‘Er is onder ons mensen een liefde, die geen beloning is voor prestaties of goed gedrag’

Brief aan mijn kleinkind [9]

Er worden in deze brief dingen gezegd waarvan jullie, lieve Yanou en Nina, nu niets zouden begrijpen. Jullie zijn nu vier jaar en tweeënhalf jaar oud. Als jullie deze brief ooit nog eens lezen, dan ben ik er waarschijnlijk niet meer. Ik richt me dan ook tot jullie in een andere taal dan ik nu bezig als ik met jullie praat. Jullie zijn dan geen kleine kinderen meer, maar lopen al tegen de volwassenheid. Ik weet hoe riskant het is om voorspellingen te uiten, zeker omtrent een tijd die nog zeker vijftien jaar weg is. Ik durf welhaast met zekerheid te zeggen dat ik er dan niet meer ben, maar ik ben heel wat onzekerder wat betreft de omstandigheden waarin jullie dan zullen leven.

Kiezen
Je grootouders kun je nog in de ochtend van je leven hebben gekend. Soms was hun overlijden de eerste droevige gebeurtenis in je leven – maar daar kwam je wel vrij gauw overheen. Dat is maar goed ook, want het gaat om jullie leven. Als je ouder wordt, dan ga je wel terugkijken en je de vraag stellen: ‘Waar kom ik vandaan? Ik ken mijn ouders, maar wie waren hun ouders? Van hen heb ik veel minder beleefd, soms helemaal niets, welke invloed – in positieve en negatieve zin – hebben mijn ouders van hun ouders ondergaan?’

Die vragen heb ik mij natuurlijk ook gesteld. Toen ik tegen de zestig was stond ik eens met jullie oom Martijn bij het graf van mijn overgrootvader en zijn betovergrootvader (jullie betoudovergrootvader) Lambert Meijering in het Groningse dorpje ’t Zandt. We zeiden tegen elkaar wat erg voor de hand lag: ‘Als hij daar niet zou liggen, dan zouden wij hier niet staan.’ Dat houdt niet meer in dan: zonder deze persoon zouden wij er niet als juist deze persoon zijn. Je hebt meer dan één overgrootvader, namelijk vier. Waarom interesseer ik me in het bijzonder voor deze overgrootvader? Ik hoop dat het niet alleen is, omdat hij de enige van de vier is wiens achternaam ik heb. Ik heb een foto van hem en van zijn zoon (mijn grootvader) op mijn studeerkamer hangen. Waarom? Lambert Meijering was al vijftig jaar dood toen ik werd geboren. Ik vermoed dat hij en zijn zoon Meertinus (aan wie ik geen herinneringen heb) een belangrijke rol hebben gespeeld in de keuze die ik heb gemaakt wat mijn levensweg betreft. Maar hier moet ik mezelf eigenlijk al corrigeren. Kunnen we onze levensweg wel zelfstandig kiezen? Wordt die niet eerder van buitenaf bepaald? Tot op zekere hoogte inderdaad. We hebben niet zelf voor ons leven gekozen, niet voor het gezin waarin we zijn geboren, niet voor de gaven of begaafdheden die nodig zijn om een bepaalde opleiding te kiezen. Toch is ook duidelijk: vanuit onze achtergrond en met onze begaafdheden kunnen we voor een bepaalde levensrichting kiezen, kunnen we een voorkeur hebben voor bepaalde opvattingen en andere beslist afwijzen.

Mijn moeilijkheid als kind was misschien dat ik niet met een te grote hoeveelheid, maar wel met een te grote verscheidenheid aan mogelijkheden werd geconfronteerd en veel te vroeg voor een keuze tussen goed en kwaad werd geplaatst. Mijn moeder was een Duitse. Ze werd geboren als de op één na oudste dochter in een vrij vermogend gezin. Haar vader stierf een paar jaar na de Eerste Wereldoorlog, 42 jaar oud. In Duitsland kreeg je een verwoestende inflatie, waardoor ook het gezin van mijn moeder aan de bedelstaf raakte en verbitterd voor de partij van de nazi’s koos. Helaas is mijn moeder aan die keuze tot 1945 en ook nog geruime tijd daarna trouw gebleven. Mijn vader deed om andere redenen helaas dezelfde keuze. Dat betekende dat ik in de eerste jaren waarin ik iets van de gevoerde gesprekken bewust opving en daarover begon na te denken, geleidelijk aan het gevoel kreeg: hier klopt iets niet.

