Een aantrekkelijke kerk
De trouwdag naderde en de vraag voor haar was: ‘Hoe zal ik me kleden?’ Hij had het er wel eens over gehad wat zijn ideaal was, maar dat herinnerde ze zich niet zo precies meer. Wel begreep ze dat hij de voorkeur gaf aan soberheid. Ze praatte er met haar moeder over; die vond: ‘Toch wel een mooie trouwjurk – maar dan degelijk.’ Ze praatte er met een tante over. ‘Ik zag een prachtige witte trouwjurk in het lang. Dat staat jou vast heel mooi – en lang zal hij vast graag willen.’ Ze praatte er met een zus over. ‘Zal ik je make up helpen verzorgen?’ Ze voelde zich niet helemaal gelukkig. Ze had zo’n vaag gevoel dat haar aanstaande het allemaal toch wat anders zou willen. Ze praatte er met haar vader over. ‘Wees nu verstandig. Uiteraard, je moet niet overdrijven. Maar je hebt ook een mooie kans zo om te laten zien dat men ook op het platteland een goed verzorgde bruid weet te waarderen.’ De bruiloft kwam. Enkele mensen vonden dat ze er wel aardig uitzag. De meesten uit haar omgeving vonden het toch wat truttig, ouderwets, misschien wel het meest omdat ze zelf niet straalde. En hij, wat vond hij er van? Hij vond het vreselijk. ‘Ik had je toch gezegd dat ik graag een mantelpakje wilde. En je weet toch dat ik niet van lippenstift houd?’ Het was een deceptie – niet alleen omdat ze eruit zag zoals hij zijn bruid nooit had gewenst, maar vooral omdat alles wat hij haar had gezegd blijkbaar langs haar was heen gegaan. Maar het huwelijk ging door. Hij was immers ouderwets, van het type voor wie een woord nog een woord is.
Zoals Christus het wil
Dit verhaal kwam me in gedachten, toen ik de vraag las, of de kerk aantrekkelijk moet proberen te zijn. Uiteraard moet de kerk dat zijn. Het is alleen maar de vraag voor wie de kerk aantrekkelijk moet zijn. Als de kerk de bruid van Christus is, zal ze allereerst voor Hem aantrekkelijk moeten zijn. Of we voor de wereld ook aantrekkelijk zijn, is niet ter zake. Op de grote dag is alleen zijn mening, zijn oordeel van belang. Als dat strookt met dat van anderen, dan is dat meegenomen. Als het er niet mee strookt, dan is dat jammer voor de anderen, maar we zijn zijn bruid. Met Hem gaan we het eeuwige leven delen.
De allereerste vraag die de kerk zich moet stellen over zichzelf, is of zij is wie Christus wil dat zij zal zijn. Dat betekent luisteren naar wat Hij zegt. Daarbij gaat het uiteraard niet alleen over letterlijke woorden van Jezus, maar om de hele Schrift. Het zijn immers de Schriften die van Hem getuigen. Hij is het in Wie God zijn heerlijkheid openbaart. Wij hebben die aanschouwd, de heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader. Hij is God uit God en Licht uit Licht, van hetzelfde wezen met de Vader. Hij is de Heilige in ons midden.
Dat vraagt om een zeer bepaalde levenshouding. ‘Wees heilig want Ik ben heilig’. In de torah wordt het steeds weer herhaald. Gods volk is geroepen om zo te zijn, zich zo te gedragen, zich zo te uiten, dat het God behaagt. Dat uit zich volgens de torah in kleding, in wat we eten, in wat we doen. God heeft een heleboel dingen gezegd hoe Hij wil dat het leven van zijn volk zal zijn. Dat is niet alleen in het Oude Testament het geval, maar het geldt evenzeer voor het Nieuwe. Men kan zelfs zeggen dat het in het Nieuwe nog strikter ligt. God zelf is in Christus tot ons gekomen. God heeft zijn liefde aan ons bewezen. Het is niet langer bemiddeld door stenen tafelen en een profeet. We kennen Hem niet meer via internet, maar lijfelijk is God tot ons gekomen. ‘Want gij zijt niet gekomen tot een tastbaar en brandend vuur (zoals Mozes) maar tot de plechtige en feestelijke vergadering van eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond’ (Hebr. 12:18-24). De gemeente heeft Hem ontmoet en nu wacht ze de komst van de bruidegom af voor het feest. ‘Hoedanig behoort gij dan te zijn in heilige wandel en godsvrucht, vol verwachting u spoedende naar de komst van de dag Gods.’ (2 Petr. 3:11v). De nieuwtestamentische paraenese is vol van aansporingen om een gemeente te zijn die uitstraalt dat zij met Christus is en dat haar leven in Hem is, dat zij niet meer van haar zelf is, laat staan van haar familie, maar van Hem. Nemen wij Hem serieus genoeg in wat Hij heeft gezegd? Of hebben vaders, moeders, ooms en tantes, broers en zusters uiteindelijk toch meer invloed op ons? We kennen de spreuk van Jezus: ‘Wie vader of moeder, zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig.’ We weten het, maar onderkennen we de consequenties? En horen we werkelijk wat God van ons vraagt?
Wat vraagt God van ons? Dat we helemaal voor Hem zijn. Het is dus niet de vraag: ‘What would Jesus do?’ maar: ‘What would Jesus like me to do?’ En wat Hij vraagt, is niet anders dan het eerste en grote gebod: ‘Gij zult de Here uw God liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw kracht.’ Voor halfslachtigheid is geen plaats. Want de Here is één. Dat is Hij in alle opzichten en daarom is er geen enkel compromis mogelijk. De Here is immers een jaloers God. Hij wil zijn eer niet aan een ander geven. Hij wil zijn bruid niet aan een ander geven.
