Christendom als veerkracht

Bijbelschets n.a.v. Johannes 12 vers 24

‘Christendom als zwakte’ luidde de kop van een artikel in Trouw van zaterdag 11 maart. De auteur, Wim Boevink, vraagt zich af of de Duitse bondskanselier Merkel in de lijn van het bekende aan Franciscus van Assisi toegeschreven gebed (zie kader) president Erdogan diens abjecte uitspraken over nazipraktijken in het huidige Duitsland zou moeten vergeven. ‘Dass ich verzeihe, wo man beleidigt’, bidt Franciscus ons voor. ‘Laat mij vergeven wie mij beledigt’.

De confrontatie die Erdogan zoekt met Europa is onmiskenbaar een test voor de weerbaarheid  van onze democratie. Kun je dan iets met dit gebed van Franciscus? Boevink aarzelt. Hij vraagt zich af of dit mooie gebed ‘niet ook de weekmaker is van de Europese beschaving? Is het christendom niet juist een verzwakking van de cultuur? Een omhelzing van de dood?’ De vraag van Boevink is natuurlijk vaker gesteld, maar hij kwam versterkt bij mij binnen na de clash met Turkije in hetzelfde weekend en de daaropvolgende dagen van de verkiezingen. Hoe sterk is onze democratische rechtstaat? En vooral: wat zijn de bronnen van zijn (veer-)kracht? Die vraag is na 15 maart – de verkiezing van een nieuw parlement en de PVV niet de grootste partij – niet ineens voor vier jaar van tafel.

Onmiskenbaar klopt in het gebed van Franciscus het hart van het christelijk geloof. Het hele gebed ademt de geest van het evangelie, in het bijzonder in de versie van het Johannesevangelie. We herkennen die soevereiniteit van Christus zoals we Hem zijn weg zien gaan bij Johannes, ook in de aanvaarding van de consequenties van zijn ‘liefde tot het einde’ (Johannes 13 vers 1vv). Juist ook in die passages – de voetwassing, de gevangenneming in Gethsemané, het verhoor voor Pilatus – is zijn liefde soeverein.  Zijn overgave is een daad van vrijwilligheid, zijn gevangenneming een gevangen geven, zijn kruisiging verhoging. Het wassen van de voeten van de discipelen, inclusief de voeten van Judas, is iconisch voor de kracht van die liefde. Jezus weet dat zijn uur is aangebroken, het moment dat de Vader Hem alle dingen in handen heeft gegeven, staat op en wast de voeten van de discipelen. Hij neemt vrijwillig dit slavenwerk op zich als onderstreping van zijn liefde tot het einde. Van dit evangelie is het gebed van Franciscus de neerslag. Het ademt de Geest van deze liefde. Die is nergens slaafs, nergens die van het machteloze slachtoffer. Wanneer Hij de weg de diepte van de vernedering in gaat, handelt Christus soeverein, blijft het zijn keuze, zijn bereidwilligheid.

Handtekening
Het voorgaande komt samen in het ‘voorwaar-woord’ van Jezus in Johannes 12 vers 24: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen, maar als hij sterft, draagt hij veel vrucht.’ Met dit woord zijn we in het hart van de christelijke spiritualiteit, zeker wanneer we de beide volgende verzen er direct bij nemen, wat ook de bedoeling van het evangelie is. ‘Wie zijn leven liefheeft, zal het verliezen, en wie zijn leven haat in deze wereld  die zal het behouden tot het eeuwige leven.’ En Jezus trekt de lijn direct door naar wie zich christen noemen: ‘Als iemand Mij dient, laat hij Mij volgen, en waar Ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn.’

Met deze drie uitspraken zet Jezus zijn naam als een soort handtekening onder deze weg van leven. Deze wijze van zijn in de wereld: beschikbaar, bereidwillig, vrij, bereid om zich te geven en daartoe los te laten, met alle consequenties die daarin meekomen. Vruchtbaar leven vraagt overgave, is zich geven als zaad, dat alleen vrucht voortbrengt wanneer het in de aarde valt, ontkiemen zal en daarmee zelf uiteenvallen. Het is en blijft een heel sterk beeld in woorden. Het wordt geen Pasen zonder Goede Vrijdag; en het wachten van de Stille Zaterdag kan duren, soms een leven lang. De aanvechting is er altijd: de aanvechting van het ongeduld, de aanvechting te vroeg te willen kijken naar de vrucht, de aanvechting om er maar niet aan te beginnen of er halverwege maar mee te stoppen. Die aanvechting is Jezus niet vreemd, ook niet in de weergave bij Johannes. ‘Zal ik zeggen: Vader, verlos Mij uit dit uur?’ Maar dan zet Hij nog een keer dat stempel erop: ‘Hiertoe ben Ik in dit uur gekomen.’ In de herhaling van de Stem bij de doop zet dan God zelf zijn handtekening onder die weg van de Mensenzoon: ‘Ik heb Hem verheerlijkt en Ik zal Hem opnieuw verheerlijken.’ Hoe sterk staan wij met 'onze manier van leven'?

