Meer kerk in een tijd van minder kerken
Er is sprake van een heuse ‘wending naar de kerk’ in christelijk Nederland. Een aantal recent verschenen publicaties van spraakmakende theologen wijst in eenzelfde richting: de kerk is onmisbaar voor (blijven) geloven in een seculiere tijd, en die kerk moet veranderen. Zij zal veranderen, genoodzaakt door de enorme leegloop. En zij moet veranderen, om voor de gelovigen van de toekomst in hun context een huis te zijn om in te wonen, een thuis te zijn om terug te keren en nieuwe kracht op te doen om in de samenleving christen te zijn.
Er is sprake van een heuse ‘wending naar de kerk’ in christelijk Nederland. Een aantal recent verschenen publicaties van spraakmakende theologen wijst in eenzelfde richting: de kerk is onmisbaar voor (blijven) geloven in een seculiere tijd, en die kerk moet veranderen. Zij zal veranderen, genoodzaakt door de enorme leegloop. En zij moet veranderen, om voor de gelovigen van de toekomst in hun context een huis te zijn om in te wonen, een thuis te zijn om terug te keren en nieuwe kracht op te doen om in de samenleving christen te zijn.
In 2012 verscheen van Bram van de Beek Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest. Het boek laat zich lezen als een krachtig pleidooi voor concentratie van het christelijke leven op de kerk, die dan ook echt kérk moet zijn: Lichaam van Christus, één, heilig en katholiek. Deze kerk weet (weer) wat het ambt inhoudt: Christusrepresentatie. Van de Beek staat een kerk voor ogen die weet dat zij ‘niet van deze wereld is’, maar ‘een stoet van pelgrims die leven van Woord en Sacrament’, een kerk dus waar Christus present is door Geest en Woord.
Recent zijn twee boeken verschenen die beide een vergelijkbaar pleidooi voeren voor méér kerk in een tijd van minder kerken, maar dan ook écht kerk. Van Stefan Paas verscheen Vreemdelingen en priesters. Christelijke missie in een postchristelijke omgeving. Van de rooms-katholieke Erik Borgman verscheen Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak. Beide boeken verdienen alle lof. Ze zijn boeiend, goed geschreven, creatief en inspirerend, niet klagerig of tobberig. Beide boeken zijn gericht op wat mensen nodig hebben die blijven omdat zij door het Evangelie van Jezus Christus gegrepen zijn. Zij hebben drie dingen nodig. Ten eerste realiteitszin: waar staan we in onze context? Ten tweede een vernieuwende visie: geen herhaling van oude modellen die niet meer werken, en die gaan werken als onmogelijke eisen of idealen waar mensen zich aan vertillen. Ten derde hoop, inspiratie: de navolging van Christus is het waard. De publicaties van Paas en Borgman voldoen aan deze drie vereisten.
Kerk-2025: Waar een Woord is, is een weg
In november 2015 aanvaardde de synode van de Protestantse Kerk unaniem de nota Waar een Woord is, is een weg. De kracht van deze nota is dat ze voldoet aan diezelfde drie vereisten. De nota schetst de realiteit die iedereen kent, die in de kerk werkt: minder kerken, minder ambtsdragers, minder middelen, minder kader. De structuur van de kerk zoals we die nu kennen, is van een kerk die er zo niet meer is. Wat er nog van over is, functioneert niet (meer). De mensen die het dragen, worden moe en mat. De nota komt met voorstellen die nieuwe wegen wijzen en oude structuren willen loslaten. Het parochiale systeem werkt in veel plaatsen niet meer. Dus radicaal durven loslaten, zegt de nota. Hetzelfde geldt van de bestaande figuur van de classes. De nota wil terug naar negen regionale classes of regionale kerken. Ze pleit voor een veel flexibeler omgaan met kerkvorming, en maakt de keuze voor een meer personale aansturing van de kerk (de bisschop). De nota biedt vervolgens een vernieuwde visie. Zij wil in alle voorstellen gelezen worden als een pleidooi voor méér kerk, in de betekenis van écht kerk, back to the basics. Het gaat de opstellers van de nota niet om reorganisatie maar om inspiratie.