Huwelijksmetaforen in de bijbel
Het beeld van de bruid is een sterk beeld. Het geeft aan wat op het spel staat. Het roept emoties op die formele leefregels ver te boven gaan. Onze zonde is bijvoorbeeld niet alleen dat we hebzuchtig zijn, maar meer nog dat het blijkbaar ons niets heeft gedaan dat de Here ons herhaaldelijk heeft gezegd dat wij niet hebzuchtig moeten zijn. Het heeft met zijn waardigheid te maken. Trekken we ons werkelijk iets van Hem aan?
Het beeld van de bruid is bekend uit het boek Openbaring. In de apocalyptische context van dat boek klinkt het sterk symbolisch. Het krijgt daardoor snel idealistische trekken. Als dat gebeurt, wordt de spanning uit het oog verloren waarin het in de Petrus- en Hebreeënbrief gaat: ‘Hoedanig behoort gij te zijn, temeer daar de dag nadert.’ In het Oude Testament is de symboliek veel verder uitgewerkt, met name in het boek Hosea. Hosea’s huwelijk weerspiegelt de relatie van God en zijn volk. Voortdurend laat zij zich in met andere mannen. Er zijn voortdurend conflicten. Er is een breuk, maar het kan geen definitieve breuk zijn, want God is van het ouderwetse type voor wie ‘Ja’ Ja is. Als zij ontrouw blijkt, Hij blijft getrouw. Zichzelf verloochenen kan Hij niet (2 Tim. 2:13). Hij wil elke keer weer opnieuw beginnen, zoals in de dagen van haar jeugd, toen Hij haar leidde in de woestijn (Hos. 2:13).
Nu kan men zeggen dat het bij Hosea over het dienen van andere goden gaat. Dat is wat anders dan deelname aan de cultuur. Dat is echter maar de vraag – of eigenlijk niet de vraag. Cultuur en godsdienst zijn in de oudheid ten nauwste verbonden. Het hele leven is religieus gekleurd. Het is zelfs de vraag of dat nu anders is. Zelfs de seculiere samenleving is gekleurd door haar relatie tot de godsdienst – in dit geval het verzet tegen het aanvaarden van een God die het leven stuurt. Seculariteit is alles behalve neutraal en dus alles behalve onschuldig. Het is een samenhangende levensbeschouwing die ons denken en handelen stuurt en bepaalt wat prioriteit heeft, wat in het centrum staat en wat in de periferie. Godsdienst hoort in elk geval in de periferie als privézaak. De kerk moet allereerst voor Christus aantrekkelijk zijnHet hoort bij de sier van het leven die sommige mensen aantrekkelijk vinden en waarin zij levensorientatie krijgen. Als die dienstbaar kan zijn aan de doelstellingen van de humanistisch-seculiere maatschappij dan is dat meegenomen. Maar het eigenlijke sturende midden van de seculiere samenleving ligt anders. Als godsdienst daar niet langer een bijdrage aan levert, maar zelf eisen gaat stellen die niet gericht zijn op dat midden, dan wordt dat niet verdragen.
Levensbeschouwingen en godsdiensten zijn omvattende benaderingen van de werkelijkheid die elk hun eigen symbolisch universum hebben met hun eigen centrum. Daarom sluiten ze elkaar uit. Ze kunnen niet vermengd worden. Syncretisme lijkt een vermenging, maar is in feite niet anders dan een eigen levensbeschouwing of godsdienst die eclectisch gebruik maakt van elementen uit andere tradities om een eigen centrum dat elders ligt te steunen. Daarom verdragen godsdiensten ook het syncretisme niet: het is geen verbreding van de godsdienst, maar een andere religie.
Dat wil niet zeggen dat mensen niet tegelijk kunnen participeren in twee systemen. De consequentie is dan wel dat ze voor beide niet echt acceptabel zijn. De bruid aan het begin blijft toch net stijfjes voor de een en een bittere teleurstelling voor de ander. Als Israëls God, die ons in Christus lijfelijk tegemoet gekomen is, ons vraagt met heel ons hart, heel onze ziel, en al onze kracht, kunnen we niet tegelijk aan een andere cultuur toebehoren. Dat is het punt waar het bij Hosea om gaat. De zuigkracht van de dominante cultuur van het Midden-Oosten van die dagen was enorm. Het was een grensoverschrijdend systeem dat het leven orienteerde. Baäl en Asjera konden elders andere namen krijgen, maar het ging om een en dezelfde brede traditie. De kern daarvan was gericht op voortbestaan en welvaart. Het was een aantrekkelijke religie en door zijn aard en brede culturele inbedding ook een vrijwel onontkoombare religie. Juist daartegen stelt Hosea zich te weer. Er is geen compromis mogelijk met een andere omvattende cultuur. Het is slapen met een andere man. Voortdurend wordt door de torah en de profeten het woord ‘znh’, hoereren, gebruikt voor de deelname aan de dominante cultuur van het Midden-Oosten. Anderen dan Hosea zijn daar soms nog scherper in dan deze eerste van de schriftprofeten. Hosea richt zich nog op de emotionaliteit van God. Jeremia en nog meer Ezechiël schilderen Israel af als hoer, in soms uitvoerige teksten (Jer. 2v; Ezech. 16; 23).