Zoals gezegd – deze woorden, deze regel van de graankorrel in de aarde vormt het hart van de christelijke spiritualiteit. Al die omkeringen die we zich in de Evangeliën zien voltrekken en waar we Paulus in zijn brieven over horen, zijn hiervan de zichtbare vrucht. Vele laatsten worden de eersten, armen gaan voor, zondaren worden aangenomen, slaven en slavinnen profeteren, vrouwen getuigen, vrije Grieken zitten aan één tafel met Joodse slaven, et cetera. Deze spiritualiteit gaf alle eeuwen door mannen en vrouwen de moed, de inspiratie, en de creativiteit tot belangeloze dienst aan armen, zieken, aan naasten in nood. Mensen die hun zekerheden opgaven, hun oude leven soms letterlijk achter zich lieten, en een leven kozen van zelfverloochening, dienstbaarheid, offer.

Het is niet te veel gezegd dat deze spiritualiteit een wereld heeft veranderd.
Kunnen we er echter wat mee in de publieke ruimte van de politiek? Piet Hein Donner, CDA-politicus en nu vice-voorzitter van de Raad van State, was er een aantal jaren geleden helder over. Met de Bergrede kun je geen politiek bedrijven. De andere wang toekeren, de moordenaar aan het kruis al zijn schuld kwijtschelden, de dief en tollenaar vergeving schenken, daar heb je de kerk voor, maar politiek, rechtspraak, kun je daarmee niet bedrijven. Donners betoog was enerzijds overtuigend en helder: verwar kerk en staat niet, vergeet niet dat we nog niet in het Koninkrijk zijn, maar in deze wereld leven. Aan de andere kant is dit toch niet het hele verhaal. Zeker niet in een tijd dat de democratische rechtstaat onder druk staat, en zijn vanzelfsprekendheid kwijt is.

Een schilderstuk
We horen de laatste jaren politici spreken over ‘onze waarden’, onze manier van leven. Sommigen beroepen zich daarvoor op ‘onze joods-christelijke cultuur’. Anderen voegen daar schielijk het woord ‘humanistisch’ aan toe. Op de achtergrond speelt natuurlijk ook het onderscheid ten opzichte van de islam, en de komst van een nieuwe religie en cultuur in West-Europa. Hoe sterk staan wij met ‘onze manier van leven’? Wat vanzelfsprekend leek, blijkt het niet te zijn. Onze rechtstaat kan niet zonder bronnen. Welke zijn die? In dat beroep op de joods-christelijke traditie gaat het daar impliciet over. Hetzelfde geldt voor de universele verklaring van de rechten van de mens. Wanneer opkomende staten, met revitaliserende en rivaliserende religies en krachtige economieën zeggen dat dat niet gaat over hún rechten van de mens, dan hebben zij een punt, hún punt.

Daarmee staat er ineens iets op het spel. Wat vanzelfsprekend en common sense leek – scheiding van kerk en staat, emancipatie, gelijke rechten van man-vrouw et cetera, afschaffing van de doodstraf, een mild strafrecht en zoveel meer – is het niet. Daarbij komt dat ‘waarden’ zich niet met geweld laten afdwingen. Laat staan ‘onze waarden’. Het is eigen aan waarden dat ze per definitie niet ‘van ons zijn’. Waarden komen voort uit bronnen, uit levende bronnen. Joods-christelijke waarden komen voort uit een levende omgang met de Thora en het evangelie. Wanneer een beroep op de joods-christelijke traditie zich beperkt tot ‘tradities zoals ons kerstfeest’ wordt de Bijbel een boek in een vitrine,  de Gekruisigde een schilderstuk van een half miljoen euro, en het lijdensverhaal opgesloten in de Matthäuspassion. Daarmee redden we het niet. De graankorrel moet de aarde in, ‘onze joods-christelijke traditie’, ‘onze waarden’, wijzelf moeten ons opnieuw laten zaaien, met Christus in zijn sterven en opstanding, wil er nieuw leven, wil er veerkracht zijn. En de ultieme vorm van onszelf opnieuw laten uitzaaien, is bidden. Wie het gebed van Franciscus naspreekt en meebidt, oefent zich in geestelijk leven en ontvangt de veerkracht om – ook in de politiek – het verschil te maken.

We zullen in Europa politieke leiders nodig hebben die ‘onze waarden’ leven, dat wil zeggen, die léven met de verhalen en die bidden.

Heer, maak mij een instrument van uw vrede.
Laat mij liefde brengen waar haat is.
Laat mij vergeving brengen waar schuld is.
Laat mij eenheid brengen waar tweedracht is.
Laat mij waarheid brengen waar dwaling is.
Laat mij geloof brengen waar twijfel is.
Laat mij hoop brengen waar wanhoop is.
Laat mij licht brengen waar duisternis is.
Laat mij vreugde brengen waar verdriet is.

Heer, maak dat ik er meer op uit ben
te troosten dan getroost te worden,
te begrijpen dan begrepen te worden,
te beminnen dan bemind te worden.
Want door te geven ontvangen we,
door onszelf te vergeten vinden we,
door te vergeven wordt ons vergeven,
door te sterven verrijzen we tot het eeuwige leven.
Amen.

Dr. H. de Leede is emeritus predikant van de PKN en redacteur van Wapenveld.