Het gaat niet om reorganisatie maar om inspiratie
Dat ten derde. Waartoe is er kerk? Voor de dienst van Woord en Sacrament, voor de gemeenschap en voor de dienst aan de wereld. Wat is nodig om mensen te ondersteunen in de navolging van Christus: daartoe is er de kerk, als Lichaam van Christus. Voor de uitwerking en onderbouwing van deze visie op de kerk van de toekomst, leveren de publicaties van Paas en Borgman prachtige stof.
Paas: raak, soms kort door de bocht en lichtvoetig
Stefan Paas is de Matthijs van Nieuwkerk onder de theologen. Evenals deze presentator van het populaire tv-programma De Wereld Draait Door is hij een snelle denker, praat twee keer zo snel als mensen zoals ik, en dat ook nog foutloos, en wat hij zegt is geen onzin. Zo heb ik hem ook een poosje meegemaakt in de redactie van Wapenveld. Je bent met zo iemand gauw ter zake en het is niet gauw saai. Dat geldt ook voor Vreemdelingen en priesters. Dat is echt een boek van Paas, en wordt terecht geroemd. Het leest als een trein, zeker wanneer je redelijk thuis bent in de missiologische discussies van de afgelopen zestig jaar. Niet omdat het oppervlakkig is wat Paas schrijft, maar omdat hij goed, glashelder en trefzeker schrijft. Hij schrijft vanuit een heldere overtuiging, en met een vrijmoedige stelligheid, waarin hij niet schroomt om ook geregeld normatieve en (dis)kwalificerende opmerkingen te maken. Hij wordt daarbij nergens onheus, maar het is wel helder waar hij staat, en waarom hij de positie van sommige anderen gewoon zwak of discutabel vindt, achterhaald, of slecht onderbouwd. Je weet met Paas waar je aan toe bent. Prachtig, mijn compliment.
Dan over naar de inhoud. Het is een ‘raak’ boek. Het is raak in zijn analyse van de missionaire idealen en strategieën van voorheen, en de onderliggende missiologische concepten. Paas onderscheidt er zes. Zijn conclusie is dat alle zes in de loop van de tijd vigerende visies op de missionaire roeping van de kerk schatplichtig waren aan het theocratisch ideaal. Dat zit achter de visie op de kerk als volkskerk, maar ook achter de visie van het liberale cultuurchristendom. Het is ook het vuur dat brandt onder de ijver van anabaptisten van vroeger en nu, en het is de drive achter de neo-orthodoxe visie van de kerk als tegencultuur. En het was ook fundamenteel voor de visie van het neocalvinisme en de visie op de verhouding van kerk en samenleving van de verzuiling. Alle gaan, volgens Paas, min of meer bewust uit van het christelijk geloof als dominante (meerderheids)godsdienst, en derhalve van de kerk als een instituut dat er maatschappelijk toe doet. Paas schrijft beslist anders dan Van de Beek over de kerk, maar in hun evaluatie van de kerkgeschiedenis vanuit missiologisch perspectief gaan zij gelijk op: beide zijn variant op het adagium van G.J. Heering uit 1928 dat de omwenteling na Constantijn in 313 niet minder was dan De zondeval van het christendom. Van de Beek schrijft in die zin over de Barmer Thesen (1934, belijdenis van de Bekennende Kirche tegen de gelijkschakeling van de kerk onder Hitler) en over de belijdenis van Belhar (1994, tegen de politiek in Zuid-Afrika van de Apartheid): ‘Ze zijn, en willen ook niet anders zijn dan dat, een expressie van public theology. Daarmee zijn ze helemaal kind van het constantijnse christendom, in tegenstelling tot de vroeg-kerkelijke theologie die zich op een afstand hield van de politiek.’ (372)
Raak is Paas ook in zijn heldere en nuchtere constatering dat kerkverlating en marginalisering van het christendom in onze samenleving eerder de normale toestand is van de christelijke kerk in haar geschiedenis, dan de uitzondering. Wie ouder is dan zestig, herinnert zich nog de periode van uitzonderlijk grote kerksheid in Europa, en zeker in Nederland. Maar, aldus Paas, historisch bezien is het ‘normaal’ dat tien tot vijftien procent van de bevolking echt actief christen is. Maar wij moeten er nog erg aan wennen dat wij minderheid zijn, en dat kerk en geloof in de culturele context geen bedding meer hebben. In de geleefde werkelijkheid van de samenleving immers is, zoals gezegd, het christelijk geloof ‘ont-bedding-t’ (uitdrukking van Paas, 126). Wij zijn vreemdelingen en bijwoners in de wereld.