Aantrekkelijk zijn van het volk van God – voor wie? Voor God in Jezus Christus of voor de dominante cultuur? Als cultuur niet neutraal is, is het inderdaad: ‘of – of’. Dat stelt de kerk in een heldere positie. Waardoor worden onze keuzen gestuurd? Door de vraag wat God wil, of wat ons aantrekkelijk maakt voor de wereld?
Dit heeft bijvoorbeeld consequenties voor de inrichting van onze eredienst. Is die erop gericht mensen te behagen of aanbidding, uitdrukking van eerbied van God. Hoe dikwijls wordt in de kerk niet van alles gedaan om mensen erbij te halen. Maar waar willen we hen bij halen? Bij onze groep of bij de aanbidding van de gekruisigde Christus? Hoe dikwijls wordt ook in de kerk ook niets gedaan – om maar te vermijden dat mensen weglopen. Conservatisme kan net zo ontrouw zijn als populair willen zijn. Het richt zich alleen op een ander segment van de cultuur. Maar waarvandaan mogen mensen niet weglopen? Van onze groep of van de aanbidding van de gekruisigde Christus?
De aanbidding van de eredienst is niet beperkt tot de kerk, maar strekt zich uit over het hele leven. Is werkelijk de liefde van Christus in ons? Als we de Here onze God liefhebben boven alles, hebben we dan ook onze naaste lief als onszelf? Want die twee geboden zijn één. Christus heeft immers zichzelf gegeven ter wille van de mensen, niet voor de rechtvaardigen, maar voor de zondaars – niet alleen voor hen die wij aangenaam vinden, maar ook voor hen die wij onaangenaam vinden. Wij praten en handelen graag met de stroom van sympathieën en antipathieën om ons heen mee. We passen ons aan onze omgeving aan en we doen dat zo automatisch dat we niet eens meer weten wat ‘Gij geheel anders’ betekent.
Een wereld onderworpen aan zonde en dood
Nu zou men kunnen tegenwerpen, dat de wereld toch Gods schepping is. Dat is die zeker. Maar het is wel een schepping die aan de macht van de zonde onderworpen is. Christus is gekomen om ons te redden. Israël is uit het diensthuis uitgeleid. De dienst aan de Here begint met uitleiding, met bevrijding. Het Nieuwe Testament spreekt zelfs van sterven. Mensen moeten wederom geboren worden om het koninkrijk van God in te gaan. Er is dus geen rechte lijn van de cultuur en het algemene menselijke bestaan naar het leven met Christus. De bruid komt niet uit een achtergrond die helemaal past bij de bruidegom. Ze moet haar oude leven vaarwel zeggen. Er is geen halfheid mogelijk. ‘Gij geheel anders, gij hebt Jezus Christus aangedaan.’
Jezus Christus bepaalt wat aantrekkelijk is. Hij bepaalt wat bij Hem past en hoe wij bij Hem passen. Daarbij gaat het niet allereerst om wat we doen, maar om wat we zijn. Dat wordt met de metafoor van het bekleden, Jezus Christus aandoen, bedoeld: het is expressie van wie je nu bent geworden. De vraag is dus zelfs niet ten diepste ‘What would Jesus like me to do?’ maar ‘Who is Jesus Christ and do we reflect his being?’ Wie is Jezus Christus? Hij is zonder gedaante noch heerlijkheid. Hij was en is niet aantrekkelijk. De onwaardigste onder de mensen. Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. Als wij een godsdienst aanhangen die Hem belijdt als onze Heer, moet je erop berekend zijn, dat deze godsdienst niet aantrekkelijk is. Niet veel edelen, niet vele wijzen, zegt de apostel. Dat is de positie van de kerk. Dat is niet de positie die ze zoekt, maar die haar werkelijkheid is. Want het is de werkelijkheid van Jezus Christus en van de Geest die van Hem uitgaat.
We weten dit allemaal. Het zijn overbekende teksten. Het zijn haast dooddoeners geworden. En toch – als het erop aankomt ze te aanvaarden, dan gaan we op twee gedachten hinken. Dan willen we toch ook aantrekkelijk zijn voor de cultuur – vroeger heette dat ‘de wereld’. We zingen: 'En door zijn dood en door zijn bloed / Is nu de wereld dood voor mij./ Ik ben gestorven, maar voorgoed / Van heel de dode wereld vrij.' (Gez. 192:5). Maar zijn we werkelijk vrij?
Geen alternatieve samenleving
Zijn we nu geroepen tot een tegencultuur? Het ligt er maar aan wat we daarmee bedoelen. Als het betekent dat wij geheel anders zijn, dan moet de vraag bevestigend beantwoord worden. Want gij zijt gestorven en uw leven is met Christus geborgen bij God. Als we bedoelen dat we een alternatieve samenleving moeten opbouwen dan zijn we daartoe zeker niet geroepen. Als we ons alleen tegenover de samenleving profileren, bepaalt toch de cultuur weer de agenda. Dan willen we alleen een spiegelbeeld zijn. In feite interesseert de cultuur ons niet zo. Er staat een uitdagend stuk in het boek Tegen Celsus van Origenes, geschreven in het midden van de derde eeuw. Celsus heeft de christenen uitgedaagd. Ze hebben kritiek op de hellenistische cultuur en het Romeinse rijk. Celsus daagt hen uit deel te nemen aan de overheid om alternatieven te realiseren. Origenes wijst het aanbod af: we hebben een andere koning dan de keizer. We dienen de kerk en zelfs daar moeten we nog uiterst voorzichtig zijn met macht, want macht perverteert snel. Origenes wil geen compromis met de bestaande orde, maar hij weigert ook het vormen van een nieuwe orde. De orde van God is de heiligheid van de gemeente, die van een geheel andere aard is. Gods roeping bepaalt ons leven en dat is het centrum van ons bestaan.
