Verzachtende 'leeswijzers'
‘Het werk van Kierkegaard spreekt me aan, maar met zijn gedachten over christelijke religiositeit kan ik helemaal niets.’ Een opmerking die ik in kringen van filosofisch geïnteresseerden regelmatig heb gehoord. Soms gevolgd door een vraag aan mij: ‘Maar jou zal het zeker wel aanspreken?’ Waarna ik knikte. Wetend dat mij niet gevraagd zou worden wát me er dan zo in aansprak. Voor de ander was het immers al helder: smaken verschillen, en over smaak valt niet te twisten. Nooit heb ik de aanvechting gevoeld uit te leggen dat de christelijke gedachten van de Deense filosoof Sören Kierkegaard niet per se aangenaam zijn voor wie zichzelf een christen noemt. Sterker, dat Kierkegaard bepaald niet preekte voor, maar veel vaker tegen eigen parochie, en liever helemaal géén veilige parochies voor zich zag. Waarom zou ik?
Smaken mogen verschillen en het is ieders goed recht om met een bepaald onderdeel van iemands oeuvre niet uit de voeten te kunnen. De bewonderaar die bekent dat hij niet zomaar alles van zijn held begrijpt en waardeert, is in ieder geval eerlijk in zijn oordeel, en laat zich niet verblinden door de kritiekloze dweepzucht van mede-fans.
Al zou Kierkegaard zelf zeggen dat zijn gedachten over de absurde leap of faith het hart van zijn werk uitmaakten, en dat alle andere gedachten hun waarde zouden verliezen wanneer je dit hart eruit wegsneed, dan nog mag je stellen dat dit ‘slechts’ een particuliere mening of visie is. Nadat iemand zijn werk heeft prijsgegeven aan de wereld, is het ook ‘van’ de wereld: bijsluiters, gebruiksaanwijzingen en spelregels behoeven niet te worden meegeleverd en waar ze wel worden meegeleverd mogen ze hartstochtelijk worden genegeerd.
Kwalijker is het, wanneer van precies dat onderdeel in het werk wat kennelijk bij grote groepen mensen niet in de smaak valt, iets licht verteerbaars wordt gemaakt. De intentie is doorgaans goed: vergelijkbaar met die van ouders die, om hun kinderen toch maar groenten te laten eten, de heleboel in een blender gooien en opdienen in een zoetromig sausje.
Agnosten en atheïsten doen bij Kierkegaard wat sommige gelovige exegeten al jaren bij Nietzsche doen: ze bagatelliseren de radicaliteit van een aantal ideeën, dragen verzachtende ‘leeswijzers’ aan en hun boodschap is dat je op deze manier tóch inspiratie voor levenskunst kunt vinden in passages die je aanvankelijk tegen de borst stuitten.
Zonde. Letterlijk. Een werkelijk vrije geest ziet pas het licht nadat ze zich eerst door een nauw geboortekanaal naar buiten heeft moet vechten, op leven en dood. De vroedvrouwen die filosofen, in navolging van Socrates, toch zijn, moeten niet komen aanzetten met keizersneden en ruggenprikken om de bevallingen maar soepel te laten verlopen. En in het geval van Kierkegaard geldt: wie zijn gedachten over het christendom ontdoet van hun angel, miskent niet alleen Kierkegaard, maar ook Gethsemané en Golgotha, en speelt daarmee de sentimentele The Passion-show in de kaart. Prachtig: steeds meer ‘fans’ van het aangrijpende heldenverhaal. Maar steeds minder mensen die zullen inzien dat het niet om een vrijblijvende ontroering gaat, maar om een aansporing tot overgave, met huid en haar, zonder te rekenen op een beloning in de vorm van opstanding en het eeuwige leven. In Kierkegaards visie is een waarachtig, authentiek leven een leven waarin iemand bereid is een loser te worden – voorgoed. Verliezerskunst. Het is bovendien maar de vraag of het zo’n zegen is als blijkt dat je een roeping tot een dergelijk idioot verliezen-uit-liefde hebt. Maar doen alsof het hier om een kunstje gaat? Dat is nog erger. Wat winst lijkt is een absoluut failliet. Niet eens van het werk van Kierkegaard. Ook niet van de Bijbelse boodschap. Maar van de onbegrijpelijke, onnavolgbare, volstrekt onredelijke liefdesdaad van Christus zelf.