Geboren als medemens

Kijken door de bril van de relationele ethiek

Toen ik vanuit mijn vakgebied ging nadenken over ‘geboren, niet gemaakt’, vielen deze bekende woorden plotseling uit hun vertrouwde context. Ze traden binnen in mijn wereld van  relatie- en gezinstherapie. De woorden raken aan de essentie van de door mij meest bestudeerde en beoefende therapievorm: de contextuele therapie. Deze is ontwikkeld vanuit een nauwgezette analyse van de essentie van familierelaties - mensen die door geboorte aan elkaar verwant zijn, dragen kenmerken in zich die voorwaardelijk zijn voor hechte, duurzame relaties. Vanuit dat perspectief zal ik het woordenpaar ‘geboren’ en ‘gemaakt’ eens tegen het licht houden.

De relatie- en gezinstherapie is ontstaan in het midden van de vorige eeuw. Tot op dat moment werden mensen met problemen voornamelijk individueel behandeld. In die tijd ging men ervan uit dat, in geval van problemen of stoornissen, het ‘zieke’ individu moest worden behandeld, soms zelfs in afzondering van gezin en familie. Dat kwam voort uit een sterk medisch gerichte visie op ziekte en stoornissen. Maar rond 1950 begon een aantal psychiaters en psychotherapeuten te experimenteren met het uitnodigen van gezinsleden bij de behandeling van de patiënt. Omdat ze merkten dat patiënten dikwijls terugvielen als ze in het gezin terugkwamen, of dat andere leden van het gezin soortgelijke problemen kregen. Ze gingen op zoek naar de mogelijke  invloed van het gezin op die problemen.
Uiteindelijk zijndeze de grondleggers gewordevan de diverse stromingen in het veld van de relatie- en gezinstherapie[1]. Eén daarvan was Ivan Boszormenyi-Nagy (voortaan: Nagy), een in 1950 naar Amerika geëmigreerde Hongaarse psychiater en de grondlegger van de contextuele therapie. De hiervoor geschetste ontwikkeling groeide uit tot een paradigmawisseling in de hulpverlening, waarbij niet langer het individu het aangrijpingspunt voor therapie was, maar het gezin. De therapie richtte zich op het ontdekken van de ziekmakende patronen die in het gezin waren ontstaan, om die vervolgens te veranderen. Deze therapie is bekend geworden onder de naam ‘systeemtherapie’, waarbij gezegd moet worden dat dit inmiddels veel meer een verzamelnaam van diverse richtingen en stromingen is, dan een nauw omlijnde manier van werken. In Nederland wordt deze vertegenwoordigd door de Nederlandse Vereniging van Relatie en Gezinstherapie,  met ruim 2000 geregistreerde leden.
Nagy nam destijds echter een andere afslag. Hij meende dat de gerichtheid op transacties en patronen tussen gezinsleden weliswaar van belang was, maar nog niet de essentie van hechte relaties kon blootleggen. Hij ging verder op zoek naar dieperliggende motieven en structuren die ten grondslag liggen aan die interacties. Hij vond deze door een fenomenologische reflectie op dat wat hij waarnam tijdens therapiegesprekken waarbij ook de gezinsleden van de patiënt aanwezig waren. Het bracht hem bij niet direct zichtbare, maar wel afleidbare en, naar hij vermoedde, essentiële elementen van familierelaties. Hij benoemde deze als behorend tot de dimensie van relationele ethiek, wat uiteindelijk de hoeksteen van de contextuele benadering werd. Deze theorie van relationele ethiek, die hij op basis van observaties van ontmoetingen tussen familieleden heeft ontwikkeld, is naar zijn overtuiging van groot belang voor alle betekenisvolle menselijke relaties,
al zijn er geen ‘ethically valid surrogates for the original context of family relations’[2]. Blijkbaar is ‘geboren’ bij Nagy toch iets anders dan ‘gemaakt’. Maar waarom?