De relatie met Christus is niet afhankelijk van onze sociale statusDat wil niet zeggen dat Origenes wereldvreemd was. Hij was een van de grootste geleerden die de kerk heeft voortgebracht. Hij was volledig op de hoogte van wat er speelde in de cultuur en kende de nieuwste filosofie. Hij was er ook niet tegen óm er tegen te zijn. Hij maakte er gebruik van als het hem uitkwam – als het hem uitkwam: dat wil zeggen als het dienstbaar was aan de dienst van Christus.
Dat doet niet alleen Origenes, maar dat doen vrijwel alle kerkvaders en evenzeer de grote theologen van Rome en Reformatie. Ze doen niet anders dan wat de seculiere maatschappij doet met de kerk: als die van pas komt mag die meespreken en zodra die iets anders wil, wordt ze genegeerd of expliciet afgewezen. De groten van de kerkgeschiedenis hebben van de diensten van filosofie, kunst en sociale verbanden gebruik gemaakt, zolang het de zaak van Christus diende, en zodra het dat niet deed, het links laten liggen of uitdrukkelijk afgewezen. Dat heeft alles te maken met het centrum dat het denken en handelen orienteert. Dat betekent dat cultuur prima is, net als de kerk prima kan zijn voor de seculiere maatschappij, maar ook geen meerwaarde heeft – en dus makkelijk kan worden ingewisseld of vergeten. We hangen niet aan een bepaalde cultuur of samenlevingsvorm. Dat kan ook een patriarchale, hiërarchische of verdrukkende samenleving zijn. Ten diepste gaat dat langs ons heen, want wij zijn van Christus. Juist in de verdrukking kan daarom soms de ware aard van de kerk het beste uitkomen.
Christenen zijn niet geroepen om een betere wereld te bouwen. Waar we kunnen zullen we zeker meehelpen om scheefgegroeide situaties in evenwicht te brengen. Calvijn schrijft in het laatste hoofdstuk van de Institutie over de taak van de overheid om gelijkheid te brengen tussen mensen. Daaraan zullen we graag meewerken: om de machtigen en de machtelozen in evenwicht te brengen, de rijken en de armen. Maar we moeten heel goed weten dat dit niet het koninkrijk van God is. Daarom claimen we deze gelijkheid ook niet voor onszelf. Ze is ook niet wezenlijk voor de dienst van God. We hoeven onze afhankelijkheid in het aardse leven niet te bestrijden. Als we vrij zijn is het uitstekend, maar als we slaaf zijn, zijn we niettemin vrij. Want de relatie met Christus is niet afhankelijk van onze sociale status.
Het evangelie is inderdaad niet naar de mens, zeker niet naar de moderne westerse mens. Maar zo komt de bruidegom ons tegemoet: laat je niet beheersen door wat mensen belangrijk vinden, zelfs niet door wat je zelf van nature of (meestal) culture belangrijk vindt. Weet dat je in alle omstandigheden, hoogte en diepte, afhankelijkheid en onafhankelijkheid, rijkdom en armoede, van Hem bent en niets je kan scheiden van zijn liefde. Daarom zijn alle andere doelen relatief geworden.
Geen dualisme
Nu zou men makkelijk kunnen concluderen tot dualisme. De boze wereld wordt afgewezen en wij trekken ons terug op een heilig terrein van het geloof waar de bruid zich helemaal richt op de komende bruiloft. De kerk heeft het dualisme echter steeds afgewezen. Dat geldt zowel voor het ontologische dualisme van de gnosis met een scheiding tussen de zuivere geest en de inferieure materie, als voor het historische dualisme van Marcion, volgens wie na Christus een nieuw leven mogelijk werd dat het verleden totaal achter zich kon laten. Marcion geloofde dat het beter zou worden in de wereld. Al heeft de kerk hem in zijn dagen afgewezen, hij heeft meer dan de gnosis nog steeds aanhangers. Juist in de moderniteit bepalen allerlei inhoudelijke elementen van zijn theologie grote delen van de kerk. De afwijzing van het dualisme door de kerk geldt ook voor het dualisme tussen kerk en wereld. De kerk is niet een alternatieve maatschappij die heilig is, in tegenstelling tot een boze wereld. Het verlangen om aantrekkelijk te zijn is een diepe valkuil voor de kerkDe dopers hebben dat gedacht, maar waren zelf vaak de eersten om dat met hun leven te falsifiëren. Ook de kerk is niet perfect, evenmin als de enkele gelovige. Calvinisten spreken over een dagelijkse bekering. Rooms-Katholieken kennen de biecht die periodiek moet worden herhaald. Luther heeft kernachtig onder woorden gebracht, dat de christen geen perfect mens is: hij is simul iustus ac peccator. Hij is zondaar, zolang je de mens op zichzelf bekijkt. Dat geldt ook voor de gelovige mens. En hij is helemaal peccator. Er is niet een stukje reine geest dat daar buiten valt. Er is niet de hoop dat het morgen beter wordt – veel Lutheranen van nu zouden nog heel wat met Luther te stellen krijgen. Er is ook geen zuivere kerk die niet meer met de zonde te doen heeft. Alles van de mens, ook van de gelovige mens is zondig. Het dualisme is in feite veel te optimistisch. Dualisme van enige aard – het ontologische dualisme dat op het moment niet in trek is, het historische dualisme van morgen wordt het beter dat op het moment wel in trek is, en het kerkelijk sociale dualisme dat in sommige kringen aangehangen wordt, heeft geen oog voor de diepte van de zonde. Hier geldt de regel van Anselmus: ‘Je hebt nog niet bedacht hoe zwaar de zonde is.’