Wij zijn vreemdelingen en bijwoners in de wereld
Raak is vervolgens de Bijbelse figuur die Paas kiest voor het model dat hij ontwikkelt voor de christelijke missie in onze postchristelijke context. De kerk is een gemeenschap van vreemdelingen en priesters. Zij vervult – als priesterschap – een plaatsbekledende dienst in en voor de wereld. Dat is onze roeping als kerk in de wereld, voorsmaak van het Koninkrijk van God. Paas ontleent de titel van zijn boek aan de benaming van de christenen in de eerste Petrusbrief. Deze brief refereert daarmee aan de gestalte van Israël in de periode van de ballingschap. De Joden zijn in de Bijbelboeken Daniël en Esther vreemdelingen in een vreemde, anders-godsdienstige cultuur. Die cultuur is hen soms (zeer) vijandig. Op andere momenten is Babel, of het Rijk van Darius en Cyrus een goed land om te wonen en te leven. Die ambivalentie van vijandig en relatief-veilig lezen wij in Daniël, in het boekje Esther. Het is en blijft altijd een vreemd land. Je weet het nooit: goede ervaringen in het heden zijn geen garantie voor de toekomst.
Daarom moet je je identiteit wel goed onderhouden ‘in den vreemde’. Synagoge en leerhuis ontstaan in deze tijd. De doorgaande lezing van de Schriften en de doorgaande uitleg van de Thora in het leerhuis, zijn en vormen de identiteit van het Joodse volk. Een sterke identiteit vraagt onderhoud: in duidelijke morele en rituele keuzen, in cultus en ethos.
Maar die status aparte is niet doel in zichzelf. Israël is gesteld tot een licht voor de volken. Het is uitverkoren om als eigendom van JWHW een koninkrijk van priesters te zijn, een heilig volk om te getuigen van de grote daden van God. Aan dat laatste refereert een bekend woord aan de ballingen in Babel volgens Jeremia (29:7): ‘Zoek de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb gevoerd. Bid voor haar tot de HEERE, want in haar vrede zult u vrede hebben.’
Deze metaforiek van de ballingschap, het vreemdelingschap en de roeping om als christenen van daaruit dienstbaar te leven te midden van je niet-christelijke omgeving, geeft ook iets lichtvoetigs aan het model van Paas. Wij hoeven de wereld niet te bekeren, laat staan het ideaal te hebben de samenleving te (kunnen) kerstenen. Wij kunnen als christenen in deze wereld tijdenlang heel goed leven, en samenleven met anderen. In die samenleving vervult de kerk haar roeping, namelijk een koninklijk priesterschap te zijn. Zij viert de liturgie, als een lofoffer voor God. Zij doet dat plaatsbekledend voor allen, ook in de vorm van de voorbede voor alle mensen. Zo’n gemeenschap van priesters is per definitie klein, is een minderheid in de verstrooiing, de diaspora. Om deze gestalte vol te houden moet de kerk zelf leven van het altaar, haar kracht putten uit haar eigen centrum. Dat centrum is de eucharistie, de viering van de gemeenschap van en met Christus. Paas pleit dan ook in de missionaire omgeving waarin christenen verkeren, voor een eucharistische ecclesiologie (211, noot 25).