Wederzijdse zorgverplichtingen
Nagy gaat ervan uit dat de mens pas werkelijk mens kan worden in de relatie met de ander. Die wederzijdse afhankelijkheid krijgt, zo maakt hij op uit zijn observaties, met name vorm in de onderlinge zorg, die zelfs zichtbaar wordt bij patiënten met psychotische stoornissen of andere belemmeringen. Dat is het begin geweest van de ontwikkeling van zijn theorie, waarbij hij zich onder andere herkende in, en gebruik gemaakt heeft van het gedachtengoed van Martin Buber.
We horen bij elkaar dus we zorgen voor elkaar
Het door alles heen zorg blijven dragen voor elkaar ligt volgens hem niet zozeer besloten in de psychologie van de wil, maar in het ‘zijn’ van de verbodenheid, ‘a persisting ontic dependence between closely relating people’[3]. Hij schrijft verder: ‘Familierelaties krijgen kracht door het feit dat de leden verbonden zijn door geboorte (cursivering door Nagy). Ze worden slechts zijdelings bekrachtigd door wat ze voor elkaar doen’[4]. En elders: ‘Gedrag tussen familieleden is ondergeschikt aan de werkelijkheid van hun fundamentele betrokkenheid’ [5]. Het welslagen van relaties hangt uiteraard wel nauw samen met de wijze waarop die relationele ethiek in gedrag gestalte krijgt.
Nagy definieert relationele ethiek als ‘an intrinsic dynamic property of human relationship according to which each party to

the relationship is inherently accountable to the other for the existential impact they mutually exert on one another’[6]. Ieder individu heeft recht op zorg van de ander wanneer  hij of zij dat nodig heeft, maar heeft ook een plicht tot het géven van zorg als hij of zij daarvoor verantwoordelijk is. En dat fundeert Nagy dus niet in het willen, maar in de aard van de relatie zelf. Het hebben van een relatie brengt inherente, wederzijdse zorgverplichtingen met zich mee. Het meest aansprekende en overtuigende voorbeeld daarvan is wel de relatie tussen een pasgeboren kind en de ouders. Het kind heeft recht op zorg, en de ouders zijn degenen die als eersten verantwoordelijk zijn; zij hebben de plicht om die zorg te geven. Deze ethische verbondenheid door rechten en plichten vormt  volgens Nagy de kern van die dieperliggende motieven en structuren van familierelaties en maakt deze relaties tot existentiële relaties. We horen bij elkaar dus we zorgen voor elkaar. Hoe dan ook. Of je wilt of niet.
Die wederzijdse zorg wordt volgens de contextuele theorie zichtbaar in een balans van geven en ontvangen. Aan deze balans kan worden afgelezen of het geven en ontvangen tussen de betrokkenen beantwoordt aan de ethische verwachting die in de aard van de relatie besloten ligt. In de contextuele theorie worden in dat verband twee verschillende soorten relaties onderscheiden: asymmetrische en symmetrische relaties.
Asymmetrische relaties zijn gebaseerd op geboorte, met de ouder-kindrelatie als de belangrijkste. In deze relaties is sprake van een existentiële asymmetrie, een ongelijkheid die ook een ongelijke mate van verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Kinderen kunnen en hoeven ethisch gezien aan ouders niet in gelijke mate terug te geven. Uiteraard verschuift het dragen van zorg tussen ouders en kinderen in de loop van de tijd, naar de mate waarin kinderen volwassener worden en ouders meer hulpbehoevend worden. Maar de balans komt niet in evenwicht, vanwege het existentiële verschil: kinderen kunnen ouders niet het leven geven zoals dat andersom gebeurd is. Maar juist dat verschil verplicht kinderen tot zorg voor de vólgende generatie, in het bijzonder voor eigen kinderen. Op deze manier zijn de generaties ethisch gezien, dakpansgewijs met elkaar verbonden. Wat ontvangen is van de voorgaande generatie, verplicht tot zorg voor de volgende. De contextuele therapie is daarom ook een intergenerationele therapie, die zich met name richt op de zorg voor de volgende generatie, zorg voor de toekomst.
In symmetrische relaties, relaties die niet door geboorte zijn ontstaan en in verband van dit artikel als ‘gemaakt’ zouden kunnen worden betiteld, is die balans van geven en ontvangen wel mogelijk en in de ogen van Nagy ook geboden. Hij stelt dat er sprake is van ethisch recht als de balans over langere periode in evenwicht is. ‘We are speaking of the ebb and flow of give and take in a relationship over time, whereby each partner may come to feel that however much he or she has invested in the relationship, the other has more or less kept space’[7].