Hier geldt tegelijkertijd dat men niet heeft bedacht hoe groot de genade is. Luther spreekt van ‘simul iustus ac peccator’. We zijn helemaal peccator van uit onszelf. We zijn helemaal iustus in Christus. De genade van God is ook niet beperkt tot de gelovigen. Deze strekt zich uit tot de gehele schepping. Ze mag voor anderen een ander karakter hebben, maar niettemin is God genadig voor rechtvaardigen en onrechtvaardigen, voor bozen en goeden, met zijn zon en met zijn regen. Er is een algemene genade die zo ver reikt als de schepping.
Dat impliceert meer dan dat God ondanks de zonde van de mens nog wil omzien naar de wereld. Het betekent ook dat God deze concrete wereld geschapen heeft. Met name Irenaeus heeft dat tegenover het dualisme van Marcion en de Gnostiek ingebracht: God is de Schepper van de concrete wereld met zijn concrete geschiedenis. De crisis van de cultuur die de crisis is van de wereld, is God niet vreemd. Het is veeleer zijn weg waarop Hij de wereld leidt. Dat doet Hij juist door de gerichten en conflicten van de geschiedenis heen.
Dat betekent dat de kerk midden in de wereld staat, deze wereld erkent als Gods schepping. Zij belijdt dat Hij de Almachtige is, Schepper van hemel en aarde en dat door Christus alle dingen gemaakt zijn. Elk conflict met de wereld zet daarom haar relatie met God onder druk. We begrijpen de wereld niet, we begrijpen zelfs onszelf niet en dat stelt de vraag naar Gods weg met ons. We leven in een cultuur die we niet kunnen aanvaarden, omdat de liefde van God in onze harten is. We leven een leven waarin we onszelf niet kunnen aanvaarden, omdat we het goede dat we willen met ons gemoed niet doen. We kunnen de wereld en onszelf als schepping van God niet verachten en tegelijk kunnen we de wereld en onszelf niet volgen omdat God ons heeft geroepen. Dat brengt ons tot de uitroep van Paulus: ‘Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods’ (Rom. 7:24) en daarom zuchten we met de ganse schepping tot het openbaar worden van de kinderen van God (Rom. 8:22v). De bruid staat onder druk van haar familie en van wat ze zelf gewoon is en gaandeweg gaat ze beseffen dat de bruidegom gans anders is. Dan zou ze de conclusie kunnen trekken dat het beter is de verhouding met de bruidegom te verbreken - dat kan, hoewel dat meestal niet met een ferm besluit maar geleidelijk gaat: je leidt je eigen leven in de stad van de mens en de bruidegom verdwijnt geleidelijk uit je bestaan. Dat is echter voor de kerk geen optie: de roeping van de bruidegom is te sterk. In die situatie zegt de kerk met Israël: ‘‘k Roep, Heer, in angst tot U gevloden.’ (Ps. 141). Dat is een kerk die aantrekkelijk is voor Christus. Want Hij kwam om het verlorene te redden. Niet in ons zoeken van de cultuur is de aantrekkelijkheid van de kerk, maar in ons zoeken van Christus. We zoeken Hem niet om de cultuur te ontvluchten. We zoeken Hem alleen om Hemzelf, de onaantrekkelijke man die liefde is, de onaantrekkelijke God die geen keizer is, maar een koning aan het kruis, waar namens godsdienst, cultuur en politieke macht drietalig maar eenstemmig gezegd wordt: ‘Dit is de Jodenkoning’.
De kerk in Nederland
De kerk is niet aantrekkelijk voor de wereld. Wat betekent dat voor de toekomst van de kerk in Nederland? We moeten allereerst onder ogen zien dat de situatie waarin de kerk sterk was, zoals in het begin en midden van de vorige eeuw eerder als een uitzonderingspositie moet worden gezien dan als normaal. De risico’s van zo’n positie zijn bovendien groot. Een kerk met invloed is een grotere beproeving voor haar dan een kerk in vervolging. We zijn nu in een stadium dat het akkoord met de wereld, dat de consequentie was van de invloedrijke maatschappelijke plaats van de kerk, wordt afgebroken. We kunnen daarop reageren door krampachtig het oude akkoord vast proberen te houden of nieuwe akkoorden op te bouwen. Dat zal alleen succes hebben voor zover de wereld die kan gebruiken. We kunnen ook trouw zijn aan onze roeping. Dat zal een kleine kerk inhouden. De theologiebeoefening zal nog verder worden teruggedrongen. We moeten ons geen illusies maken over de wetenschappelijke theologiebeoefening in de toekomst. Dat komt omdat wetenschappelijke theologiebeoefening een contradictio in terminis is geworden. Dat was het van oorsprong niet en hoeft het ook niet te zijn, maar in het huidige culturele en wetenschappelijke klimaat is het dat wel. We moeten onze plek bewaren zolang het nog kan, maar het wordt steeds moeilijker om vol te houden en tegelijk trouw te zijn. Maar als we niet meer trouw zijn, zijn we bij voorbaat verloren.