Toch een paar vragen
Paas schreef een zeer helpend boek voor pioniers in missionair werk, voor beleidsmakers in de kerken, voor allen die zich bij tijden vertillen kunnen aan de spanning van de ‘grote opdracht’ en de ‘kleine kracht’. Ik snap ook de enthousiaste ontvangst, met name door recensenten uit orthodox-gereformeerde kerken, die tot voor kort nog helemaal onder de druk stonden van de zuil en van de daarmee gegeven visie op (ware) kerk en samenleving en de grote opdracht die wij hebben als christenen in de wereld. Dan is de ontspannenheid waarmee Paas doet kijken naar de wereld, en naar de opdracht van de kerk, om eenvoudigweg te zijn die zij is, en de wereld in Gods hand te laten, weldadig. Ik kreeg, vooral bij tweede lezing, wel een aantal vragen in dat verband.
De kerk dient de wereld in Gods hand te laten
Paas scheert alle zes missionaire modellen, die tot voor kort vigeerden, over één kam. Hoe verschillend ook, zij spraken alle vanuit een theocratisch ideaal en vanuit de positie van het christendom als een meerderheid. Kan dat zo? Of is dit wellicht te kort door de bocht? Werkt het ook niet als een soort ‘mal’ waar de hele missiologische werkelijkheid doorheen gedrukt wordt? De kracht van een scherpe visie is dan ook de zwakte. Wanneer diametraal tegengestelde missionaire, ecclesiologische modellen – als dat van Hoekendijk De kerk binnenste buiten, en het model van Hauerwas e.a. van de kerk als alternatieve gemeenschap in deze wereld maar met het oog op deze wereld, en het klassieke doperse model van de kerk die zich van de wereld afkeert – alle onder eenzelfde beoordeling vallen van ‘theocratisch meerderheidsverlangen’, dan krijgt zo’n visie ook iets formeels. Het wordt dan wel erg ‘meta’. Doet Paas bijvoorbeeld recht aan de inzet van een Hauerwas? En kun je zeggen dat neodoperse visies op de kerk als ‘tegencultuur’ vergelijkbaar zijn met een neocalvinistische visie op de verhouding van kerk en cultuur, als het gaat om een onderliggend theocratisch ideaal? Klopt dit, of werkt dit onbedoeld karikaturaal?
Het lichtvoetige bij Paas is enerzijds aantrekkelijk, en ontspannend. Paas legitimeert een keuze om niet meer te hoeven denken aan ‘missionaire strategieën’ met het oog op kerkgroei, of het winnen van zielen voor Jezus, of kerstening of herkerstening. Paas onderbouwt dat ik met een gerust hart positief in de wereld kan staan en met goed geweten heel goed kan en mag samenwerken met niet-christenen. Allemaal heel mooi, maar wanneer wordt deze insteek te veel ‘easy-going’? Doet deze insteek wel voldoende recht aan het – ja: zelfs apocalyptische – vuur van het Evangelie? En neemt Paas de werkelijkheid wel voldoende serieus in haar Gode-vijandigheid? Valt de wereld bij Paas niet bij voorbaat té veel méé?
En ten slotte, mijn belangrijkste punt. Paas pleit voor een eucharistische ecclesiologie. Ook hij voert een pleidooi voor de kerk die leeft uit haar liturgie, uit de eenheid van Woord en Sacrament, met een zeer geregelde viering van het Heilig Avondmaal. Dit ben ik zeer met hem eens. Maar hier vind ik het boek te snel gaan, te gemakkelijk grote stappen maken. Ik meen te begrijpen wat Paas bedoelt met zijn pleidooi voor een eucharistische ecclesiologie, en ik deel zijn verlangen. Maar daar zijn orthodox-gereformeerde christenen niet zomaar. Daar is (veel) meer voor nodig dan het aantal avondmaalsdiensten van 4 of 5 per jaar via 12 naar 24 en zo mogelijk 52 brengen, met wat aanpassingen in de liturgische gewoonten om een en ander logistiek vlot te laten verlopen. Natuurlijk zal Paas dat beamen, maar hij maakt niet voldoende duidelijk dat er een echt ander, noem het mystiek, kerkbesef vereist is.
