Fun and games

Waarom Lord of the Flies weer actueel is

Op de dag dat ik dit schrijf, is een 14-jarige jongen van de flat gesprongen. Twee medescholieren hadden een naaktfoto gepost en hij kon de vernedering niet aan. De horror die kan schuilgaan achter wat er van buiten uitziet als kinderspel, dat is zo’n beetje het thema van het boek dat hier ter tafel ligt. Lord of the Flies, een inmiddels klassieke vertelling uit 1954 over een groep Engelse schooljongens, koorknaapjes en al, die onder vaag aangeduide oorlogsomstandigheden – een van de jongens noemt een kernbom – op een onbewoond eiland is beland na een vliegtuigcrash. De horror van het verhaal is de bijna geruisloze manier waarin hun aanvankelijk vrolijke spel ontspoort en zelfs ontaardt in barbarij.

William Goldings Lord of the Flies is een bewuste omkering van het nog klassiekere – de jongens zelf moeten eraan denken en dat is minder gekunsteld dan misschien lijkt, want de afgelopen eeuw was het boek verplichte kost op alle Britse basisscholen – Coral Island van de Schotse schrijver Ballantyne. In dat victoriaanse jongensboek uit 1858, een eeuw ouder dus, waren de kiemen van de Britse beschaving al voldoende in de jongens gelegd om hen alle beperkingen te helpen overwinnen en om te kunnen eindigen met hun glorieuze terugkeer naar de beschaving, older and wiser. Die hen heeft voortgebracht en waar ze zich nu zelfstandig voor hebben gekwalificeerd, met hun dappere christelijk geloof en bekering van wat kannibalen, is het idee (wij zouden zeggen: Buma zou trots op hen zijn).
Bij Golding is de uitkomst bijna omgekeerd: het boek eindigt onthutsend en abrupt, met een Britse marineofficier die juist op het strand is geland; een paar matrozen houden in de branding een sloep in toom. Verbaasd kijkt de man neer op de verwilderde jongetjes aan zijn voeten, en uit hun stamelende woorden dringt langzaam iets van de grimmige waarheid tot hem door, nadat hij eerst nog hardop denkt dat de jongens eenzelfde overlevingskunst hebben laten zien als hun lotgenoten op Coral Island (ook hij moet denken aan dat boek, net als een van de jongens in het begin). In de slotzin rusten zijn ogen op het oorlogsschip in de verte: in de echte wereld gaat het er weinig anders aan toe, realiseren we ons.

Inferno
Ballantynes utopie verkeert bij Golding dus in een dystopie, een anti-utopie. Hoewel de jongens in Goldings boek nog iets jonger zijn dan bij Ballantyne, de ‘ukkies’ een jaar of zes en de oudsten hooguit twaalf, ondergaan ze geleidelijk aan een zelfde soort ontredderende ervaring als die eenzame jongen op een flat in Hoogeveen. Het komt tot moord op twee van hen en in de slotscène eindigt een wilde jacht op de derde, nota bene hun aanvankelijk gekozen leider die geprobeerd had hun survival op het eiland in goede banen te leiden, letterlijk aan de voeten van de marineofficier. ‘Lekker aan het spelen?’, vraagt hij aarzelend. In het Engels zelfs zonder vraagteken: Fun and games.
Pas in die slotscène, gezien door de ogen van Ralph, die de dood in de ogen ziet en tegelijk door die van de officier in zijn prachtige uniform en zijn ‘gave’ (trim) oorlogsschip achter hem, valt alles op zijn plaats. Dit is onze mensenwereld als het dunne vernisje van onze beschaving is geschraapt, dit is de schaduwkant van al onze nobele intenties, laat Golding ons voelen. Bijna fysiek voelen we dat inderdaad mee, aan het eind van het boek, sadder and wiser. In mijn knipselmap zit een essay van de nog altijd gemiste Frans Kellendonk voor Vrij Nederland uit 1980, waarin hij zijn persoonlijke herkenning van Goldings thema kort en krachtig neerzet. Al in zijn titel heeft Kellendonk het over de ‘gammele brug van de beschaving’ die Golding ons voor ogen tovert en de ‘wegen naar het inferno’; ik geef toe, dat zijn de beelden die nog altijd spontaan opkomen als ik aan deze schrijver denk. Bij Golding geen sociaal realisme, maar epische verhalen

