Meer dan een modaliteit binnen een veelkleurige kerk

De erfenis van ds. G. Boer
Dr. ir. J. van der Graaf

Ds. G. Boer (1913-1973) was in de tweede helft van de vorige eeuw een van de meest bekende en vooraanstaande  predikanten in de Gereformeerde Bond binnen de Nederlandse Hervormde Kerk. Wat was het geheim daarvan en ligt er in zijn werk een bepaald tegoed opgeslagen, dat vandaag opnieuw aandacht verdient? Met die vragen houd ik me in dit artikel bezig. De aanleiding is het verschijnen van het zeer omvangrijke en voornaam uitgegeven boek Tijdbetrokken vreemdelingschapVerzameld werk van Ds. G. Boer (1)

 

Dr. Ir. J. van der Graaf verdient de complimenten, dat hij dit werk heeft verzameld en geannoteerd. Eerder verzorgde hij een biografie  van Ds. G. Boer:  Passie voor het evangelie (Heerenveen, 2005). Wie beide boeken naast elkaar legt krijgt een zeer goed beeld van de tijd waarin Boer leefde, de grote en kleine discussies die zich toen afspeelden binnen de kerken en binnen de Gereformeerde Bond in het bijzonder.
Hij zal beter kunnen begrijpen waarom de Gereformeerde Bond altijd in een tweespalt heeft verkeerd: helemaal trouw aan de  katholieke gereformeerde kerk van ons land (die toen Nederlandse Hervormde Kerk heette) en tegelijk anders. Meer dan een modaliteit binnen een veelkleurige kerk. In geest en waarheid  verbonden met veel afgescheidenen buiten de Hervormde Kerk, maar je omwille van het verbond van God met ons volk en zijn kerk, zelf niet kunnen en willen afscheiden. Je hoort bij wijze van spreken de hopeloos klinkende uitdrukking, die in de laatste fase van het ‘Samen op Weg-proces’ werd gebezigd, al aankomen: ‘We kunnen niet weg en we kunnen niet mee’.
Tegelijk komt de lezer in contact met een zeer begaafd en hartstochtelijk prediker, een van de beste vertegenwoordigers van een traditie waarin Calvijn en de Nadere Reformatie in elkaar vervloeiden. Bevindelijk gereformeerd, niet in de sociologische zin, maar in de letterlijke zin van het woord: iemand die dat wat in de gereformeerde belijdenisgeschriften staat zelf doorleefde en als ervaren waarheid predikte.
Van der Graaf heeft ervoor gekozen de eerste helft van het boek te vullen met preken van Boer.  Daar zijn veel gelegenheidspreken bij, die eerder in aparte brochures uitkwamen en er zijn grotere prekenseries bij over Genesis 1 en Hebreeën 11, die beide ook eerder in boekvorm verschenen. Het eerste deel van het boek wordt afgesloten met Boer’s laatste preek, die hij hield in Zoetermeer. Zeer opmerkelijk is dat die preek gaat over Zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus: Het hemelrijk wordt ontsloten en toegesloten door de prediking van het heilig evangelie. Op de laatste zondag voor zijn plotselinge dood kon hij ongeweten nog één keer ontvouwen wat hem al de jaren door in zijn roeping tot verkondigen had gedreven.
Het tweede deel van het boek bevat  langere en kortere theologische bijdragen. Ze getuigen van het feit dat Boer naast het predikant-zijn in grote gemeenten met vaak stevige  problemen  (o.a. Lunteren, Gouda, Katwijk) kans heeft gezien veel te studeren en te publiceren. Daarbij stond hij vaak alleen of vervulde hij althans een voortrekkersfunctie.  Hoogtepunten in dit werk zijn de gedachtewisseling met H. Berkhof over positie en problemen van de Gereformeerde Bond in de Hervormde Kerk en zijn studie over de verzoening.
Deze studie verscheen als reactie op uitlatingen van prof. Dr. P. Smits, een vrijzinnig hoogleraar die gezegd had dat de verzoeningsleer van Paulus zijn eer te na was. Iemand anders hoefde voor zijn schuld niet te boeten. De synode had een commissie ingesteld, waarvan Boer deel uitmaakte. Maar hij kon zich in het  (orthodoxe) meerderheidsstandpunt niet vinden. Op beide geschriften kom ik terug. 