Wanneer ik het boek – voor de tweede keer – nauwkeurig lees, is de kerk bij Paas de bijeenvergadering van bewuste, toegewijde discipelen van Jezus Christus. Dus duidelijk een variant van de kerk zoals de ngb daarover spreekt in artikel 27: de bijeenvergadering van ware gelovigen in Christus. Zoals Paas als geen ander weet, dat is heel fundamenteel in de kerkopvatting van de orthodox-gereformeerde kerken in de Nederlandse (afgescheiden en dolerende) traditie. Naar mijn inzicht verdraagt zich dit kerkmodel van kerk-van-gelijkgezinden, die dezelfde kant opkijken, zich moeilijk met een eucharistische ecclesiologie. Dan zitten we veel meer bij Van de Beek, bij de kerk van ambt en sacrament, een ecclesiologie waarbij de kerk als het Lichaam van Christus voorafgaat aan persoonlijk geloof, discipelschap, et cetera. Die noties, van de mystiek van de kerk, mis ik bij Paas. Wij protestanten zijn niet zomaar bij een eucharistische ecclesiologie.
Wij protestanten zijn niet zomaar bij een eucharistische ecclesiologie
Lutheranen wellicht uitgezonderd, maar die zijn daar weer vaak te vrijzinnig voor. In mijn somberste momenten denk ik wel eens dat je eerst ‘protestant-af’ moet zijn, om je die eucharistische ecclesiologie toe te eigenen. In elk geval zie ik dan de kerk van de grote katholieke traditie voor mij, waar oecumeniciteit gaat voor denominatie, waar de kerk altijd veel meer is dan wat ik ervan zie, en dan wij ervan maken.
Borgman: kritisch, creatief en liefdevol
Dat laatste brengt mij bij het boek van Borgman Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak. Bij Borgman lees ik wat de spiritualiteit is die hoort bij een eucharistische ecclesiologie. De gemeente van vreemdelingen en priesters bij Paas, is de gemeente van bewuste christenen, toegewijde discipelen van Jezus Christus. Zijn kerkopvatting is die van een sterke kerk, die het resultaat is van de geloofsovergave van de gelovigen. Bij Borgman treffen we een kerk aan die voorafgaat. Zij is er, hoe verkruimeld en beduimeld ook. Je zou maar rooms-katholiek zijn bij al die publiciteit rond het seksueel misbruik door priesters, en bij alle negatieve berichten rond rigide reorganisatiemaatregelen, en nog veel meer! Maar ze zijn er, gelovige rooms-katholieken, en ze is er, rooms-katholieke spiritualiteit, soms in de gestalte van volksvroomheid, waar wij protestanten vaak geen benul van hebben of zelfs onze schouders over ophaalden.
Hoe onterecht dat is (was?) besefte ik opnieuw bij de mooie passage waar Borgman met liefde spreekt over de gewoonte van nu bijna alleen nog oudere vrouwen, om de rozenkrans te bidden, en de betekenis die die gewoonte voor hemzelf (her)kreeg. Deze en andere passages in het boek van Borgman laten vooral aanvoelen wat een eucharistische kerk is, en versterken mij in het besef dat je daar niet zomaar bent, dat meer nodig is dan het geregeld aansteken van een kaarsje of het bijwonen van een stilteviering. En we zijn er ook niet door het Avondmaal vaker te gaan vieren, en/of een bisschop in te voeren. Maar daarmee is de noodzaak met Paas van een eucharistische kerk niet van tafel. Wat reikt Borgman aan waar wij op onze eigen protestantse zoektocht ons voordeel mee kunnen doen?