Hoe zal het gaan met de kerk? Ik kan niet in de toekomst kijken. Ik kan hooguit zeggen wat naar mijn oordeel de consequentie zal zijn van tendensen die ik nu waarneem. Ik stem met McGrath samen dat het protestantisme bedreigd is in zijn bestaan. Alleen verschil ik van mening over de oorzaak. Het is niet omdat het protestantisme niet voldoende inspeelt op de verandering van de cultuur naar beleving. De oorzaak is veeleer dat het protestantisme teveel relevant wil zijn. En de oorzaak daarvan is weer dat men niet meer leeft uit datgene waar het in de Reformatie om ging: de vreemde genade, solo Christo, sola scriptura. Alles schijnt op het moment belangrijk in de kerk, maar sterven met Christus is er niet meer bij. De kerk wil in alles relevant zijn. Ze wil bijdragen aan maatschappelijke veranderingen, ze wil een bijdrage leveren aan normen en waarden, ze wil een sociale ruimte zijn voor mensen in een individualistische maatschappij, ze wil een plek zijn voor spirituele voeding of rust. Ze wil inspelen op de behoefte van mensen naar religie, die al naar gelang de mode van verschillende aard kan zijn, variërend van massademonstraties tot een retraite in het klooster. De kerk volgt makkelijk de mode van wat mensen om haar heen als zin van godsdienst opvatten. Maar is dat het wezen van de kerk? De kerk wil in alles relevant zijn, maar waartoe zij geroepen is, de verkondiging van het enig echt relevante dat God in Christus is gekomen en doden levend maakt, raakt op de achtergrond. Zo’n kerk heeft geen toekomst.
De vraag uit de samenleving en de politiek om een inbreng van de kerk doet daaraan niets af. Het is eerder een verleiding om daarop in te gaan. We zijn ontzettend blij als een hedendaagse Celsus ons uitnodigt om een bijdrage te leveren aan de samenleving en benoemen onmiddellijk een commissie die zich hierover zal gaan buigen. We hebben niet meer de moed om als Origenes te zeggen: we hebben belangrijker dingen te doen. ‘Morgen trouw ik en ik heb echt geen tijd om vanmiddag nog jouw vuile straatje te komen schoonvegen.’ Als Prodi godsdienst nodig vindt omdat Europa een ziel moet hebben, dan klinkt me dat bekend in de oren. Als ik vriendelijk wil zijn, kan ik verwijzen naar keizer Constantijn. Als ik onvriendelijk wil zijn, noem ik de associaties die het bij mij oproept naar Duitse literatuur uit begin jaren dertig van de vorige eeuw. Kortom: het verlangen om weer belangrijk te zijn is een diepe valkuil voor de kerk.
Evangelicals
McGrath ziet een betere toekomst voor de evangelicals. Ik geloof er niets van. Juist de evangelicals zijn in hoge mate modern met hun nadruk op persoonlijk geloof, hun vrijheid van structuren, hun activisme, kortom hun ultra-Arminianism. Ze zullen het relatief goed doen zolang ze gedragen worden door de golf van de cultuur. Maar ze zullen even snel als deze verdwijnen. Net als van de Nadere Reformatie zal er misschien iets achterblijven dat in bepaalde kringen nog herinneringen oproept of na-geleefd wordt, hoewel ik denk dat de Nadere Reformatie diepere sporen heeft getrokken door haar grote ernst en besef van de genade van God. Daarom denk ik dat de evangelicals eerder verdwijnen dan de ultra-orthodoxen en ook eerder dan het Protestantisme, omdat in dat laatste een bronnenlaag van erfgoed ligt, dat in het neo-protestantisme ontbreekt. Het bronnenonderzoek van de Reformatie geeft steeds weer een perspectief op verdieping en bekering. Zo’n bronnenlaag vergelijkbaar met het werk van Calvijn en Luther ontbreekt bij de evangelicals en daarom zijn ze overgeleverd aan de waan van de dag.
Maar de Schrift dan? Doen de evangelicals niet wat de reformatie propageerde: het lezen van de Schrift. Dat doen ze zeker. Dat doen de rabbijnen ook. Maar dat wil nog niet zeggen dat dat Christus doet kennen. Het gaat niet alleen om sola Scriptura (daar moeten we al vragen bij stellen in evangelische kringen, want de eigen inbreng van de mens is daar dikwijls erg groot), maar ook om tota scriptura. Waar is kwantitatief en kwalitatief de volheid van de Schrift in gemeenschap met de kerk van alle eeuwen?
En de Geest dan? Op de Geest kan men zich niet afzonderlijk beroepen. Juist het afzonderlijke beroep op de Geest is een uiting van moderniteit. In de vroege kerk is de Geest degene die spreekt in de Schrift. ‘De Heilige Geest heeft mij gezegd’ wordt bij de kerkvaders niet gevolgd door een persoonlijke ingeving die ze kregen, maar steevast door een Schriftcitaat. Geest en Schrift en vervolgens Geest en kerkelijke gemeenschap met zijn structuren die horen bij elkaar. De Geest heeft niet een eigen winkeltje. De bijzondere nadruk op de Geest is eerder een uiting van analytisch denken en individualiteit dan van diepe geloofsexpressie.
