‘Er is in de geschiedenis geen tweede vóór en ná Christus’

Brief aan mijn kleinkind [7]

Graag wil ik jullie, lieve kleinkinderen, iets vertellen over de wereld waaruit ik kom. Vooral wil ik het hebben over de geestelijke en maatschappelijke context waarin ik ben opgegroeid en hoe ik dat heb beleefd. De weg die ik in het leven gegaan ben, telt inmiddels vele jaren. Op die weg is het een en ander gebeurd in kerk en cultuur. Ik heb daarvan de invloed ondergaan, allereerst in mijn geestelijke en maatschappelijke ontwikkeling, maar ook in nieuwe uitdagingen die er waren. Het is een tijd geweest waarin in allerlei opzichten enorm veel is veranderd.

Jullie zullen heel veel van mijn jeugd niet begrijpen. Zo snap ik ook niet alles van wat jullie meemaken. Maar één ding bindt ons. Dan bedoel ik niet dat we tot een en dezelfde familie behoren, maar dat we over oorsprong en toekomst van ons leven zoveel gemeenschappelijk hebben. Voor zover jullie al tot onderscheid in jaren gekomen zijn, delen we – ik kan niet voldoende zeggen hoe dankbaar we daarvoor zijn! – met jullie het geloof in onze God de Schepper, in Jezus Christus onze Verlosser, en beamen we dat we de Heilige Geest nodig hebben om de goede weg in dit leven al tastend en verwachtingsvol te gaan.

Diabetes
Ik ben in 1937 in de Drentse veenkolonie Nieuw-Buinen geboren. Dus ben ik van ‘voor de oorlog’. De opa en oma van mijn vaders kant waren bij mijn geboorte al overleden. Opa – van beroep koperslager – overleed op 34-jarige leeftijd aan diabetes. De familie Schuurman heeft al eeuwen – dat blijkt uit onze stamboom – aan die ziekte geleden. Velen stierven jong doordat er nog geen insuline was. Mijn vader heeft zijn vader nooit gekend. Zijn moeder, dus mijn oma, stierf ook op jonge leeftijd. Van deze oma Schuurman is een brief bewaard gebleven die ze de dag voordat ze stierf aan haar kinderen schreef. In die brief drukt ze hen op het hart hun vertrouwen op de Heere te blijven stellen, en dat vooral ook als ze de operatie aan darmkanker de volgende dag niet zou overleven. Uit die eenvoudige brief blijkt waar ze haar zekerheid en vertrouwen zocht. Die eenvoudige vroomheid heeft op mij altijd veel indruk gemaakt.

De Schuurmannen zijn van afkomst Groningers. Van mijn moeders kant – de Warringa’s – zijn het allemaal Drenten. Geografisch dicht bij elkaar, maar toch verschillende culturen. Er was namelijk door de scheiding door een moeras – de latere veenkoloniën – lange tijd nauwelijks contact tussen beide ‘culturen’. Dat is in onze tijd ondenkbaar.

Alleen mijn opa van moeders kant – oma stierf in de oorlog – heb ik goed gekend. Zijn aannemer-zijn boeide mij. Hij werd in lijn met zijn voorgeslacht 90 jaar oud.

Beide families behoorden tot de Gereformeerde Kerken. Maar met de Vrijmaking – de scheuring in de Gereformeerde Kerken in 1944 – gingen de wegen van beide families uiteen. Dat was een verdrietige geschiedenis. Ik herinner me de vele (twist)gesprekken over wat toen in de kerken in het geding was. De leer van de veronderstelde wedergeboorte van Abraham Kuyper werd als de ene geldige leer in de Gereformeerde Kerken aanvaard. Dat hield in dat je terwijl je je kinderen liet dopen, niet met zekerheid kon zeggen dat voor hen ook de beloften van het Verbond zouden gelden. Dat zou pas blijken als ze later gingen geloven. De vrijgemaakten gingen juist uit van de zekerheid van Gods beloften voor álle gedoopten. Voor allen golden bovendien de eisen van het verbond om God te dienen naar zijn Woord. Zou men de weg van ongeloof later opgaan, dan betekende dit verbondsbreuk en oordeel van Gods kant. Die laatste ernst tegenover de onverschillig makende veronderstelde wedergeboorte hebben een sterk stempel op het kerkelijk leven in de vrijgemaakte kerken en op allerlei met die kerk verbonden activiteiten gezet.