Loyaliteit en rechtvaardigheid

Het verplicht zijn tot zorg en gerechtigd zijn zorg te ontvangen in relaties wordt door Nagy nog nader uitgewerkt in het contextuele concept loyaliteit en de contextuele theorie rond rechtvaardigheid, twee onlosmakelijk met elkaar samenhangende kernbegrippen van dit denken.
Loyaliteit krijgt bij Nagy een wat andere betekenis dan zoals we die mogelijk kennen. Wij gebruiken loyaliteit dikwijls in de zin van: ik voel me loyaal aan mijn werkgever, mijn ouders, Ajax of Feyenoord, et cetera. Nagy echter positioneert loyaliteit niet in het domein van de psychologie, van het voelen, maar in het domein van de existentie, van het ‘zijn’. Hij zegt dat we op grond van onze geboorte loyaal zijn. Los van de vraag of we dat ook zo voelen of willen.
Loyaliteit kan vanuit het perspectief van de contextuele theorie het meest kernachtig worden gedefinieerd als preferentiële trouw aan hen die bij voorrang, vanwege hun verdienste, recht hebben op betrokkenheid[8]. Ook loyaliteit is dus te vertalen naar die balans van geven en ontvangen: ik ben loyaliteit verschuldigd aan hen die veel aan mij hebben gegeven. En omdat de relatie van kinderen met ouders een asymmetrische relatie is, omdat kinderen ten opzichte van ouders in ethische zin altijd ‘in de schuld’ staan, noemen we loyaliteit binnen deze relaties ook existentiële loyaliteit: ‘based on spontaneous caring and concern and on the fundamental primary obligation of repaying with gratitude to those who gave us our lives’[9]. Waar de biologische kant van de bloedband ‘erfelijkheid’ wordt genoemd, kunnen we de ethische kant dus loyaliteit noemen.
Naast deze existentiële loyaliteit bestaat er ook verworven loyaliteit: de plicht. Veelal herkenbaar in het verlangen terug te geven aan iemand die veel voor je gedaan heeft. Zo hebben geadopteerde kinderen een hoge mate van verworven loyaliteit naar hun adoptiefouders, maar hun existentiële loyaliteit bestaat uitsluitend in de relatie met hun biologische ouders, ongeacht of ze die kennen. De ons bekende betekenis van loyaal zijn raakt dus het meest aan verworven loyaliteit.
Bij verbroken relaties gaat de existentiële loyaliteit ondergronds
Het belangrijkste verschil ligt in het feit dat verworven loyaliteit ook weer kan opdrogen als de balans uit evenwicht raakt. Dan worden deze relaties veelal verbroken, zoals bijvoorbeeld huwelijksrelaties, relaties met werkgevers, vrienden, etc. Maar existentiële loyaliteit doet zich voor in relaties die gebaseerd zijn op geboorte en derhalve onverbrekelijk zijn. Je kunt het zoon- of dochter-zijn niet stoppen en je ouders blijven, hoezeer de relatie ook uit balans en verstoord kan zijn, altijd je ouders. De ethische verplichting zoals eerder beschreven stopt dus nooit.
Dat roept de vraag op wat er gebeurt als kinderen toch de relatie met ouders verbreken. Uiteraard blijven ze kind van hun ouders, maar door het verbreken van alle contact stopt ook de balans van het geven en ontvangen. En juist die balans en met name het geven, het zorgdragen voor ouders is het beantwoorden aan een ethische plicht. De ‘beloning’ voor het beantwoorden aan die plicht is vrijheid, het recht om een eigen leven op te bouwen, de bevestiging dat je ook het recht hebt om zorg van anderen te ontvangen. Het stopzetten van de relatie kan dus leiden tot inperking van die vrijheid, een diepgeworteld schuldgevoel en een overmatige behoefte aan erkenning van andere mensen.
De existentiële loyaliteit valt bij verbroken relaties volgens de contextuele theorie niet zozeer stil, dat kan immers niet, maar gaat ondergronds. Het wordt tot een niet te controleren, onbewuste kracht of impuls om toch de verbondenheid met ouders te bevestigen. Maar de vorm waarin die verschijnt is dikwijls destructief. ‘When loyalty to one's family of origin is ambivalent, denied, or not acknowledged, loyalty is invisible and becomes a force limiting personal choices and making likely the repetition of past injustices in succeeding generations[10].  Het vermoeden bestaat dat veel huwelijks- en opvoedingsproblemen hun grond vinden in dergelijke onzichtbare loyaliteit.
Toch wil dat niet zeggen dat kinderen koste wat kost de relatie met soms wrede, mishandelende ouders moeten doorzetten. Soms is er geen andere weg dan het daadwerkelijke onderlinge contact stop te zetten. Maar juist dan is het van belang dat kinderen op zoek gaan naar een manier waarop ze hun loyaliteit, hun verplichting tot zorg vorm kunnen blijven geven. Dat raakt aan het vijfde gebod: het blijven eren van ouders om de betekenis die ze voor ons leven hebben. Soms resteren daarvoor niet veel meer mogelijkheden dan bijvoorbeeld op zoek te gaan naar een antwoord op de vraag wat deze ouders gemaakt heeft tot wie ze nu zijn geworden. Wat soms kan leiden tot een proces van ontluikende vergeving.