Strijdvaardig en kwetsbaar

In het tweede deel vinden we ook een aantal bijdragen die te maken hebben met de speciale positie van de Gereformeerde Bond in de kerk. Ze ademen een sfeer van strijdvaardigheid enerzijds en kwetsbaarheid anderzijds. Het gaat steeds over de nood van de kerk en de nood van de tijd. Eerst is er de kerkorde van 1951, waar Boer om des gewetens wil niet mee kan instemmen. Dan is er de aanvaarding van de vrouw in het ambt, waardoor volgens Boer het Schriftgezag ernstig wordt aangetast. In de jaren 60 is er bij velen in de kerk een groeiende bezorgdheid over de horizontalisering van de prediking. De gevolgen van de apostolaatstheologie worden zichtbaar in een gebeuren waarin de kerk steeds meer wereld wordt in plaats van dat ze de wereld wint voor Christus.
W. Aalders schrijft zijn ‘Open Brief’ (1968) en G.C. van Niftrik ‘Het Getuigenis’ (1971), waarin ernstige verontrusting klinkt over de horizontalisering en gepoogd wordt een breed kerkelijk protest op gang te brengen. Beide geschriften worden ook door Boer ondertekend.
In de kring van de Gereformeerde Bond zelf ontstaan problemen doordat een behoorlijk aantal predikanten meer openheid wil naar het geheel van de kerk en protesteert tegen een koers waarin men als Gereformeerde Bond  in een isolement terechtkomt.  Boer kiest scherp positie, zelfs tegenover een  voormalige vriend als C. Graafland. Wanneer deze vanuit Veenendaal het beroep aanneemt naar Amsterdam,  spreekt Boer openlijk de vrees uit dat hij, Graafland dus,  verder weg zal zakken in de midden-orthodoxie. Zijn vriend vanaf het eerste uur L. Kievit verlaat het hoofdbestuur van de Gereformeerde Bond, omdat anders de vriendschap met Boer, die intussen voorzitter is geworden, stuk zou gaan.
‘Ze sturen je met een ingebeelde hemel naar de hel’
Een oppervlakkige beschouwer, zelfs een wat meer ingewijde, zou kunnen denken dat de Nederlandse Hervormde Kerk na de oorlog toch in een meer belijdend vaarwater was terechtgekomen. Waarom is Boer dan toch steeds zo somber over de koers van deze kerk – en dat niet alleen vanaf de jaren 60, wanneer de horizontalisering toeslaat, maar ook reeds daarvoor? Dat heeft alles te maken met de vigerende  midden-orthodoxe theologie. De term ‘midden-orthodox’ was gesmeed door Berkhof, die zichzelf daartoe rekende, maar die tegelijk een boekje schreef waarin hij de ernstige manco’s van deze hoofdstroom in de kerk aanwees (2).  Berkhof meende dat er op dit punt van de Gereformeerde Bond te leren viel. Over de bezwaren van de Bond schrijft hij: ‘Hun bezwaren tegen ons zijn bezwaren tegen onze prediking. Zij vinden onze prediking te ‘voorwerpelijk’, ‘het wordt de mensen te gemakkelijk gemaakt’, ‘ze sturen je met een ingebeelde hemel naar de hel’, ‘de dominee zegt te gauw amen’(d.w.z. belangrijke elementen worden gemist), ‘de toepassing ontbreekt’, ‘er zit te weinig waarschuwing in’. Berkhof schrijft dan verder dat de Gereformeerde Bond met juiste intuïtie het geestelijk manco der midden-orthodoxie aanvoelt. ‘Het is diep te betreuren, dat wij de vragen van die zijde gesteld, tot nu toe met een soeverein gebaar ter zijde hebben gelegd’.