In de winter van AD 1983 fietste ik naar Zwolle. In boekhandel Waanders – op de Melkmarkt, de Broerenkerk was nog een kerk – kocht ik mijn eerste Golding. Bewust, want dat was het doel van mijn tocht. Als dienstplichtige ‘lag’ ik in het Veluwse Wezep en de komende weken zou ik mijn fietstochtje een paar keer herhalen, om telkens nieuwe romans aan te slepen. Golding had namelijk begin december de Nobelprijs voor de literatuur gekregen en dat was voldoende aanleiding – op de literatuurkring van ons Amsterdamse dispuut een jaarlijks terugkerende gewoonte, in mijn herinnering – om wat te willen lezen.
Het werd Rites of Passage, zijn meest recente roman,  die hem ook al de Booker Prize had opgeleverd. En ik was verkocht: dit was totaal anders dan de moderne literatuur waaraan ik gewend was geraakt. Bij Golding geen sociaal realisme, maar epische verhalen die telkens op een totaal andere manier uitlopen op een catharsis, een wending waarin een onverwacht inzicht baan breekt dat een nieuw licht werpt op al het voorgaande. In Rites of Passage, handelend op een gammel Brits schip dat ten tijde van Napoleon op weg is naar Australië, is dat het besef achteraf hoe schaamte letterlijk – opnieuw die eenzame flat in Hoogeveen – een jonge predikant de dood in heeft gejaagd. Dat onvoorziene binnen-perspectief gooit het  zorgvuldig opgebouwde buitenperspectief van het hele verhaal ervoor op z’n kop.

Koude Oorlog
De slaapzaal van de Willem de Zwijger Kazerne herinner ik me als een naargeestige spelonk en dat zal vast hebben geholpen. Wind, weder en wedde dienende, las ik er die winter alle Goldings op een rij. Ik las en herlas, weggedoken achterin de loods bij het Groot Onderhoud Voertuigen en in Duitse truckerscafés wanneer er een paar uur geen verkeer te regelen viel voor de tankcolonnes op weg naar de zone aan de grens met de DDR. Het was nog volop Koude Oorlog, in 1983. In Duitsland zag ik die winter tijdens een grootschalige NAVO-oefening paniek in de ogen van de Nederlandse legerleiding toen Sovjet-waarnemers op de meest onverwachte plekken opdoken – en achteraf weten we dat achter de schermen de internationale crisis toen zo groot was dat we al twee keer in de countdown van een kernoorlog hadden gezeten. 1
De Koude Oorlog vormt de stilzwijgende achtergrond van praktisch het hele oeuvre van Golding, van zijn eersteling Lord of the Flies (1954) met zijn suggestie van een oorlog die tot in de Stille Oceaan reikt tot het apocalyptische Darkness Visible (1979), de complexe roman die als een soort contrapunt tegelijk met Rites of Passage ontstond – maar ervan verschilt als dag en nacht – en die ikzelf in die koude winter meteen erna las.

Walcheren
Voor Golding persoonlijk was het vooral ook de recente ervaring van de Tweede Wereldoorlog, die meespeelt. In 2009 kwam zijn bijna 600 pagina’s tellende biografie uit.2 Deze vertelt de verhalen en achtergronden die Golding zelf, bij leven, aardig buiten beeld wist te houden: niet relevant voor de lezer van zijn boeken, vond hij. Altijd was wel bekend dat Golding in de oorlog gediend had als marineofficier, maar in zijn biografie blijkt pas de enorme impact. In november 1944 neemt hij als commandant van een kanonneerboot deel aan de raid op Walcheren, waarbij het eiland op een vernietigende manier onder vuur wordt genomen – en trouwens 20 van de 27 Britse schepen zelf verloren gaan, met honderden doden. Herinneringen aan de hel van Walcheren blijven hem levenslang achtervolgen en na de oorlog zeilt hij met zijn gezin regelmatig de Noordzee over in een eigenhandig opgeknapte tjalk – type skûtsje – tot ze in 1967 middenin Het Kanaal door een tanker worden overvaren en ternauwernood het vege lijf weten te redden. (Die traumatische aanvaring luidt vervolgens een nieuwe crisis in, waaruit hij pas tien jaar later herrijst met Darkness Visible en Rites of Passage).
Zijn eigen oorlogservaringen, om kort te gaan, hadden van de positivistische rationalist – hij had natuurkunde gestudeerd in Oxford en zelfs Einstein ontmoet, al kon hij in het Duits niets anders dan ‘Fisch, Ja, Ja!’ stamelen toen deze hem een zalm aanwees – een existentiële zoeker gemaakt. Dat zal hij in al zijn romans blijven, tot het postuum gepubliceerde The Double Tongue (1995) toe, waarin de laatste priesteres van het Orakel van Delphi haar verlangen naar waarheid en gerechtigheid met ons deelt.Het manuscript wordt eerst afgewezen door 21 uitgevers