Gelukkig was er ook nog een andere plek waar ik regelmatig mijn licht kon opsteken. Na de scheiding van mijn ouders was mijn vader – hij mocht als gewezen lid van de nsb gedurende een aantal jaren na de oorlog zijn beroep als advocaat niet uitoefenen en zag ook wel in dat hij toch geen cliënten meer zou krijgen – bij mijn grootmoeder gaan wonen. Ik logeerde regelmatig bij hen. Daar werd ik door mijn grootmoeder met heel andere gedachten geconfronteerd. Zij gaf de gedachten van haar man door. Mijn grootvader Meertinus was evenals zijn vader Lambert een gereformeerd predikant geweest. Hij is een paar jaar na de Tweede Wereldoorlog overleden. Bij mijn grootmoeder hoorde ik wat volgens hem de juiste opvatting van het christelijke geloof was en hoe je je in de politiek moest opstellen. Haar taal was ouderwets, ik moest al vrij gauw – evenals mijn neven en nichten die af en toe op bezoek kwamen – om haar glimlachen, maar ik was ervan overtuigd: als ik moet kiezen tussen wat zij zegt en wat ik van mijn moeder hoor, dan is die keuze niet moeilijk. Zij is consequent in haar opvattingen en ze is betrouwbaar, zulks in tegenstelling tot mijn moeder die op een gegeven moment ontkende dat ze nazi was geweest en zelfs dat ze Duitse was. In die lijn van oma en opa, die bij mijn overgrootvader Lambert begint, wilde ik ook staan. Ik wilde ook staan in de lijn die bij mijn overgrootvader Lambert begint Daarom koos ik ervoor om theologie te gaan studeren en zeker voor een bepaalde tijd predikant te worden. Aan die keuze ben ik trouw gebleven, je zou ook onwelwillend kunnen zeggen: daaraan heb ik koppig vastgehouden.

Breken
Er waren redenen genoeg om ook met die lijn uit vroeger tijden te breken, en mijn voorouders zullen waarschijnlijk tot hun verdriet hebben geconstateerd dat ik dat inderdaad heb gedaan. Aan de Leidse Universiteit werd mij al heel gauw duidelijk – waarvan ik allang een vermoeden had gehad – dat de Bijbel niet Gods onfeilbaar Woord is, maar een door mensen geschreven boek dat vol tegenstrijdigheden zit. Je kunt dus niet een leer ontwikkelen waarvan je zou mogen zeggen dat die ‘Bijbels’, op de Bijbel gebaseerd is. Maar dat was geen doorslaggevende reden voor mij om met de traditie die in onze familie bij Lambert Meijering is begonnen te breken. Je kunt met gedeeltelijk andere argumenten en onder aanvaarding van de voor mijn gevoel onweerlegbare resultaten van de moderne wetenschappen nog steeds belijden dat God in zijn Zoon Jezus Christus op een beslissende manier tot ons komt. Dat is de kern van de menselijke getuigenissen die het Nieuwe Testament vormen. Daarop richt ik mij en die kern wil ik met eigen woorden vertolken. Dat God in Jezus beslissend tot ons komt onttrekt zich aan wetenschappelijke kritiek of bewijsvoering, maar is een zaak van geloof. Dit heeft mij er ook telkens weer toe gebracht om me te verzetten tegen diegenen die op grond van moderne wetenschappelijke inzichten wel een breuk met het overgeleverde geloof bepleitten. Vandaar dat sommigen zich wel eens hebben afgevraagd waar ik nu eigenlijk stond, of ik tot de vooruitstrevenden of tot de behoudenden behoorde. Mijn voorouders zullen me tot hun verdriet bij de eerstgenoemden hebben gezien, maar zelf zou ik me meer tot de laatstgenoemden rekenen. Ik zou me meer tot de behoudenden rekenen