Dat het Berkhof menens was, bleek in 1956, toen hij een diepgaande briefwisseling met G. Boer begon over de verschillen. Het is van beide zijden een hoogwaardig gesprek, nog steeds een voorbeeld van hoe dat zou kunnen en moeten in de kerk: elkaar tot op het bot bevragen niet alleen op de theologische gedachtegangen, maar vooral ook op de daaronder liggende existentiële drijfveren. Zowel Berkhof als Boer blijkt dat heel goed te kunnen en te willen. Maar dan komen ook juist de verschillen aan het licht. Berkhof stelt dat de vragen van zijn tijd anders zijn dan de vragen in de tijd van de Reformatie. Stond toen de vraag centraal: ‘Hoe krijg ik een genadig God?’, nu vragen mensen of er wel een God is. Hij (Berkhof) vraagt zich af of Boer die existentiële vertwijfeling wel kent. Maar Boer zegt dat die vraag verbleekt wanneer de levende God ons werkelijk ontmoet. Dan verstommen wij voor Zijn aangezicht, omdat Hij ons betrekt in het gericht, waarin wij alleen kunnen blijven bestaan, wanneer onze schuld wordt verzoend. Dan gaat de heerlijkheid van het evangelie voor ons open, dat er in Christus, de middelaar van het genadeverbond, verzoening voor ons is. Die ervaring moet ieder mens ten deel vallen in elke eeuw. Het overige is bijzaak en dient heel gemakkelijk om zich te verontschuldigen en te proberen aan het gericht te ontkomen. Dat zal echter niet baten. De mens die twijfelt aan God vanwege de moderne wereldervaring, moet er in de prediking als een gebeuren van Godswege aan ontdekt worden dat er een nog veel grotere nood is, die niet samenhangt met de vraag of hij dat zo voelt, maar met het feit dat de levende God hem oordeelt.
Het is hier niet de plaats om de hele briefwisseling en in het bijzonder het antwoord van Berkhof op deze confronterende zinnen van Boer te analyseren. Persoonlijk vind ik het jammer dat Berkhof  in zijn antwoord de weg kiest van het beschrijven van verschillende geloofstypes. Het komt er dan op neer dat het ‘geloofstype-Boer’ er mag zijn, maar ook andere geloofstypes zijn mogelijk. Daarbij verwijst Berkhof dan naar  de verschillen in de Bijbel zelf tussen bijvoorbeeld Paulus, Jacobus en Johannes. Het was spannender geweest wanneer hij ingegaan was op de leer aangaande God, de beleving van God ook, zoals die in de brief van Boer naar voren kwam.  Dan had Berkhof ook meer recht gedaan aan wat hij in zijn boekje over de midden-orthodoxie had aangewezen als het euvel van zijn eigen kerkelijke milieu. In mijn eigen woorden gezegd: is God daar niet te lief en te vriendelijk geworden?

