Film als empathie-machine

De documentaire Roger Ebert: Life itself (2014) begint met een beroemd fragment waarin Amerika’s beroemdste filmcriticus uitlegt waarom film zo belangrijk voor hem is. Ebert zegt daar – enigszins vrij vertaald: ‘We zijn allemaal met een bepaalde bedrading geboren. We zijn wie we zijn: waar we werden geboren, als wie we zijn geboren, hoe we zijn opgevoed. We zitten allemaal een soort van ‘vast’ in die persoon en het doel van beschaving en groei is om in staat te zijn om onszelf naar anderen uit te strekken en een beetje empathie op te brengen voor andere mensen. En voor mij is de filmkunst een soort machine die empathie voortbrengt. Films helpen je om wat meer te begrijpen van de hoop van andere mensen, van hun aspiraties, hun dromen en hun angsten. Het helpt ons om ons te identificeren met mensen die op weg zijn op dezelfde levensreis als wijzelf.’

Roger Ebert (1942 – 2013) was het grootste deel van zijn leven filmrecensent van de Chicago Sun-Times. Van 1962 tot 1999 presenteerde hij samen met zijn collega Gene Siskel het televisieprogramma Siskel & Ebert, waarin zij samen het wekelijkse filmaanbod in Amerika doornamen. In 1972 kreeg Ebert als eerste filmrecensent de Pullitzerprijs (de belangrijkste journalistieke prijs in Amerika) voor zijn hele oeuvre. Het toont aan dat Ebert een van de eersten is geweest die het belang van film op de kaart wisten te zetten.
Voor Ebert, en voor vele andere filmcritici, is film een mogelijkheid om je te verdiepen in de levens van andere mensen en een kijkje te nemen in andere culturen. In het hier boven aangehaalde citaat zegt Ebert eigenlijk: film helpt je om af en toe wat afstand te nemen van de persoon die je bent geworden en jezelf in het licht te zien van anderen. In tijden waarin onze samenleving steeds meer gepolariseerd raakt, is dat geen overbodige luxe.
Tegelijkertijd is het beeld dat films oproepen heel vaak gekleurd door een bepaalde kijk op de werkelijkheid. Voor een cursus Film en Religie heb ik me de afgelopen maand verdiept in de manier waarop religie wordt geportretteerd in films. Daarbij was het schrikbarend om te merken hoeveel films eigenlijk meer een aanklacht dan een portret waren van de betreffende religie. Dat gold voor het christendom, met films als Kreuzweg (2014), Free in Deed (2015, zie Wapenveld oktober 2016) en Calvary (2014) maar nog meer voor de islam of het boeddhisme. Enkele uitzonderingen daargelaten worden moslims in films alleen geportretteerd als terroristen, vrouwenhaters of anderszins ‘achterlijke’ personages. Geen wonder dat de gemiddelde Amerikaan of Europeaan een ronduit negatief beeld heeft van de islam. Omgekeerd wordt het boeddhisme juist geportretteerd als het eeuwige ‘Shangri-la’, de hemel op aarde.