Als jullie het hebben kunnen opbrengen om mijn verhaal tot hier te volgen, dan zullen jullie misschien nu wel denken: 'Wat een wereld van verschil ligt er tussen onze grootvader en ons!' En inderdaad, dat verschil is veel groter dan dat tussen mijn grootvader en mij, terwijl hij intussen al bijna zeventig jaar dood is, en ik, als jullie dit lezen, misschien nog geen tien jaar geleden ben overleden. (Dit is geen voorspelling maar een hoop, die ik alleen durf uit te spreken, omdat we in dit deel van de wereld wat de gemiddelde levensverwachting betreft tegenwoordig erg verwend zijn.) Ik ben opgegroeid nog vóór het midden van de jaren zestig. In die jaren voltrokken zich de grote veranderingen in kerk en samenleving. Jongeren, maar ook vele ouderen, kregen het gevoel dat ze hun leven lang in een keurslijf hadden gezeten en wilden zich daaruit bevrijden. Het rechtzinnige kerkelijke leven had iets kleinburgerlijks gehad, waar men nu om moest lachen en waar men zich verheven boven voelde. De schrijnende armoede was in ons land overwonnen, dat was voor velen bevrijdend geweest, en nu wilde men ook geestelijke vrijheid. Dit leidde tot een massale kerkverlating, en in de kerken was men radeloos: moest men zich aan de nieuwe tijd aanpassen (‘met de wolven in het bos meehuilen’, zou je cynisch kunnen zeggen; ‘if you can’t beat them, join them’, zou je berekenend kunnen denken) of moest men zich er juist tegen afzetten? In beide gevallen zat hierachter de wens om te redden wat er nog te redden viel. Ik zelf schommelde wat heen en weer, maar wel vanuit dezelfde mentaliteit. In ieder geval wist ik het antwoord ook niet. Maar had ik dat wel moeten en kunnen weten?

Omwenteling
Hoe anders zijn jullie ouders opgegroeid en groeien jullie zelf nu op! Wat jullie betreft spreek ik nu eigenlijk alleen maar een hoop uit – maar die is wel gegrond op jullie levensjaren die ik heb mogen meemaken. Jullie omgeving is totaal anders dan die van mij zeventig jaar geleden. Ik hoef alleen maar te denken aan de hoeveelheid informatie die op jullie afkomt. Dat is enerzijds een nadeel en anderzijds een duidelijk voordeel voor jullie. Wij hadden vroeger een radio en een krant, en ik kreeg daarbij het commentaar van mijn omgeving te horen. Die commentaren spraken elkaar wel grondig tegen bij mijn moeder thuis en bij mijn grootmoeder. Dat plaatste mij als klein kind, toen ik heel langzaam iets van het nieuws begon te begrijpen, voor grote problemen: wie had er gelijk en voor wie moest ik kiezen? Dit was niet minder dan een keuze tussen goed en kwaad.

Jullie worden steeds handiger in het gebruik van jullie pc en kunnen op elk moment iedere gewenste informatie oproepen, waardoor de indrukken die die informaties op jullie maken steeds vluchtiger worden. De keuze tussen wat goed of kwaad is wordt daardoor bemoeilijkt, maar blijft je in je kindertijd ook bespaard. Zal jullie leven daardoor oppervlakkiger worden dan het mijne of juist minder krampachtig?