De drie-enige God en de verzoening

Het is mij zelf door het lezen en herlezen van zowel de preken als de theologische stukken in het verzameld werk van Boer nog duidelijker geworden dan voorheen, dat hier de grote verschillen lagen en opnieuw liggen. Maar dan niet meer tussen de Gereformeerde Bond en de grote middenstroom van de orthodoxie, maar nu ook dwars door alle kerken die gereformeerd heten heen en ook dwars door de Gereformeerde Bond heen.
De moeite van Boer met gereformeerd-zijn binnen de Nederlandse Hervormde Kerk na 1951 was ten diepste het feit dat dit gereformeerd-zijn werd beschouwd als een modaliteit, een wijze van geloven die er mocht zijn, maar gelijkgeschakeld werd aan andere wijzen van geloven. Waren die andere wijzen van geloven dan zo vrijzinnig? Nee, dat was zeker niet het geval. Maar voor Boer  was het grote manco van de vigerende  (midden-)orthodoxie, dat men ervan uitging dat God een liefdevolle en genadige God was zonder diep besef van zijn toorn en van de noodzaak van de Middelaar teneinde de toorn te stillen. Daarmee samenhangend: dat men het toepassende werk van de Heilige Geest verwaarloosde, waarin de schuldige mens met de Middelaar Christus verenigd wordt. Boer was er diep van overtuigd dat er alleen op deze wijze redding voor de schuldige mens mogelijk was. Daarvan getuigen al zijn preken. Daarvan getuigt ook in het bijzonder  het minderheidsrapport over de verzoening, dat hij het licht deed zien. Behalve een minderheidsrapport was er dus ook een meerderheidsrapport, dat uitmondde in een herderlijke brief van de synode (De Tussenmuur weggebroken, 1967). Volgens Boer (p.707 e.v.) onbevredigend.
Hoe rechtzinnig alles ook mag klinken (zeker als je dat vergelijkt met de provocerende vrijzinnige uitlatingen van P. Smits) – het is voor Boer niet genoeg. En we begrijpen pas waarom hij er zich zo ongelooflijk druk over maakt, wanneer we ons realiseren dat de zaligheid van mensen er voor hem mee gemoeid is. De eer van God en de zaligheid van mensen, die beide als twee keerzijden van de medaille. Voor Boer is God niet zonder meer God in Christus, liefdevol bewogen over de wereld. Voor Boer is God de Schepper, die door de zonde vertoornd is over zijn gevallen schepselen.  In de eeuwige Raad heeft de Middelaar, de eeuwige Zoon van God, zich echter beschikbaar gesteld om het offer te brengen. Zo is er verzoening voor doodsschuldige zondaren mogelijk.  Deze zondaren worden door het geloof in Christus ingelijfd en krijgen zo deel aan al zijn weldaden: vergeving, vernieuwing, verlossing. Buiten de geloofsvereniging met Christus om blijft God echter een toornig God.
Systematisch theologisch gezegd zijn hier heel grote verschillen aan te wijzen tussen de theologie van Boer en de heersende orthodoxe theologie in het meerderheidsrapport. Het begint al met de triniteitsleer. Bij Boer ligt meer nadruk op de verschillende goddelijke personen dan op de ene God die ons in Christus en door de Geest liefheeft. Er ligt bij hem ook veel meer nadruk op de verlorenheid van het hele menselijke geslacht en de toorn van God daarover.  Die toorn van God is niet opgehouden na het offer op Golgotha, maar die blijft op degene, die niet ‘in Christus’ is.
God geeft aan zijn kerk van tijd tot tijd charismatische leiders
In het begin van deze bijdrage stelde ik de vraag wat het geheim was van het grote gezag dat Ds. G. Boer in zijn tijd had  binnen de Gereformeerde Bond en ver daarbuiten en ook of er een tegoed is opgeslagen in zijn werk, dat vandaag aandacht verdient.
Wat de eerste vraag betreft, we kunnen beginnen met te zeggen dat hij een charismatische leider was. Dat ben je of dat ben je niet.  God geeft aan zijn kerk van tijd tot tijd zulke mensen en Boer was een van hen.  Maar charismatische leiders kunnen de mist ingaan wanneer ze meer vertrouwen op hun vroomheid en communicatieve vaardigheden dan dat ze in alle nederigheid blijven studeren en dienstbaar zijn aan het geheel. Boer is hiervoor bewaard gebleven en zo tot grote zegen geweest. Het geheim van het gezag dat hij had naar veel gemeenteleden en jongere predikanten toe was dat hij het authentieke  geluid van de gereformeerde belijdenisgeschriften niet alleen theologisch  vertolkte, maar ook stem gaf in een prediking die grote uitwerking had op velen. Een begenadigd prediker was hij, die  de hoorders alle grond buiten Christus ontnam, maar hen dan ook in de ruimte zette van het heil en verder leidde op de weg van de heiliging, daarbij  de vragen van zijn tijd geenszins uit de weg gaande.
Wat de tweede vraag betreft, die naar het tegoed van zijn werk, dan denk ik zelf het meest aan zijn spreken over God. Wij durven vandaag niet meer zo over God te spreken, zoals hij dat deed, ook niet in de kringen van de Gereformeerde Bond. Soms dacht ik bij het lezen van dit dikke boek: is de geestelijke erfenis vandaag misschien  vooral in de Hersteld Hervormde Kerk terecht gekomen? Maar die ken ik van binnenuit niet goed genoeg om te weten hoe daar nu gepreekt wordt. Het helpt natuurlijk ook helemaal niet wanneer men Boer gaat kopiëren. En Boer was zeer kritisch op de breedte van de Hervormde Kerk, maar hij had die breedte ook nodig om zijn punt te kunnen maken. Boer in een kleinere, meer gesloten kerk – dat past ook niet helemaal. Intussen hebben zijn geestelijke nazaten in de Protestantse Kerk in Nederland er de handen aan vol om te zoeken naar het geheim van breedte en diepte in de prediking vandaag. 