Rechtvaardigheidsgevoel
Loyaliteit kan niet bestaan zonder het onderliggende principe van rechtvaardigheid[11]. Verschuldigd zijn zou anders kunnen leiden tot ongewenste afhankelijkheid van, of gebondenheid aan degene aan wie deze schuld voldaan moet worden. In het bijzonder kinderen kunnen daar, vanwege hun grote afhankelijkheid, slachtoffer van worden. Ze hebben een hoge mate van loyaliteit naar hun ouders, maar dat maakt hen kwetsbaar voor manipulatie en machtsmisbruik. Rechtvaardigheid bepaalt wat in een relatie gepast geven en ontvangen is. ‘Justice, as the structure of collective normative expectations, forms the context of relationships’[12].
Rechtvaardigheid in de contextuele theorie moet niet worden opgevat als een objectieve, onafhankelijke entiteit die van buiten de relatie, als rechter voorschrijft wat wel en niet rechtvaardig is. Ook gaat het niet om abstracte morele waarden, normen of religieuze en culturele doctrines. Nagy brengt rechtvaardigheid in verband met het Buberiaanse begrip ’human order’ als hij zegt: ‘We believe that the concept of justice of the human order is a common denominator for individual, familial and societal dynamics’[13]. Hij lijkt hiermee ervan uit te gaan dat rechtvaardigheid een soort menselijke zijnsorde is, al legt hij dat nergens verder uit. Hij postuleert het in feite. 
Nagy gaat er verder van uit dat iedereen een aangeboren rechtvaardig­heidsgevoel heeft ‘dat vraagt om in balans te brengen wat we gerechtigd zijn te ontvangen en wat we verschuldigd zijn te geven in een relatie om deze in stand te houden.
Relationele ethiek is dan ook ongeveer synoniem voor rechtvaardigheid[15], het dynamische fundament van levensvatbare,
duurzame relaties[16]. Als betrokkenen in een relatie elkaar ‘recht’ doen, als partners ervaren dat er sprake is van wederzijdse zorg en waardering, dan ontstaat er betrouwbaarheid.  En juist die betrouwbaarheid is een cruciale vereiste voor goede, duurzame relaties. De ultieme vraag naar wat in een bepaalde situatie rechtvaardig of onrechtvaardig is, kan volgens Nagy alleen door de betrokkenen zelf, kan alleen vanuit de relatie en haar specifieke context worden beantwoord.
Rechtvaardigheid in relaties draait dus om het recht doen aan iedereen die geconfronteerd zal worden met de consequenties van de keuzes die gemaakt worden binnen die relatie. Zoals de keuzes die ouders maken meestal consequenties hebben voor het leven van de kinderen. In het rekening houden met die verschillende belangen, zo zegt de contextuele theorie, dient men ook stil te staan bij de consequenties voor de volgende generatie. Dat zijn zoals gezegd de kinderen uit het gezin, maar evengoed de kinderen die nog geboren moeten worden, de volgende generatie. Want ook met hen bestaat een verbondenheid op basis van geboorte, bestaat diezelfde existentiële relatie en derhalve bestaat ook jegens hen verantwoordelijkheid tot zorg.