Borgman is kritisch, niet in het minst ten aanzien van zijn eigen kerk waar deze rigide omgaat met haar visie en missie. Er is veel om treurig van te worden, geeft Borgman toe. Maar daarmee is het verhaal van de kerk niet uit. Kerk ontstaat telkens weer waar mensen, voorgangers en gelovige parochianen, in beweging komen, geraakt door een vreemde Stem, een roep van de overzijde. In een buurthuis, in een verbond van mensen aan een taak, in een groep oudere gelovigen die volharden in het vieren en bidden. Soms is de kerk niet meer dan wat smeulende sintels onder een dikke aslaag. Maar zij komt op momenten aan het licht, op ongedachte plaatsen, waar iets van Christus gezegd, gedaan, geleefd wordt.
Drie kernwoorden zijn dan bepalend: barmhartigheid of presente liefde, verlangen en dankbaarheid. Het eerste begrip is het motto van paus Franciscus, dat Borgman zich geheel toe-eigent. In heel zijn boek voel je het verlangen naar een kerk als een ruimte van geleefde barmhartigheid en van liefde voor het verlorene. Naar een kerk die dat representeert. De Bijbelplaatsen die Borgman als motto bij een aantal aspecten van kerk plaatst, spreken voor zich. Vanwege het Woord van Jezus tot Zacheüs: Vandaag moet ik in jouw huis verblijven (Lukas 19:5) kunnen we niet ophouden kerk te zijn (titel hoofdstuk 2). De gegeven situatie (van afbraak, van de kerk als een zootje) is roeping (titel hoofdstuk 3), om de schare te eten te geven (van de schamele middelen) onder het motto Hier ben ik, zend mij (Jesaja 6:8). Het motto van hoofdstuk 5 Wat niets is, heeft God uitverkoren om teniet te doen wat iets is (I Korintiërs 1:28), vraagt van de kerk om terug te keren tot de liefde, het verlangen (van beschadigde, ontheemde mensen) en de dankbaarheid, de lofprijzing van God in het land van de ballingschap.
Bij Borgman is de kerk een verborgen, mystiek lichaam, dat er is, als Lichaam van Christus, met als voedingsbron de eucharistie, en met als gestalte van continuïteit het ambt. In dat licht proef je bij Borgman de verwonderde dankbaarheid voor paus Franciscus.
Je proeft de verwonderde dankbaarheid voor paus Franciscus
Het optreden van deze paus in woord, geschrift en daad, brengt prachtige documenten van de kerk uit het recente verleden tot leven. Documenten – van het Tweede Vaticaans Concilie, toespraken van deze en de vorige paus – die er mogen zijn: over de vreugde van het Evangelie, over de kwetsbaarheid van een kerk die gewond is, en die zo in de wereld beschikbaar wil zijn.
De kerk is een zootje (blz. 61), weet Borgman. Wat opvalt is dat hij op geen enkele manier gelooft in maakbaarheid, in institutionele reorganisatie. Die moet soms gewoon gebeuren, weet ook hij, maar het redt de kerk niet. De transformatie van de kerk tot werkelijk levende kerk voor de toekomst, vraagt wat anders. En dat andere is: geloof, openheid voor wat op ons toekomt, bereidheid op te pakken wat Christus op onze weg brengt en vooral de handen uit te strekken naar hen die Hij op onze weg brengt.
Ook het boek van Borgman heeft iets lichtvoetigs en wil bewaren voor zwaarwichtigheid. Maar het is bij hem niet de lichtvoetigheid van de bevrijding van het protestantse moeten, maar de ontspannenheid van het geloof dat de Geest ook nu werkt en nieuwe wegen gaat. Wij hoeven alleen maar goed op te letten. Wat de kerk dus vooral nodig heeft, op weg naar de kerk van de toekomst, is voorgangers, bisschoppen die dat kunnen en die dat doen: opletten, luisteren, geduldig luisteren, en dan doen wat gedaan moet worden: bidden, wachten en goede dingen doen en zeggen.