Onvruchtbaar isolement

Ik wil eindigen met in dit verband twee interessante passages en daar dan ook nog een paar  kritische vragen aan verbinden. De eerste passage staat in de preek die Boer hield toen hij 25 jaar predikant was. Hij memoreert dan ook Putten, waar hij stond vlak na de oorlog. En zegt:  ‘In deze gemeente had Ds. C.B. Holland diepe voren getrokken door de prediking van de gerechtigheid Gods. In het ontzettend gericht, dat over Putten gegaan was, had de Heere deze voren verdiept en bevestigd. In dit spoor viel het zaad van het evangelie en ontkiemde’. (p. 28). Dit zijn buitengewoon belangwekkende zinnen, die opnieuw onderstrepen hoe gedurfd Boer over God sprak, maar ook hoe belangrijk blijkbaar  naar zijn eigen zeggen de context was.  De vraag die dan onmiddellijk opkomt is: Hoe dan wanneer onze context zo geheel anders is? Hoe kan het evangelie vandaag in heel andere voren ontkiemen?  Of  is er vandaag slechts de harde bodem, waarop geen zaad kan wortel schieten en verklaart dat deels de vruchteloosheid van de prediking?
De tweede passage staat in de afscheidspreek op 25 juni 1965 in de Oude Kerk te Huizen, het vissersdorp dat veranderde in een grote forensenplaats onder de rook van Amsterdam. Wanneer Boer ingaat op deze ingrijpende veranderingen benoemt hij als mogelijke reactie ‘de kramp om alles bij het oude te laten en hoe langer hoe meer in een onvruchtbaar isolement gedreven te worden, waarbij de wisselwerking tussen het Woord Gods en de gemeente aan deze plaats hoe langer hoe meer tot het verleden gaat behoren. Deze houding, hoeveel zegen zij verspreidt onder hen die daardoor bewaard blijven onder het Woord, verarmt op den duur de gemeente’. (p.66).
e weten niet  welke invulling Boer hieraan gegeven zou hebben wanneer hij langer was blijven leven. We weten wel, dat hij in de jaren die hem nog restten na deze preek eerder de kant van de verontrusting opgegaan is dan de kant van contextualisering. Of was de manier waarop hij deelnam aan de verontrusting samen met W. Aalders en G. C. van Niftrik ook een vorm van contextualisering? Ik denk dat je dit wel zo zou kunnen benoemen. Maar heeft hij  voldoende gezien dat stromingen en predikanten die door hem fel bekritiseerd werden, naar hun eigen overtuiging  ook bezig waren met contextualisering? Ze zochten de wisselwerking tussen het Woord Gods en de gemeente anno nu.
In feite kun je zeggen dat vanaf de negentiende eeuw allerlei ‘Vermittlungstheologie’ hiermee bezig geweest is. In de Hervormde Kerk werd deze theologie het meest duidelijk vertolkt door de ethische richting met als kerkvaders J.H. Gunning jr. en D. Chantepie de la Saussaye. In de tijd van Boer was O. Noordmans een belangrijk vertegenwoordiger van deze richting.
Het is opmerkelijk dat er vandaag nogal wat oudere predikanten in de Gereformeerde Bond intensief bezig zijn met de bestudering van Noordmans.  Ze hebben de indruk dat ze vroeger iets gemist hebben, omdat hen toen voortdurend werd voorgehouden dat de ethische richting, ook in haar beste vertegenwoordigers,  een zelf gekozen parallelweg van gereformeerde belijden was, niet de hoofdweg.
Mij is dit ook altijd voorgehouden, zelfs door C. Graafland, die soms wel vooruitstrevende gedachten had, maar als puntje bij paaltje kwam in feite in de Godsleer en in de verzoeningsleer toch heel dichtbij de gereformeerde theologie van Boer bleef. De voornaamste reden hiertoe bij Graafland was, dat hij zelf ondervonden had hoe er onder de preken van Boer werkelijk iets gebeurde. En in die preken werd niet uitgegaan van de liefde van God, die ons reeds lang geleden met zichzelf verzoend heeft, maar daarin stond God als rechter centraal, die doodsschuldige mensen om Christus wil genade wilde schenken. Maar dat moest dan ook wel een persoonlijke zaak worden. Er moest echt iets met een mens gebeuren.  Boer was bevindelijk gereformeerd: het heil moet persoonlijk worden toegepast en doorleefd.
Waarom zouden we niet eigentijds kunnen zijn maar tegelijk minder vrijblijvend?

