, wordt aan het zicht onttrokken dat een stoornis door mensen geconstrueerd is. Wetenschappers geven (mede) vorm aan de werkelijkheid en ontdekken niet simpelweg ‘dingen’. De discussie moet dus, zo betoogt Dehue, niet gaan ‘over de vraag of een ziekte of stoornis echt is, maar over de vraag of, en wanneer, het een goed idee is om bepaalde eigenschappen als zodanig te bezien en behandelen’. Om deze discussie te kunnen voeren, moet worden blootgelegd hoe stoornissen geconstrueerd worden, tegen de tendens van ‘realistische’ wetenschap in. Dat is precies wat Dehue in Betere mensen doet. Aan de hand van tal van voorbeelden met als belangrijkste ADHD laat zij zien hoe diagnoses tot stand komen en welke uitwerking ze hebben. Niet alleen de rol van wetenschappers wordt daarbij onder de loep genomen, maar ook die van de farmaceutische industrie. Dehue presenteert zorgwekkende creaties van stoornissen door farmaceuten en verstrengelingen tussen wetenschap en commercie – die overigens niet van vandaag of gisteren zijn. Als ik de auteur goed begrijp, dan is haar belangrijkste zorg in deze het gebrek aan reflectie op en openheid in de constructie van stoornissen, of anders geformuleerd het gebrek van democratie.
De door Dehue uiteengezette wetenschapspraktijken ziet zij in samenhang met de recente opkomst van leefstijlpolitiek, een vorm van gezondheidspolitiek die ‘gezondheid en goed functioneren voornamelijk ziet als een [individuele] kwestie van keuze en koopwaar’. Met gezondheidspolitiek doelt de auteur, in navolging van Michel Foucault, op een ‘zachte’ maar niet minder totalitaire vorm van machtsuitoefening door overheden en maatschappelijke organisaties waarbij het gedrag van burgers vooral door informatievoorziening wordt gestuurd. In dat kader beschouwt Dehue een psychiatrisch handboek als de DSM als een ‘hedendaags etiquetteboek’ waarmee (impliciet) duidelijk wordt gemaakt hoe mensen zich moeten gedragen en wat ze kunnen (en moeten) doen in het geval van afwijkingen van de norm. Dehue ontkent niet dat de stoornissen zoals opgesomd in de DSM behulpzaam kunnen zijn, maar benadrukt dat een verschijnsel als ADHD niet noodzakelijkerwijs als een individueel probleem beschouwd moet worden waarvoor een medicijn beschikbaar is. We zouden de samenleving ook zo kunnen inrichten dat meer ruimte bestaat voor diversiteit en afwijkend gedrag.
Zo maakt Dehue in wetenschap en samenleving uniformerende tendensen zichtbaar die onontkoombaar lijken of zo gepresenteerd worden, maar het niet per definitie zijn. Zij stelt daar een pleidooi voor diversiteit in wetenschap en mensen tegenover, dat in belangrijke mate is geënt op On Liberty van John Stuart Mill en het werk van de late Foucault. In de wetenschap dient meer ruimte te komen voor de trits ‘belangstelling, interpretatie en terugkoppeling’ en in de samenleving zou zelfstilering en ‘anders zijn’ aangemoedigd moeten worden. Zo betoogt zij bijvoorbeeld dat we zouden kunnen leren van de verhalen van ‘mensen die leven met handicaps’, waaruit vaak duidelijk wordt ‘dat perfectie geen voorwaarde voor geluk hoeft te zijn’.
Met Betere mensen schreef Trudy Dehue een indringend en goed leesbaar boek. Wat mij betreft een aanrader, temeer omdat dergelijke analyses van gezondheidspolitiek schaars zijn in Nederland. Toch wil ik een voorzichtige kanttekening maken. Hoe verder ik in het boek geraakte, hoe meer me het gevoel bekroop dat dit boek te veel een kritiek is. Begrijp me goed, de ontwikkelingen die de auteur beschrijft, verdienen kritiek. Maar toch: kritiek is altijd kritiek op iets. De vraag is of Dehue werkelijk voorbij komt aan dat wat zij bekritiseert. Temeer omdat haar ijkpunt regelmatig – zij het impliciet – in het verleden lijkt te liggen. Zo duidt zij het streven naar diversiteit door maatschappijcritici in de jaren 1960 en 1970 positief, terwijl die diversiteit natuurlijk ook haar dwingende en uitsluitende kanten had. Had Betere mensen niet aan kracht gewonnen als diversiteit in mensen en wetenschap meer gearticuleerd zou zijn? Zo wordt een recente tendens naar een meer holistische benadering in de psychiatrie alleen genoemd en niet verder uitgewerkt. De nadruk in het boek blijft zodoende liggen op het (dreigend) gebrek aan diversiteit in mensen en wetenschap. Dehue besluit haar boek wel met een pleidooi voor diversiteit, maar had zij die diversiteit niet sterker ‘in de praktijk’ kunnen brengen?
Dat is wat gebeurt in het werk van Annemarie Mol, waarnaar Dehue overigens wel verwijst. Mol laat in haar boek The Body Multiple (2002) zien hoe een ziekte op verschillende manieren kan bestaan in verschillende (wetenschappelijke) praktijken, waarbij ze niet alleen veel belang hecht aan menselijke, maar ook aan niet-menselijke actoren. In De logica van het zorgen (2006) maakt zij bovendien duidelijk hoe je als onderzoeker een praktijk kunt articuleren die in het ongerede is geraakt. Dat kan onder meer door alternatieve begrippen te gebruiken en nieuwe vragen te stellen. Dehue lijkt zichzelf als wetenschapper vooral te zien als een ‘honest broker, de oprechte bemiddelaar die de vooronderstellingen van verschillende opties verheldert en zo veel mogelijk consequenties ervan in ogenschouw neemt’. Dat doet ze inderdaad voorbeeldig, laat daarover geen misverstand bestaan. Wat naar mijn smaak echter meer uitwerking behoeft, is haar eigen rol in de constructie van de werkelijkheid en de mogelijkheid om meer werkelijkheid te laten zien dan op het eerste oog zichtbaar is.