Kerk-2025
De synodale nota Kerk-2025 – Waar een Woord is, is een weg vereist een vruchtbare verwerking van de scherpe, heldere en in de goede zin ‘zakelijke’ kijk van Paas. De uitdaging voor de kerk is om zijn schets van een missionaire kerk van vreemdelingen en priesters vruchtbaar te maken met inachtneming van het mystieke wezen van de kerk, dat uiteindelijk niet rust op geloof van mensen.
Het mystieke wezen van de kerk rust uiteindelijk niet op het geloof van mensen
Het wezen van kerk ligt niet in het feit dat ze een verzameling is van gelijkgestemden en gelijkgezinden is, maar gaat als Lichaam van Christus ons vooraf. De lezing van het boek van Borgman kan daarbij zeer helpend zijn, als een oefening in een eucharistische spiritualiteit. En als het om de bisschop gaat in de Protestantse kerk van de toekomst, geeft Borgman een lezenswaardige schets van diens spirituele profiel: het gelaat van de barmhartigheid weerkaatsen (129).
Eenmaal per jaar pleeg ik de laatste jaren naar de Oud-Katholieke Kerk hier in Amersfoort te gaan: in de Kerstnacht. Ook afgelopen Kerst was ik er, met velen: viermaal zo veel als er normaal op een zondagmorgen zijn, aldus de koster. Meer dan de helft van de aanwezigen waren gereformeerd-protestanten net als ik, vermoed ik. Aan de hand van een schilderij De aanbidding door de herders van Hendrick Bloemaert (1659), dat achter het altaar hangt, vertolkt en verkondigt de voorganger in een mooie preek het geboorteverhaal en de betekenis van de Incarnatie. Daarna vieren we de eucharistie, waarbij elke kring rond de Tafel door de voorganger wordt afgesloten met een gezegende wegzending en een aansporing om te leven in de vreugde van de ons heden geboren Verlosser.
Willem Barnard werd op zijn oude dag Oud-Katholiek. Dat zal ik niet doen. Maar ik voel wel heel sterk op zo’n moment dat er iets mis is gegaan in onze Protestantse traditie, waardoor het heel moeilijk is om met Kerst nog uit te komen boven het platte vlak van een ‘leuke, gezellige dienst’ of een preek-met-kerstliederen-eromheen, waar de prediker zijn best op heeft gedaan. Toch vraag je je achteraf af: ‘Was het dit nu echt?’
In deze laatste overwegingen sta ik niet alleen. Ik bemerk bij velen om mij heen eenzelfde verlangen. Gelukkig is het klimaat in veel (orthodox) protestantse gemeenten meer ontspannen geworden om in openheid na te denken over deze dingen, zoals de eenheid van Woord en Sacrament, en wat wij nu eigenlijk vieren wanneer we de eucharistie vieren. En: wat is eigenlijk een kerk? Paas en Borgman helpen ons beslist een stap verder, in onze beweging naar een eucharistische spiritualiteit.
Naar aanleiding van Stefan Paas, Vreemdelingen en priesters. Christelijke missie in een postchristelijke omgeving, Boekencentrum, Zoetermeer, 2014, ISBN 978 90 239 7044 6 - 252 pagina’s - 19,90 euro; en Erik Borgman, Waar blijft de kerk? Gedachten over opbouw in tijden van afbraak, Adveniat, Baarn, 2015, ISBN 978 94 92093 12 7 - 158 pagina’s - 19,50 euro.
Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de Protestantse kerk, en was tot 2015 als universitair docent praktische theologie (homiletiek) betrokken bij opleiding en nascholing van predikanten.