Vergeving
Nagy heeft zijn contextuele denken ontwikkeld vanuit, en met het oog op gebruik binnen therapeutische settingen. Hij heeft zich gericht op de ouder-kindrelatie, omdat deze, door haar asymmetrische structuur en loyaliteit, de meest krachtige is. Maar ze is ook de meest invloedrijke relatie ten aanzien van het welzijn van de komende generatie. Dát je geboren bent is van belang, maar zeker ook de plek wáár, i.c. de ouders bij wie je geboren bent, doet er dus toe.
Als contextueel therapeut voel ik me verrijkt met de inzichten uit de contextuele theorie, omdat ze aansluiten bij een werkelijkheid waar mensen in de regel wel besef van hebben, maar waar niet gemakkelijk woorden voor te vinden zijn. Relationele ethiek biedt aangrijpingspunten voor het zoeken van groei en herstel van relaties en individuen. Dat is allereerst en in het bijzonder aan de orde in familierelaties. In die zoektocht kan ik altijd rekenen op dat soms diep verscholen en ingekapselde, maar altijd aanwezige intrinsieke verlangen om de ander recht te doen. Juist dat is ook de bron die mensen motiveert op zoek te gaan naar waar het mis ging. Bijzonder is het feit dat de contextuele therapie in dat proces van herstel
een belangrijke plaats inruimt voor het recht doen aan de ander, door het zoeken naar vergeving[17]. Omdat vergeving misschien wel het ultieme geven is.
We kunnen door de bril van relationele ethiek ook kijken naar grotere verbanden als organisaties of zelfs samenlevingen en culturen. Vanuit dat perspectief kijk ik bijvoorbeeld met enige zorg naar de sterke individualisering van de laatste decennia. De contextuele theorie stelt de zorg voor het kind, de volgende generatie, centraal en postuleert het gezin als de beste bedding daarvoor. Gezond opgroeien van hun kinderen is voor ouders dan ook de eerste prioriteit. Maar om mij heen zie ik dat kinderen moeten wedijveren met carrière, sport, uitgaan of andere individuele belangen van ouders, waaronder ook de wens om een andere of zelfs tweede partner te hebben. Betrouwbaarheid wordt dan schaars en er wordt zwaar geleund op de nog onvolgroeide schouders van het kind.
Het is ronduit wreed om kinderen te laten kiezen bij wie van de ouders ze willen wonen
Daarmee raken we aan het immense probleem van echtscheiding en de schadelijke consequenties daarvan voor kinderen. Iedereen die iets begrepen heeft van het belang van loyaliteit zal begrijpen waarom het bijvoorbeeld ronduit wreed is om kinderen te laten bepalen bij wie van beide ouders ze in geval van echtscheiding willen wonen. Het kiezen voor de ene ouder betekent namelijk onherroepelijk ontrouw, disloyaliteit naar de andere. Maar ook het verplichte co-ouderschap legt een grote claim op de kinderen. Het risico is immers groot dat kinderen door die verplichte samenwerkingsconstructie worden opgezadeld met ouders die alleen nog maar bezig zijn hun onderlinge ruzies uit te vechten, waarbij de kinderen soms niet meer dan als schaakstukken heen en weer worden geschoven. Ook dan is loyaal zijn naar beide ouders een belangrijke bestaansvoorwaarde voor het gezonde opgroeien van een kind, nagenoeg onmogelijk. Om nog maar te zwijgen van de complexiteit van stief- en collagegezinnen, en de ingewikkelde vraag aan wie en hoe kinderen in al die constructies hun loyaliteit vorm kunnen geven.
Zorg voor onze kinderen, zorg voor de toekomst betekent ook de zorg voor onze aarde. Wat laten we achter voor hen die nu nog te kwetsbaar zijn om voor hun recht op te komen? ‘Large scale societal moves seem to amount to irresponsible sorrowing from the funds of the future rather than readiness to plan to provide resources for the future’[18] . Wanneer zal onze samenleving zich weer betrouwbaar tonen jegens de volgende generatie door de zorg voor de kinderen en hun toekomstige wereld weer prioriteit te geven?