Vrijmaking
Die invloed van de Vrijmaking heeft mijn geestelijke vorming voor een groot deel bepaald. Ik ben door gelovige, eenvoudige ouders opgevoed. Mijn ouders waren kerkelijk zeer meelevend en zorgden zonder dwang – maar door hun voorbeeld van ijver in christelijke gezindheid -- ervoor, dat wij als kinderen er ook graag bij wilden horen. Onze avondmaaltijden hebben daaraan veel bijgedragen. Naast Bijbellezing en gebed, zongen we bij het orgel veel psalmen en geestelijke liederen. Die traditie hebben wij in ons gezin later voortgezet, zij het dat het orgel vervangen werd door een piano.

Maar terug naar het verleden: via het jeugdwerk in de kerk, de veelkleurige christelijke pers en De Reformatie (van de bekende theoloog Klaas Schilder) had ik al vroeg belangstelling voor het kerkelijk reilen en zeilen en voor de belangrijkste maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Ik las altijd veel. Ik deed belijdenis toen ik twintig jaar was. Ik heb er nooit spijt van gehad. Het geloof in Christus heeft mijn levensweg bepaald. Er was wel eens twijfel, maar vooral waren en zijn er nog altijd veel vragen, maar het vertrouwen in Christus steeg daar boven uit. Daarom verdween de twijfel en is het niet erg dat er vele onbeantwoorde vragen zijn. Het is niet erg dat er vele onbeantwoorde vragen zijn Tot op vandaag ben ik dankbaar voor de opvoeding en omgang in de kerk die mij daartoe stimuleerden.

De eerste vijftien jaar na de Vrijmaking verliepen voor mij harmonieus. Er was veel geestelijke opleving en enthousiasme. Dat werd anders vanaf 1960. In de vrijgemaakte kerken ontstonden allerlei twistpunten. Voor mij was wel het belangrijkste dat men die kerken steeds meer ging zien als de enige ware kerk. Dat leidde tot isolement en afstand houden tot andere christenen. Aan het eind van de jaren zestig ontstond een scheuring waaruit de Nederlands Gereformeerde kerken ontstonden. Ik kan niet voldoende zeggen hoe dankbaar ik ben dat in onze tijd tussen die beide kerken van de Vrijmaking weer een groeiende eenheid zichtbaar wordt. En er is bij allebei de kerken de begeerte meer eenheid te zoeken met alle gereformeerde belijders. Het is te hopen dat we dat eensgezind meemaken. Vooral ook omdat de geloofsverbinding met Christus voor allen die daarbij betrokken zijn, het belangrijkste is. Als ik terugdenk aan het verleden hadden misschien soms wel vooral abstracte theologische constructies ons in de greep. Je merkt wel dat ik me op dit punt voorzichtig uitdruk, want dat christocentrische van nu, was er toen ook terdege. Terugkijkend moet ik erkennen dat die conflicten in de kerk veel kwaad hebben gedaan. Ik zou samenvattend tegen jullie willen zeggen dat je een kerk pas mag, ja zelfs moet verlaten, als het verzoenend en verlossend werk van Christus wordt geloochend. Met heel wat andere verschilpunten zul je elkaar in de gemeente van Christus moeten verdragen. Dat is een betere weg dan scheuren.

Zoals ik al zei, ben ik voor de oorlog geboren. Mijn eerste juf op school werd tijdens het lesgeven door de Duitsers weggehaald. Een paar uur later haalden onze ouders ons op. Ik heb aan de oorlogservaring overgehouden dat ik later als kind bij het horen van vliegtuiglawaai in de nacht, dacht dat het weer oorlog was.