Uiteraard spits ik dit nu toe op jullie mogelijke opstelling ten opzichte van het christelijke geloof. Jullie ouders zijn na de grote geestelijke omwentelingen in de tweede helft van de jaren zestig geboren. Zij hebben zelf nooit in een geestelijk keurslijf gezeten en hebben zich in dit opzicht dus ook niet tegen hun opvoeding hoeven te verzetten – die indruk heb ik tenminste. Bij jullie mama heb ik het gevoel dat ze zich gewoon niet interesseert voor kerk en geloof, en dat ze vindt dat ik best eens wat minder over theologie zou mogen praten. Maar jullie ouders sturen je wel naar een christelijke lagere school. Ik weet dat het daar tegenwoordig over het algemeen heel anders toegaat dan zeventig jaar geleden, maar je zult er in ieder geval over God en Jezus horen. Ik hoop nog te beleven dat jullie aan mij vragen stellen over wat je daar hebt gehoord. Vermoedelijk zullen dat wel de vragen van alle tijden zijn: Tegen wie praten we als we bidden of als heel kleine kinderen wel eens hebben gebeden? Als ik naar de sterrenhemel kijk, waar moet ik God dan plaatsen? Iedere dag zie ik op de tv natuurrampen en door mensen aangericht kwaad – hoe kan een goede God zoiets allemaal toelaten? Jullie mama heeft al wel eens aangekondigd dat ze jullie met je vragen naar mij zal doorsturen. Ze is dus niet bang dat ik jullie op een verkeerde manier wil indoctrineren. Ik zal inderdaad anders te werk gaan dan mijn grootmoeder, die op alle vragen een stellig antwoord wist. Maar ik wil toch ook in de lijn van het door haar aangehangen overgeleverde christelijke geloof blijven. Wat moet ik dan antwoorden?

Hoop
Waarop hoop ik als ik over jullie opstelling ten opzichte van het christelijke geloof nadenk? Ik kan er onmogelijk op hopen dat jullie ertoe zullen bijdragen dat Nederland weer zo gekerstend is als het in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog was. Dan zou ik niet alleen op het onmogelijke maar ook op het onwenselijke hopen. Het verleden komt nooit meer terug, en het verleden waarin ik ben opgegroeid moet ook niet weer terugkomen, niet omdat het toen fout was (in ieder geval niet meer verwerpelijk dan andere tijden), maar omdat ik jullie de volle vrijheid gun om zelf te kiezen. Ik gun jullie de volle vrijheid om zelf te kiezen Maar wat is vrijheid? Ik had als kind de keuze tussen twee richtingen, waarvan ik gelukkig die heb gekozen die kon worden aangepast aan de veranderende omstandigheden. De omstandigheden waarin jullie opgroeien houden onder andere in dat jullie generatie nauwelijks meer bekend is met het christelijke geloof. De kans is groot dat jullie vrienden en kennissen over het christendom niet meer zullen kunnen zeggen dan dat het een religie was die hier vroeger werd aangehangen. Jullie kunnen dan zeggen dat jullie opa daarin een functie heeft gehad en ook wel vragen van jullie heeft beantwoord, maar dat je het gevoel had daar niet veel wijzer van te worden, en dat je dat op den duur ook niet erg vond.

Dit is een pessimistische, maar ook realistische kijk op de toekomst. Ik heb echter ook hoop. Ik zie nu al hier en daar bloeiende gemeentes die niet in grote kerkgebouwen bijeenkomen. Die grote gebouwen hebben de kerkgenootschappen moeten afstoten, omdat ze op de zondagochtend ontmoedigend leeg zaten en omdat het onderhoud ervan onbetaalbaar werd. De gemeentes die ik op het oog heb huren op de zondagochtenden aula's in scholen, en die zijn dan goed gevuld. De mensen die er zitten hebben het grootste gedeelte van hun leven nog voor zich. Ze zingen vrolijke liederen, ze lachen, en ze hebben er kennelijk plezier in om bij elkaar te komen en te zijn. Na afloop van de dienst kunnen ze vragen of er met hen voorbede kan worden gedaan. Ze zoeken dus ook troost bij elkaar en bij God. Procentueel stellen zulke gemeentes qua ledental weinig voor in de plaatsen waar ze zijn. Ze hebben wel in die zin een goede naam dat de mensen weten dat ze naar elkaar omzien en dat je, als je daar lid bent, inderdaad ‘ergens bij hoort’.