Allemaal familie
Binnen gezins- en familierelaties, en in het bijzonder de asymmetrische relaties, veronderstelt de contextuele theorie dus een relationele ethiek die betrokkenen richt op een faire balans van wederzijdse zorg. Nagy acht relationele ethiek ook van toepassing op symmetrische of ‘gemaakte’ relaties, zij het met de verschillen die hierboven genoemd zijn. Maar als deze relationele ethiek bestaat op basis van het zijn, dan zou het moeten gelden voor elke menselijke relatie. Omdat we existentieel gezien allemaal familie van elkaar zijn, waarbij we de nabijheid uitdrukken in familiegraden tot in de vierde graad. Ergens blijken we een grens te leggen waar het spreken van familie overgaat in het spreken over de rest van de mensheid. Maar verschillende filosofen als Buber en Levinas zijn het erover eens dat tussen alle mensen sprake is van iets dat enige gelijkenis heeft met wat Nagy zijn relationele ethiek noemt. Het voedt de gedachte aan een intermenselijke ethiek die ons met elkaar verbindt, aan elkaar verplicht maar ook ons werkelijk mens maakt. Iets wat we ‘humaniteit’ kunnen noemen. Een verbondenheid waar we ons niet aan kunnen onttrekken als stonden we los in de tijd, als stroomde er geen bloed door onze aderen, als waren we niet geboren, maar gemaakt. 

 


 

 

Jaap van der Meiden is bezig met een promotieonderzoek naar de relevantie en toepasbaarheid van de contextuele theorie voor de hulpverlening. Hij is oprichter van het Instituut Contextuele Benadering, onderdeel van de CHE, en heeft een eigen praktijk voor contextuele therapie.

 

 

 

  1. Zie bv. AAMFT. (2008). Family Therapy Pioneers. A Directory. Family Therapy Magazine, sept-okt, 24–60.
  2. Boszormenyi-Nagy, I. (1987). Foundations of contextual therapy: Collected papers of Ivan Boszormenyi-Nagy, MD. New York: Brunner/Mazel, p. 260.
  3. Boszormenyi-Nagy, I. (1987), p. xvi.
  4. Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B. R. (1994). Tussen geven en nemen: over contextuele therapie. Haarlem: De Toorts, p. 23.
  5. Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B. R. (1994), p. 273.
  6. Boszormenyi-Nagy, I. (1987), p. 139.
  7. Ulrich, D. (1983). Contextual Family and Marital Therapy. In B. B. Wolman & G. Stricker (Eds.), Handbook of Family Therapy (pp. 187–213). New York: Plenum Press.
  8. Boszormenyi-Nagy, I. (1987), p. 30, 477.
  9. Boszormenyi-Nagy, I. (1987), p. 127.
  10. Knudson-Martin, C. (1992). Balancing the Ledger: An Application of Nagy’s Theories to the Study of Continuity and Change Among Generations. Contemporary Family Therapy, 14(3), 241–258.
  11. Boszormenyi-Nagy, I. (1987), p. 72.
  12. P. Bosozormeny-Nagy, I. & Spark, G. (1984). Invisible Loyalties: Reciprocity in Intergenerational Family Therapy. New York: Brunner/Mazel, p. 111.
  13. Boszormenyi-Nagy, I & Spark, G. (1984), p. 54.
  14. Hargrave, T. D., & Pfitzer, F. (2005). Ontwikkelingen in de contextuele therapie. (M. Michielsen, Ed.). Leuven: Acco, p. 44.
  15. Heusden, A. van, & Eerenbeemt, E.-M. van den. (1983). Balans in beweging. Ivan Boszormenyi-Nagy en zijn visie op individuele gezinstherapie. Haarlem: De Toorts, p. 21.
  16. Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B. R. (1994), p. 479.
  17. Gemakshalve kies ik hier voor het bekende begrip vergeving, waar de contextuele theorie van Nagy in dit verband spreekt over het proces van exoneratie. Dat vertoont echter grote gelijkenis met, en wordt door een aantal auteurs ook verruild voor vergeving.
  18. Boszormenyi-Nagy, I., & Markham, M. (1987). Contextual Therapy: The Realm of the Individual. In I. Boszormenyi-Nagy (Ed.), Foundations of Contextual Therapy. Collected Papers of Ivan Boszormenyi-Nagy, M.D. (pp. 238–253). New York: Brunner/Mazel.