Oorlog
Die oorlog en de nasleep ervan zijn van grote betekenis geweest voor vele ontwikkelingen. Je zou kunnen zeggen dat er in mijn levenstijd meer veranderd is in de maatschappij dan lang daarvoor. De naoorlogse maatschappij leek aanvankelijk op die van voor de oorlog: vrij stabiel, met veel aandacht voor het gemeenschapsleven. Vele opa’s en oma’s van die tijd leefden vaak onder één dak met hun getrouwde kinderen en kleinkinderen. Er was nog een duidelijk verschil tussen de boerenstand, de middenstand en de arbeiders. Daarnaast had je de notabelen, zoals de dominee, de notaris en de dokter. En voor bijna allen was een of andere kerk toch wel heel belangrijk. Ik denk dat zo’n tachtig procent van de mensen wel naar een kerk ging. Ook zij die niet naar een kerk gingen, pasten zich in hun levensstijl bij de kerkgangers aan. Bij ons in de veenkoloniën was er naast de gereformeerde en hervormde kerk nog een verscheidenheid aan evangelische gemeenten. Bevindelijk gereformeerde kerken leerde ik pas later kennen. Graag zou ik ook meer eenheid daarmee zien. Onze onderlinge accentverschillen samenvoegen, zal voor allen een verrijking betekenen. We lijden anders onnodig aan elkaars tekorten.

Na de oorlog werd door iedereen hard gewerkt. Veel moest worden opgebouwd. De veelal grote gezinnen hadden het druk, maar waren – vergeleken met nu zéker – arm. Zo zijn wij met mijn vader en moeder nooit op vakantie geweest. Gedurende de zomervakantie – die toen drie weken duurde – gingen we één middag op de fiets met z’n allen naar een speeltuin in Drouwenerzand. En we kregen elk één ijsje van een stuiver. We kregen elk één ijsje van een stuiver Dat was onze vakantiebesteding. Jullie kunnen je dat niet voorstellen. Jullie reizen de hele wereld over. Mijn vader en moeder kwamen lange tijd niet over de provinciegrenzen. Jullie moeten overigens niet denken dat hun leven armetierig was. Ik bewaar er de beste herinneringen aan. Het was wat mij betreft een gezellige tijd.

In de jaren na de oorlog gaat er geweldig veel veranderen. De opmars van de techniek heeft beroepen veranderd. De welvaart steeg tot ongekende hoogte. De televisie bevorderde massacommunicatie. Samen met computers en internet van latere datum is onze tijd een door en door technische tijd geworden. Veel hebben we eraan te danken. Maar met deze ontwikkeling zette ook de secularisatie in en werd het verlies van een christelijke levensstijl bevorderd. In plaats van de verzuiling – een maatschappelijke ordening binnen levensbeschouwelijke kaders – komt er een nivellerende en oordeelsvermogen verliezende ‘moderne algemeenheid’. Het materialisme als levensbeschouwing wint zienderogen terrein. Onze maatschappij wordt een ‘permissive society’. Vrijheid kent veelal geen (normatieve) grenzen meer. Vroegere gemeenschappen vallen uiteen, familiebanden worden minder sterk, de individualisering gaat hoogtij vieren.

Studeren
Ik was het vierde kind van de zeven die mijn ouders kregen. Maar ik was de eerste die ging studeren. Niet omdat ik knapper was dan de anderen, maar omdat dit voor het eerst in die tijd mogelijk werd. Mijn vader was kruidenier/drogist. Mijn oudste broer en zus moesten meehelpen in de zaak. Mijn vader vond dat ik maar moest leren. Wat ik overigens ook graag deed. De eerlijkheid gebiedt wel te zeggen dat ik aan scholen een hekel had. Hoewel ik goede resultaten behaalde, was het onderwijssysteem van die tijd voor mij blijkbaar niet zo passend. Pas tijdens mijn studententijd bloeide ik op. Eindelijk zelfstandig je weg kiezen en veel buiten je vakstudie bestuderen, zoals theologie en filosofie. Ook maatschappelijke en politieke ontwikkelingen konden mij erg boeien.