Dwaalspoor

Mijn gedachte is steeds meer deze geworden: in Boer’s  afwijzing van de ethische theologen en ook van de theologen in eigen kring, die meer door de middenstroom beïnvloed waren, liepen twee dingen door elkaar heen. Het eerste en voornaamste punt was de Godsleer en direct daaraan gekoppeld  de verzoeningsleer. Wie God te lief voorstelt en de verzoening te weinig als een noodzakelijk gebeuren in het heden voorstelt, brengt mensen voor tijd en eeuwigheid op een dwaalspoor. Vanuit die diepe overtuiging kon Boer moeilijk zien dat theologen die hierin tekortschoten in veel gevallen wel met een totaalproject bezig waren dat onontkoombaar was, dat van contextualisering. Daarmee werden twee dingen tegelijk verworpen, die niet noodzakelijk bij elkaar hoeven te horen.  Er is zeer wel contextualisering mogelijk zonder de diepe waarheidsmomenten in de Godsleer en de verzoeningsleer van Boer op te geven.
Vandaag zijn veel gemeenten en predikanten in de Gereformeerde Bond volop in verandering. Vanwege de wisselwerking tussen de tijd en de gemeente van nu komen allerlei accenten anders te liggen dan vroege : wegzakken in de midden-orthodoxie zou Boer het noemen, hoewel die midden-orthodoxie vandaag een meer evangelische kleur heeft dan toentertijd. Het komt echter in veel opzichten neer op aanpassing aan de tijd.
Maar waarom is dat nu eigenlijk nodig? Biedt contextualisering niet juist ook de mogelijkheid om de tegenspraak, het andere, het vreemde  te laten horen? Het hoeft toch niet per se aanpassing te betekenen? Waarom zouden we niet heel eigentijds kunnen zijn maar tegelijk minder vrijblijvend dan ooit? Wat was het geheim van het feit dat er onder de preken van Boer echt iets gebeurde? Laten we met die vraag nog maar eens een tijdje bezig blijven

Dr. Wim Dekker (Oosterwolde) is emeritus predikant. Tot 2015 was hij verbonden aan de IZB.