Vijgenbladeren

Nadat Adam en Eva van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad hebben gegeten, zien ze voor het eerst dat ze naakt zijn. Ze schamen zich, en maken schorten van vijgenbladeren om hun naaktheid te verhullen. Opmerkelijk is dat de twee niet schrikken van de naaktheid van de ander, maar van die van zichzelf. De onthulde waarheid moet zo snel mogelijk aan het zicht worden onttrokken, ook al weet hun schepper als geen ander hoe Adam en Eva er ‘echt’ uitzien. Symboolpolitiek dus, ten behoeve van de eigen gemoedsrust.

De ontzetting, gêne en preutsheid in deze scène zullen voor moderne lezers nauwelijks nog zijn mee te voelen. Schaamte is taboe, ten strengste verboden: laat maar zien en horen wie je bent, en als anderen dat niet willen weten, bijvoorbeeld omdat ze er aanstoot aan nemen, dan is dat hun probleem. Met open en bloot is niets mis en hoe minder gekunsteld, geposeerd of gestileerd, hoe beter. Grootouders hebben geen studiofoto’s van hun kinderen en kleinkinderen meer op het dressoir staan, maar snapshots en selfies van hun nakomelingen in actie: verregend voor de modderige tent op de camping, kliederend met de verjaardags-slagroomtaart, verbrand en bezweet, in strakke, weinig verhullende sportkleding, na het passeren van de finish bij de zoveelste hardloopwedstrijd. Het echte leven. Niets te verbergen. Likes op Facebook, als de dyslectische kleinzoon met ADHD afscheid neemt van zijn remedial teacher; want ook hiervoor mag je uiteraard eerlijk uitkomen.

Toch kunnen al die echtheid en eerlijkheid ook, of juist, als vijgenbladeren dienen. Je toont elkaar precies dat wat gewenst wordt, en waardeert in de uitingen van anderen vooral dat wat je bevestigt in je eigen levenshouding. Tot een alziende schepper-God, of tot de ‘stem van je eigen geweten’ hoef je je niet meer te verhouden. Zo er al sprake is van zelfreflectie, zelfbeoordeling, dan via de blik van anderen met wie je je verbonden voelt omdat hun levens toch al zo verwant zijn aan die van jou.

Moreel goed is dat wat door hen ‘normaal’ wordt bevonden. En waar een groepslid afwijkt van de norm, geldt plotseling: ‘We moeten niet te snel oordelen. Wie weet wat er in hem of haar omging…’ Deze terughoudendheid zou nobel zijn als ze niet slechts incidenteel, pragmatisch zou worden ingezet, ten behoeve van het fijne ‘wij’-gevoel.

De politicus die zijn vrouw jarenlang bedroog of de zakenman die zijn compagnon voor tonnen oplichtte heten nog steeds harteloze smeerlappen en valse leugenaars, de buurman die soortgelijke zonden beging wordt hardnekkig gemeden, maar als het een eigen zoon, broer, vriend of collega betreft, lijkt oordelen uit den boze en is het uitsluitend zaak om de gedupeerde te mijden: voordat je het weet voel je je door zijn of haar pijn genoodzaakt om alsnog je eigen, diepste morele opvattingen te onderzoeken en jezelf ferm uit te spreken. Daarmee geef je jezelf werkelijk bloot en riskeer je het uit de groep, uit de normale orde te vallen. Dat liever niet. De vuile was moet binnen blijven. Zonde om daar in te wroeten of te lang bij stil te staan.  En er is goddank nog zoveel wat gewoon gezellig doorgaat, ‘… Kijk maar naar de foto’s!’

Leve het echte leven. Wat niet getoond wordt, wat niet gezegd wordt, wat niet gevoeld wordt, waarnaar niet gehandeld wordt – dat bestaat niet en heeft waarschijnlijk nooit bestaan. Moraal is toch altijd relatief? Er zijn zelfs mensen die trots, bijna schaamteloos verkondigen dat zij niet van het opgeheven vingertje zijn en onvoorwaardelijk van hun lieve dader blijven houden. Geen wonder. De wandaad is vergeten en begraven en samen met het nasputterende slachtoffer onder dikke lagen vijgenbladeren bedekt. De dominante openheids- en echtheidstrend verdragen geen spelbrekers die je zachtjes, met naam en toenaam, vragen waar je bent, omdat ze jouw ware woorden zo hard nodig hebben. Stel dat je door de mand valt. Of een modderfiguur zult slaan.