Waarom ging ik techniek studeren? Na mijn hbs-examen in Stadskanaal koos ik voor studie in de techniek, omdat ik uit families kwam van ondernemers en technici. Mijn overgrootvader – Egbert Warringa – was voor zijn tijd (1846-1939) een groot aannemer en tegelijk architect. Zijn werk imponeerde mij. Bovendien had ik (heel) goede cijfers voor de bètavakken, die voor een technische studie noodzakelijk zijn.

Alhoewel ik de technische studie met succes en betrekkelijk enthousiasme deed, bevredigde die studie mij toch ook niet. Op een wonderlijke manier interesseerde mij de vraag al heel vroeg: wat is nou de zin van de techniek. Je leerde wel hoe je techniek ontwikkelde, maar waartoe kwam niet aan de orde. De cultuur kwam door de opmars van de techniek in een stroomversnelling terecht. Ik stond daar aan de ene kant vanwege het vele moois dat eruit tevoorschijn kwam, positief tegenover, maar had tegelijk ook bange voorgevoelens dat die techniek ons ook wel eens uit de hand zou kunnen lopen. Het gebruik van de eerste atoombom op Hiroshima en Nagasaki in 1945 maakte op mij al een verschrikkelijke indruk. Toen ik later beide plaatsen bezocht, werd het mij nog eens duidelijk dat de vroege huiver terecht was. Ik liep in Hiroshima over glazen straten – ontstaan door de allesverwoestende hitte van de kernexplosie – , waar je in dat glas van die straten de beenderen kon zien van tientallen mensen, die door die kernbom omkwamen. Mensen kunnen blijkbaar Gods schepping met hun techniek vernietigen. Mensen kunnen blijkbaar Gods schepping met hun techniek vernietigen

Filosofie
Ik verbaas mij er nog steeds over dat ik na een paar jaar als ingenieur gewerkt te hebben, filosofie ging studeren. En dat terwijl ik goede vooruitzichten had om carrière te maken als ingenieur: ik ben cum laude – je mocht anders eens denken dat ik een gesjeesde ingenieur was – afgestudeerd op het nog altijd actuele probleem van het gedrag van luchtbelletjes in klei en water bij toenemende druk. Die ommezwaai ging met veel persoonlijke opofferingen gepaard. Ik had als ingenieur een goed salaris en een goede financiële toekomst en ga dan – pasgetrouwd – weer aan een nieuwe studie beginnen, met een terugval aan inkomsten van wel tienduizend gulden. Ik las al vroeg De Maatschappij der Toekomst van mijn latere promotor prof. Van Riessen. Dat boek en zijn colleges wekten bij mij belangstelling voor de christelijke filosofie. Ook heeft het boek van prof. Dooyeweerd, de vader van de calvinistische, reformatorische wijsbegeerte – Vernieuwing en Bezinning – bijgedragen om filosofie aan de Vrije Universiteit te gaan studeren. In deze filosofie wordt duidelijk hoe je vanuit het christelijk geloof een omvattende visie op de cultuur krijgt en een juiste oriëntatie om in de cultuur verantwoord – coram Deo – je werk te doen, ook het technische werk. Na mijn doctoraal examen filosofie promoveerde ik op het onderwerp ‘Techniek en Toekomst – Confrontatie met wijsgerige beschouwingen’. Het is in het Engels en zelfs in het Chinees vertaald.

Als ik op mijn leven terugkijk, kan ik niet anders zeggen dan dat God mij met mijn gaven en mogelijkheden op de weg van de christelijke filosofie heeft geleid. Er zijn niet zoveel ingenieurs die na hun technische studie filosofie gaan studeren. Voor zover ik ze ken, gaan ze dan in de filosofie zich vooral niét met de techniek bezighouden. Ik heb dat met opzet wél gedaan, omdat ik al vroeg een bezinning als christen op die techniek hoognodig vond Ik vind een bezinning als christen op de techniek hoognodig en ik vind dat tot op vandaag – misschien nog sterker dan eerder – zeer noodzakelijk. De problemen van het milieu, klimaat, grondstoffen, energie, communicatie, enzovoort vragen naast bezinning op de economie, ook wijsgerige en ethische bezinning op de techniek. Kritische vragen bij de technische ontwikkeling stellen was en is nog steeds niet gangbaar. Voor de resultaten van mijn bezinning op de technische ontwikkeling kunnen jullie terecht in de boeken die ik daarover schreef. Het laatst in Tegendraads nadenken over Techniek (2014). Met veel plezier heb ik jarenlang over die materie (werk)colleges gegeven aan de universiteiten van Delft, Eindhoven en Wageningen. Ook heb ik aandacht gegeven aan de maatschappelijke gevolgen en uitdagingen ervan. Ik heb ook – eerst voor de Reformatorische Politieke Federatie en later voor de ChristenUnie – de prachtige gelegenheid gehad om in de Eerste Kamer van de Staten-Generaal mijn licht te laten schijnen over economie, techniek en maatschappij vanuit een christelijk-ethische benadering.