Als de huidige trend doorzet – en ik zie geen redenen om daaraan te twijfelen, en jullie zullen kunnen constateren of dat inderdaad is gebeurd – dan hebben deze gemeentes, tegen de tijd dat jullie deze brief misschien willen lezen, de geleidelijk uitstervende traditionele kerken vervangen. Voor het christendom betekent dit niet alleen verlies, maar ook winst. Ik ben er in mijn leven getuige van geweest hoe het christendom, of liever: hoe de verschillende kerken van een duidelijke meerderheid tot een nog redelijk omvangrijke minderheid werden. Jullie zien intussen dat het een kleine minderheid is. Maar die minderheid is niet kwijnend, maar levend en beleeft zelfs een bescheiden groei. (Daarin lijken ze op de christelijke gemeentes in de eerste twee eeuwen. Die waren klein maar levend en vertoonden een bescheiden, maar gestage groei.) Daar nemen ze genoegen mee, ze dromen niet van een gekerstend Nederland, waarin hun overgrootouders, die ze niet hebben gekend, schijnen te hebben geleefd. Zullen jullie tot die bescheiden groei bijdragen? Ik hoop het, maar zou het geen ramp vinden als het niet gebeurde. Op dit punt ligt er een groot verschil tussen mijn grootouders en mij. Zij zouden het wel degelijk als een ramp voor mij hebben gezien als ik niet voor het christelijke geloof had gekozen, of liever gezegd: als ik niet was doorgegaan in de traditie van mijn familie. (Met de aangepaste manier waarop ik dat heb gedaan zouden ze al de grootste moeite hebben gehad.) Dat zou in hun visie voor mij verschrikkelijke gevolgen in tijd en eeuwigheid hebben gehad. Dat de mensen voor hun ongeloof in de hel gestraft zullen worden, dat was voor hen een vanzelfsprekende waarheid. Het is voor mij eigenlijk een vanzelfsprekendheid dat dit niet het geval is.

Onverdiende liefde
Voor mij leeft nog wel een andere kant van het gereformeerde geloof van mijn voorouders. Namelijk dat God zonder dat wij dat verdiend hebben in dit onmetelijke heelal voor ons mensen op deze planeet heeft willen kiezen, dat God van ons wil houden, gewoon omdat we er zijn. God wil van ons houden, gewoon omdat we er zijn Dat zo’n liefde er is, dat hebben jullie vooral in het begin van jullie leven ervaren. Jullie ouders hielden (en houden) van jullie, omdat jullie hun kinderen zijn. Als jullie stout waren, dan moesten jullie even op de gang staan, maar je wist dat je al vrij gauw weer binnen mocht komen. Je wist zelfs vanaf een bepaald moment wel dat ze ook van je hielden toen je op de gang stond. Dat zie ik als een beeld voor hoe God met ons wil omgaan. God aanvaardt ons ook als we niets van het geloof in Hem weten of willen weten.

Maakt het dan gewoon niet uit of je gelooft of niet gelooft? Als dat zo was, dan zou ik een heel andere brief aan jullie schrijven. Het doet er wel degelijk toe. Ik zou het geweldig vinden als jullie tot die kleine minderheid zouden willen gaan behoren, die nog wel in God wil geloven. Die uiteindelijk binnen het geheel van ons land kleine minderheden geven dan, om zo te zeggen, plaatsvervangend voor alle andere mensen antwoord op Gods roepstem, die naar allen uitgaat.

Ik heb, toen jullie nog heel klein waren, aan elk van jullie een boekje opgedragen. Dat heb ik gedaan omdat ik erg blij was met jullie komst in de wereld, niet in de verwachting dat ik jullie daarmee een bepaalde kant uit zou kunnen sturen. Door boeken worden maar heel weinig mensen bekeerd. Ik hoop wel dat ik op de achtergrond er een heel klein beetje toe heb kunnen bijdragen dat jullie het gevoel hebben dat er onder ons mensen een liefde is, die geen beloning is voor prestaties of goed gedrag, maar die blij is dat je er bent. Die liefde kan verwijzen naar Gods liefde in Jezus Christus waaruit een christelijke gemeente, hoe groot of klein die ook is, wil leven. Dit is voor mij de kern van het geloof geweest: God aanvaardt ons ondanks het feit dat we zo vaak in ons doen en laten blijk hebben gegeven van gebrek aan geloof, en God doet dit door op ons het beeld van zijn Zoon Jezus Christus te plakken en ons daarop aan te zien.

Eginhard Meijering (1940) was van 1968 tot 1995 predikant en van 1976 tot 2001 lector in de theologiegeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Hij publiceerde hoofdzakelijk op het gebied van de vroege kerk, de Reformatie en de theologie van de twintigste eeuw. Sinds 1980 is hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.