Dat wil niet zeggen dat we niet over de Geest moeten spreken. Maar we doen dat als het goed is altijd in samenhang met het Woord en de gemeenschap van de kerk. Hetzelfde geldt voor een charismatische expressie van het christendom. Die staat makkelijk op zichzelf, waarbij onze beleving centraal komt te staan. Beleving is niet onbelangrijk, maar ze dient niet maatgevend te worden. Een huwelijk zonder gevoelens is kil, maar als het huwelijk gaat afhangen van onze emoties dan is het gauw gedaan. Daarvan getuigt de hedendaagse maatschappij, zowel letterlijk als metaforisch. Letterlijk breken huwelijken makkelijk omdat niet de huwelijkse staat maar de beleving van de partners of een van hen constitutief is geworden. Metaforisch toegepast op de kerk wisselen veel christenen net zo makkelijk van kerk, gemeente of groep als moderne mensen wisselen van partner. Ook hier zou het ‘Gij geheel anders’ waar moeten zijn: in trouw, zowel in het huwelijk als in relatie tot de kerkelijke gemeenschap waartoe men behoort. De nadruk op beleving is een bedreiging voor trouw en past daarom niet in het christelijk geloof. Wie afhangt van beleving, komt niet tot bevinding, die ontstaat uit de trouw aan de roeping waarmee je geroepen bent door conflicten en schuld heen. Daar ontstaat een ander soort beleving.
Charismatische beleving en expressie kan daarom ook geworteld zijn in het geheel van het geloof, met aanvechting en hoop, met een leven in het gedenken van de dood van Christus en het besef van de ongekende gang van God in zijn wereld. Dat is zeker het geval in een deel van het Afrikaanse en Latijns-Amerikaanse christendom, hoewel we dat ook niet moeten romantiseren. Ook die romantisering is alleen maar een stuk (tegen-)cultuur. Niettemin is charismatisch en charismatisch niet altijd hetzelfde, net zo min als evangelisch en evangelisch altijd hetzelfde is, en net als alle ervaring nog geen bevinding is. In het evangelische christendom is er echter een tendens om alle gewicht te leggen op mijn beleving, mijn geloof, mijn activiteit. Als weerspiegeling van optimisme en (groeps-)individualisme van de hedendaagse leidende cultuur zal het met die cultuur verdwijnen.
Bij de les blijven
Kortom: in ben nog pessimistischer over de evangelicals dan McGrath over de protestanten. Meer hoop heb ik voor de katholieken. Hun binding aan de traditie die in de zestiende eeuw verlammend werkte, is nu hun kracht. Zij hebben inderdaad bronnen die hen terugroepen. Daarin stemmen zij overeen met de Reformatie. Hun bronnen zijn grotendeels ook onze bronnen. Alleen zijn zij eerder geneigd om die te onderzoeken. Daarnaast hebben zij het voordeel van een kerkelijke structuur die zich aan die bronnen gebonden weet en ook alleen kan bestaan bij de gratie van die bronnen en als hoeder van de interpretatie van de Schrift. In Rome is er een samenspel van garanties die in de vroege kerk zijn ontwikkeld voor het bewaren van de kerk in het rechte pad: canon, belijdenis en ambt. De Reformatie heeft het ambt laten vallen, het neo-protestantisme de belijdenis, het heeft alleen nog de bijbel, die echter niet meer de canon is, maar een bron voor godsdienstig en moreel gebruik. Het wordt mij steeds meer duidelijk dat de vroege kerk de drie factoren niet voor niets heeft ontwikkeld. Ze horen intrinsiek bij elkaar. Het accent kan soms teveel naar de ene kant vallen en soms teveel naar de andere kant, maar de formele aanwezigheid van de drie zal vroeger of later correctie induceren. Rome heeft alle drie bewaard.
Wat in Rome ontbreekt is een correctie van de macht. De vroege kerk in de tijd van de vervolgingen heeft geen instrumentarium ontwikkeld tegen macht – dat was immers niet nodig voor een verdrukte minderheidskerk. Nadruk op beleving is een bedreiging voor de trouwAugustinus, Luther en Calvijn hebben er in een situatie van meerderheidschristendom over gedacht, maar niet een echt instrument gevonden. Dat kan niet gevonden worden in een democratisch model. Dat is eerder een bron van dwaling. Ik denk dat het gevonden moet worden in het sacrament – maar dan niet als twee in één met het ambt zoals in Rome, evenmin als het twee in één van de belijdenis en de Schrift in de Gereformeerde theologie goed werkt. Het lijkt of het sacrament een zekering is tegen macht. Het is in elk geval sprekend dat de raad van Genève er tegen was dat elke week het avondmaal gevierd werd. Macht weet in de regel heel goed waar haar bedreiging zit. Toch heb ik hoop voor Rome en ik vraag me zelfs steeds meer af of we in plaats van het huidige gerommel in de kerkelijke kaart van Nederland niet allemaal naar Utrecht moeten gaan, uiteraard niet naar de Joseph Haydnlaan, maar naar de Maliebaan.
Schrift, belijdenis, ambt en sacrament
Of de kerk in Nederland toekomst heeft, hangt af van de wijze waarop haar bewakingsinstrumenten: Schrift, belijdenis en ambt, waar ik het sacrament aan wil toevoegen, functioneren. Dat zijn achtereenvolgens: de woorden van de bruidegom (de Schrift), ons eigen herhalen daarvan om te toetsen of we het goed hebben begrepen (de belijdenis) en zijn familie die ons bij zijn afwezigheid bij de les houdt (het ambt), en het overdenken van zijn liefde met het cadeau dat hem het liefste was in onze handen (sacrament).
In het protestantse kerkelijke leven in Nederland zou dit verreikende consequenties hebben. Het betekent allereerst dat de Schrift weer centraal komt. Daarmee bedoel ik niet dat we voor onze eigen ideeën bewijsplaatsen in de Schrift vinden of voortdurend Schriftplaatsen gebruiken die ons passen. Het gaat om een dagelijkse omgang met de Schrift en een verkondiging van de Schrift in de eredienst die recht doet aan heel de Schrift. Het betekent ook dat een nieuwe generatie christenen de Schrift weer moet leren en niet alleen een paar aardige teksten of verhalen. Catechese is allereerst leren van de Schrift.