Ik wil nu de rest van mijn brief kort besteden aan een drietal levenslessen die jullie van dienst kunnen zijn. Inmiddels studeren al vier van jullie aan een universiteit. Als ik me niet vergis zullen er nog meer volgen. Daarom verwerk in mijn levenslessen vooral ook wat ik in mijn werk met studenten heb geleerd.

Levenslesssen
Op mijn colleges heb ik vele discussies gevoerd, ook met ongelovigen. Vanzelfsprekend kwam daarbij de vraag naar het bestaan van God meer dan eens aan de orde. In navolging van anderen probeerde ik dat aanvankelijk vooral wijsgerig – verstandelijk en logisch – te doen. Dat deden velen voor mij en dat gebeurt nog steeds. Dat ligt ook wel voor de hand als je bedenkt dat we allemaal in het overwegend rationele – om niet te zeggen rationalistische – klimaat van de westerse cultuur zijn opgegroeid. Natuurlijk moeten discussies redelijk zijn. Maar ik ging steeds meer inzien dat het getuigenis aan het rationele, aan het logische vooraf moet gaan. Hoe dan? Als je de vier Evangeliën in één stuk door leest, en je stelt je op als iemand die Christus op de voet volgt, alsof je er op de straten van de steden en dorpen bij staat als Hij er is en aandachtig luistert naar wat Hij zegt en kijkt naar wat Hij doet, dan is dat alles zeer uitzonderlijk. Er is in de geschiedenis geen tweede vóór en ná Hem. Je raakt op Hem niet uitgekeken. Niet voor niets hebben we vier Evangeliën. Christus is als een diamant die van vele kanten schittert en steeds weer nieuwe kleuren en perspectieven laat zien. Geen wonder dat de weergaven van de vier Evangelisten elkaar niet in alles dekken. Maar over wie Christus is, is hun eensgezindheid groot! Niet voor niets zegt Johannes: ‘Niemand heeft ooit God gezien, Christus heeft Hem ons doen kennen’ (Joh. 1:18), en Christus zegt zelf: ‘Wie Mij gezien heeft, die heeft de Vader gezien’ (Joh. 19 e.v.). Met andere woorden, wil je weten wie God is, dan moet je op Christus letten: Wil je weten wie God is, dan moet je op Christus letten vol van genade en waarheid. Meer dat driehonderd profetieën uit oude tijden – de boeken van het Oude Testament – getuigen daarvan en spreken over Hem en zijn in Hem vervuld. En dan hebben we vervolgens de vele getuigen van Hem in het Nieuwe Testament en in de geschiedenis van de kerk. Die plaats van Christus in de geschiedenis moet eerst aan de orde komen voordat je als christen over de Godsvraag spreekt.