Exotisch beeld
Overigens is het niet zo dat alleen Hollywood verantwoordelijk is voor het beeld van de katholiek als kindermisbruiker, de moslim als meedogenloze terrorist of Tibet als het aardse paradijs. Films weerspiegelen de cultuur misschien nog wel meer dan dat zij de cultuur beïnvloeden. Met andere woorden, het negatieve beeld van de islam was allang geworteld in ons collectieve bewustzijn vóór Hollywood deze reputatie in bewegend beeld vervatte. In 1978 schreef de van oorsprong Palestijnse cultuurcriticus Edward Said het invloedrijke boek Orientalism 1, waarin hij overtuigend laat zien dat het dominante beeld van de Oriënt in het Westen al eeuwenoud is en door-en-door beïnvloed is door het kolonialisme. Het Oosten wordt steevast weergegeven als ‘exotisch’, ‘barbaars’, ‘vreemd’ en ‘sensueel’. Kortom, er wordt een beeld geschetst van de oosterling als ‘de Ander’, waartegen het verlichte Westen zich afzet. Zelfs door de inheemse elite in de koloniën wordt dit beeld overgenomen. Oriëntalism is in de cultuur- en literatuurwetenschap buitengewoon invloedrijk geweest en wanneer men Saids theorie op de westerse filmgeschiedenis legt, ziet men hetzelfde beeld opdoemen.
Als het gaat om moslims, zijn er vanaf de vroegste filmgeschiedenis bijna geen positieve voorbeelden te vinden. Wellicht is de ‘Moor’ Azeem in Robin Hood, Prince of Thieves (1991) het meest bekende voorbeeld maar ook hij wordt in de ondergeschikte positie weergegeven. In films als Thief of Bagdad (1924, 1940 en 1961) wordt slechts een exotisch beeld geschetst van warme oorden met gesluierde vrouwen in grote harems. Dit beeld is versterkt in de Disneyhit Aladdin (1992) waarin het openingslied Arabian Nights het punt van Said ondubbelzinnig bevestigt:  ‘Oh I come from a land, from a faraway place / Where the caravan camels roam / Where they cut of your ear / If they don’t like your face / It’s barbaric but hey, it’s home.’ De Nederlandse vertaling haalt de scherpste randjes eraf, maar nog is het exotisme uit het origineel helder: ‘Heel ver weg waar ik woon / Is het zinderend warm / Zie je zanderig veel woestijn / Als je steelt knijpt men hier / Even hard in je arm / Dat doet pijn, maar ach / Het is hier fijn.’

Nette meisjes fietsen niet
Het beeld van het Verre Oosten, met name de landen rond de Himalaya, wordt juist bijna kritiekloos weergegeven in de vele filmhuishits die de afgelopen jaren verschenen zijn. De Hollywood-impressie van het Verre Oosten als Shangri-la wordt zichtbaar in uiteenlopende films als Seven Years in Tibet (1997), Kundun (1997), Little Buddha (1993) en The Karate Kid (1987). Pas in de laatste jaren verschijnen er films vanuit landen als Saoedi-Arabië, Tibet en Myanmar waarin de betreffende culturen en religies wat meer realistisch worden getoond. De leukste hiervan is wat mij betreft het Saoedi-Arabische Wadjda (2012): de eerste film die daadwerkelijk in Saoedi-Arabië is geschoten – en dan nog wel door een vrouwelijke regisseur. De tienjarige hoofdpersoon, de charmant-koppige Wadjda, wil niets liever dan een fiets kopen. Ze verzint van alles om haar plan waar te maken, tegen de wensen van haar bezorgde moeder in. Want nette moslimmeisjes uit Saoedi-Arabië fietsen niet – daar worden ze maar onvruchtbaar van. Wadjda moet dus zelf haar fiets bij elkaar verdienen en doet dat op een slimme manier door de eerste prijs te winnen in een koran-reciteerwedstrijd. De film vertelt in een klein, ontroerend verhaal het grote thema van de plaats van de vrouw in een mannenwereld.
Dit verhaal confronteert de vrouwelijke westerse kijker met haar luxepositie, want welk meisje in Nederland heeft er ooit bij stilgestaan dat het in sommige landen niet volkomen normaal is om op de fiets naar school te gaan? Hiermee doet Wadjda dus precies wat Roger Ebert verwoordde in zijn speech: het verbindt mij als kijker met een meisje aan de andere kant van de wereld. De film laat zien dat Wadjda niet ‘de Ander’ is uit de Oriënt, maar een mens zoals ik, die haar eigen weg wil gaan op haar levensreis, zoals ik dat ook doe.
Volgens Ebert is het doel van beschaving om wat empathie op te brengen voor een ander. Zolang dergelijke  films het gevestigde beeld van ‘de Ander’ onderuithalen en me helpen om wat empathie op te brengen voor mijn medemens, blijf ik (in navolging van Roger Ebert) een fervent fan van de cinema.

Dr. A.C. van Hell promoveerde op de relatie tussen de toe-eigening van films en de religieuze identiteit bij orthodox-protestantse filmkijkers. Ze is docent aan de Christelijke Hogeschool Ede en freelance filmrecensent.

  1. Said, E. W. (1978). Orientalism. New York: Pantheon Books. Orientalism is sinds 1978 diverse malen herdrukt en over de hele wereld vertaald. Pas in 2005 verscheen de Nederlandse vertaling: Said, E.W. (2005). Oriëntalisten. Amsterdam: Mets & Schilt.