Het betekent vervolgens dat we ons gebonden weten aan de belijdenis. Ook die moet terugkomen in de catechese. Daarbij gaat het niet over conflicten die voortkomen uit eenzijdige interpretaties van aspecten van de Reformatorische belijdenisgeschriften. Daarover kan men discussiëren, moet men zelfs discussiëren, maar geen scheuring om maken. Ze zijn juist bedoeld om de eenheid te bewaren. Het gaat in de gebondenheid aan de belijdenis niet om de bron van de scheuringen in het gereformeerdendom, maar om het verstaan van de Schrift: lezen we die in gemeenschap met de kerk van alle eeuwen? Daarbij zijn vooral de vroegkerkelijke belijdenissen maatgevend. Leest men nog in het perspectief van de geloofsbelijdenis van Nicea en wil men verkondigen dat Jezus God uit God is en dat wij geloven in één kerk, zoals de oorspronkelijke versie van deze belijdenis luidt? Dat betekent dat we niet willekeurig een verhaal houden bij een bijbelgedeelte dat ons past, maar dat we de Schrift in het perspectief van het Credo in de gemeenschap met de apostelen uitleggen. Voor de theologische studie zou een veel groter accent moeten komen op de vroege kerk. De kerk is niet in 1517 begonnen.
Ten derde zouden de protestantse kerken zich grondig moeten bezinnen op het ambt. Het ambt was in de vroege kerk bij uitstek het middel om de eenheid te bewaren. Een van de allereerste auteurs na het Nieuwe Testament, Ignatius van Antiochië, wordt niet moe steeds weer te herhalen dat de gelovigen zich moeten scharen onder de bisschop. De kerk moet zich houden aan canon, credo, ambt en sacramentZij moeten één zijn met de bisschop en daarin één met elkaar en met Christus.
Gehoorzaamheid aan het ambt is niet de sterkste kant van het protestantisme. Toch is het vanaf het begin in de kerk benadrukt. Dat ambt wordt dan ook niet democratisch opgevat maar als gezag van Godswege. Een geordineerd ambt in de gemeenschap met de bisschoppen van de hele oecumene hoort bij de basale ecclesiologie. Zelf heb ik daar vroeger anders over gedacht, maar de studie van de vroege kerk en de ervaringen van het functioneren van kerkelijk bestuur in het heden hebben me duidelijk gemaakt dat de middelpuntvlietende krachten groot zijn en een aanvaarde leiding nodig is. Daarbij is het niet ieders privé beslissing of de leiding wordt aanvaard, maar die van de gemeenschap van de kerk als geheel (wat meer is dan die van ons eigen kerkgenootschap – dat dan niet eens recht van bestaan heeft, omdat de kerk één is).
Tenslotte zouden de sacramenten weer meer centraal moeten komen en getuigen van Christus’ dood. Men mag rustig nat worden van de doop en er mag rustig gezegd worden dat we uit onszelf in de dood liggen en het leven met Christus niet anders is dan een gestadig sterven. Dat mag niet alleen gebeuren, dat moet zelfs gebeuren. Men kan niet dopen met de vingertoppen en er een feestelijke ontvangst van een nieuw lid van onze groep van maken. Het is sterven met Christus en ondergaan in het water, opdat ons leven geborgen zal zijn in Hem en onze wandel in de hemel.
Hetzelfde geldt voor het avondmaal. Het zou minstens elke week gevierd moeten worden. En elke week opnieuw zou verkondigd moeten worden dat we de dood van Christus gedenken. Elke week leren we te sterven aan ons zelf en te leven uit zijn liefde. Elke week zouden we als er iets is waardoor ik niet goed naast mijn broeder of zuster kan zitten om Christus’ dood te gedenken, dat eerst in orde moeten maken. Dat is de eigenlijke betekenis van de censura morum: niet òf je aan tafel gaat, maar of er iets is waardoor we niet samen vieren kunnen en dat eerst moet worden opgeruimd. Alleen als het niet lukt het samen op te lossen vraag je de oudsten van de gemeente daarbij te helpen. Elke week avondmaal en elke week censura morum om elke week de dood van Christus te gedenken geeft een heel andere gemeente. Er zijn wel gemeentes die elke week willen vieren, maar gewoonlijk zonder censura. Er zijn gemeentes met censura, maar liefst niet elke week, en ook dan denken we de klem te kunnen ontgaan door niet mee te vieren. Dat is echter wel hetzelfde als niet eten en dat houd je niet lang vol. Het avondmaal nalaten is een doodzonde. Avondmaal vieren zonder de gemeenschap met Christus en elkaar in het gedenken van zijn dood is dat ook. Het is niet alleen dodelijk voor jezelf, maar voor de hele gemeenschap.
De kerk moet zich houden aan canon, credo, ambt en sacrament. Het is de praktische vormgeving van Psalm 141: ‘ ‘k Roep, Heer, in angst tot U gevloden.’ Want hoe emotioneel die psalm ook mag zijn, het is niet puur subjectieve emotie – die zo vluchtig is – maar de roep van de kerk door de eeuwen en heeft een heel concrete betekenis in een concrete gang naar het heiligdom. Daarmee zijn we bij de kern van de relatie van de kerk en de cultuur: is de kerk het heiligdom dat ook heiligdom durft te zijn of is het een begraafplaats van de dode God die wij hebben gedood omdat we niet wilden sterven en aantrekkelijk blijven voor de wereld.