Overigens, en dat is het tweede punt waarvoor ik jullie aandacht vraag, is in mijn denken over geschiedenis, cultuur en techniekontwikkeling en in mijn politieke activiteiten de betekenis van Christus ook steeds meer centraal komen te staan. De brief van Paulus aan de Colossenzen noem ik altijd het boek dat gaat over de kosmische betekenis van Christus. De hele kosmos is door Hem geschapen, is door Hem verlost en wordt door Hem in stand gehouden (o.a. Col. 1) en tegelijk is Hij de Heer van de geschiedenis (o.a. 1 Cor. 15 en Openb. 5). Ik vat kort samen: Christus is het grondmotief van heel de schepping. Niemand kan zich daaraan onttrekken. ‘In Hem leven wij, zijn wij en bewegen we ons’ (Hand. 17:28). Zelfs degenen die Hem ontkennen, zijn aan dat motief gebonden. En degenen die in zonde leven en vallen, komen er niet los van. Daarom is er te midden van vele cultuurspanningen en ontladingen van die spanningen – oordelen van God zou je die ook kunnen noemen – weer altijd hoop en zijn er verrassingsvolle wendingen mogelijk. Je kunt, als je op de feiten van onze cultuur in secularisatie en godverlatenheid wijst, pessimistisch worden, maar lét je op de centrale beheersingsmacht van Christus, en geloof je dát, dan vat je moed, en sta je open voor verrassingen. Dan kan somberheid overgaan in vreugdevolle verwachtingen. God is er met andere woorden steeds weer, ook als wij het niet verwachten. Wat wens ik jullie toe om dat perspectief te zoeken in jullie leven en bij jullie onderscheiden werk en taken.

In mijn publicaties en publiek optreden vormt het voorgaande de diepste achtergrond. Zou dat niet zo zijn – en dat is dan zonder God leven en werken – dan sluit de toekomst zich, dan wordt de werkelijkheid leeg en zinloos en is het met de dood van ons en van heel de cultuur afgelopen. Die zinloosheid beheerst velen in onze tijd. Gelukkig blijven ze in hun verzet en in het oordeel daarover aan Gods gang door de geschiedenis gebonden.

Nu kun je dat allemaal wel filosofisch of theologisch verwoorden, dat wil nog niet zeggen dat je dat ook existentieel beleeft. Terwijl dat natuurlijk het begin moet zijn. Dat is dat niet meer mijn ik, maar Christus, Zijn heil, Zijn Geest ons van moment tot moment moeten beheersen. Dat hebben we niet in onze zak. Dat alles moet voortdurend worden ‘veroverd’ en ‘onderhouden’ door Bijbel lezen, gebed, zingen, samen met andere gelovigen kerk zijn. Ten diepste ervaar je dan dat het je door de Heilige Geest gegeven wordt. Dit houdt mij al mijn hele leven bezig. Dat wens ik ook jullie toe. In Christus deel krijgen aan de wijsheid en de kracht van God, om te onderscheiden waarop het aankomt, om zijn getuige te zijn, en verrassingsvol uit te zien naar de volle openbaring van het grote geheim van de geschiedenis en van ons aller leven daarbinnen: de komst van het Koninkrijk van God. Dat is de grote toekomst. Die verwachting geeft concentratie in alles wat je doet en vaste oriëntatie aan je leven en werk in vreugde en vrede, die zich uiten in dankbaarheid en liefde, en geven ook relativering van onszelf, van onze eigen standpunten en visies. Die tocht moeten we steeds in actief geloven opnieuw beginnen. Zij wordt wel veel zwaarder naarmate onze cultuur vordert. Met God leven in een van God losgeslagen cultuur kan  lijden betekenen. Met God leven in een losgeslagen cultuur kan lijden betekenen Maar vergeet nooit dat we leven van de levende Hoop die Jezus Christus is. Een betere verwachting is ondenkbaar!

Om dat vol te houden is gebed onmisbaar, ook voor elkaar. Zó bidden opa en oma elke dag voor jullie. En jullie: bidt God ook elke dag of Hij jullie een levenspartner wil geven die het beste bij jullie past. Dat hebben wij vroeger ook gedaan. Dan blijven verrassingen niet uit. Geestelijke eensgezindheid is de beste basis voor een standvastig huwelijk.

Egbert Schuurman (1937) studeerde civiele techniek en filosofie en promoveerde in 1972 op het proefschrift ‘Techniek en Toekomst - Confrontatie met wijsgerige beschouwingen’. Schreef nadien boeken op het snijvlak van religie, filosofie en techniek en verzorgde colleges christelijke filosofie aan de universiteiten van Delft, Eindhoven en Wageningen. Van 1983 tot 2011 was hij fractievoorzitter van de ChristenUnie in de Eerste Kamer.