De oorlog. Golding keert terug in het gewone leven als schoolmeester, maar intussen schrijft hij al zijn eerste – nooit gepubliceerde – romans die inderdaad deels over de oorlog gaan. In 1952, hij is dan al begin veertig, gooit hij het over een andere boeg: in een paar weken tijd schrijft hij in al zijn bijeengeschraapte uren een eigentijdse versie van hét verhaal over Engelse schooljongens. Niet, zoals bij zijn leven vaak genadiglijk verondersteld, omdat hij zo’n liefdevolle observator was van de kinderen in zijn klas – hij liep er de kantjes vanaf en zat tijdens zijn lessen vaak domweg te schrijven, eerder een patroon-Siebelink dus, zouden wij zeggen – maar dankzij zijn eigen kinderen. In bed las hij hen voor uit Schateiland, Koraaleiland en de Zwitserse familie Robinson (zoals ikzelf op dit moment elke avond uit een o zo katholieke Arendsoog voorlees).
   Het manuscript wordt door 21 uitgevers afgewezen tot Charles Monteith het bij Faber & Faber van de stapel terug te sturen manuscripten vist en besluit het alsnog uit te geven. Monteith – eveneens de uitgever van de dichter Auden, maar een poging zijn beide favorieten tot samenwerking te bewegen strandt op een avond waarop beiden te veel hebben gedronken  – zal zijn  levenslange, toegewijde uitgever blijven. Golding had naar eigen zeggen veel van zijn beste inspiratie aan hem te danken. Het is Monteith die de titel Strangers From Within verandert in Heer van de vliegen, verwijzend naar de met vliegen omgeven, op een paal gespietste varkenskop die de jongens angst inboezemt – en een naam die natuurlijk aan Beëlzebub herinnert.
Dat het kwaad ‘van binnenuit’ kan komen, was een ongewone klank in de Britse literatuur van die dagen. Recensenten reageerden enthousiast en benoemden het opvallende contrast met de school van de angry young men, die net was doorgebroken. Golding kon vrijwel van de ene op de andere dag als schrijver verder en schreef, als veertiger dus, een reeks nieuwe romans, telkens radicaal anders dan de voorgaande.

Neanderthalers
Als plotseling beroemd schrijver poseerde hij gewillig voor de covers van tijdschriften en gaf hij al even gewillig interviews over de ‘boodschap’ van Lord of the Flies. In werkelijkheid kon hij zich pas tien jaar later ertoe zetten, het boek weer eens te lezen. Niet alles viel hem toen tegen, maar levenslang zou hij betreuren dat zijn hele reputatie berustte op zijn ‘zwakste’ roman. Zijn persoonlijke favoriet zou trouwens The Inheritors blijven, meteen na Lord of the Flies in een paar weken tijd geschreven, over een stam neanderthalers die het onderspit delft – het tragische besef grijpt vooral de lezer naar de keel, hoewel die zich juist met hun vijanden zou moeten identificeren, maar dat steeds minder kan – tegen de sluwere homo sapiens.
  
Golding beschouwt zichzelf dan ook als een fabeldichter. Dat houdt hij zijn interviewers voor en werkt hij uit in een essay uit deze tijd. Een fabel is een vertelling met een voelbare moraal, maar wel eentje die uitsluitend in de vorm van het verhaal zelf kan bestaan – ze is niet los verkrijgbaar. Een fabel bleef Golding zelf ook zijn latere romans noemen, anders dus dan de ‘mythen’ die veel commentaren erin meenden te mogen zien. Mythen, betoogde Golding zelf, zijn iets groters, de betekenis van Lord of the Flies is relatief eenduidig, zijn romans zijn eerder parabels, allegorische vertellingen.
In zijn interviews ontkracht hij veel duidingen die inmiddels over Lord of the Flies de ronde doen – in de vorm van essays en weldra ook complete studies. Veel geholpen heeft dat niet en de schrijver had natuurlijk belang bij alle  aandacht: sinds zijn verschijning is Lord of the Flies een van dé aangewezen boeken voor literatuurlijstjes op school en vooral de populariteit in Amerika – waar ze ook als een soort standaard geldt om literair te laten ontleden op colleges en universiteiten – is een constante gebleven.  Ook in de triomfantelijke Britse winnaars kon het kwaad schuilen

Dat Golding met name in Amerika doorbrak, is natuurlijk geen toeval. Daar bood de dominante protestantse cultuur een vruchtbare voedingsbodem voor een romanschrijver die als geen ander de werkelijkheid van zonde en het kwaad, maar ook zelfinzicht, verlossing en genade, tastbaar weet te maken. Meteen al in de jaren vijftig verschenen er essays over Goldings ‘christelijke’ boodschap of over de vaak herhaalde vraag of hij een calvinist was, met erfzonde en ellende, verlossing en dankbaarheid en al.  Voor Golding zelf was het vertrekpunt elementair: in Lord of the Flies verwerkt hij zijn oorlogservaringen. Niet de verslagen Duitsers waren het kwaad, had hij aan den lijve ervaren, maar dat kon evengoed schuilen in de triomfantelijke Britse winnaars – tot in hun onschuldigste jongenssopranen aan toe. De moraal van Lord of the Flies is natuurlijk dat het kwaad juist daar toeslaat waar er de minste aanleiding voor lijkt te bestaan.
De allegorie kreeg cultstatus. Een paar keer werd ze verfilmd – met  Goldings actieve medewerking – en in die vorm ook regelmatig vertoond op de hogeschool waaraan ik verbonden ben en waar maatschappelijk onderzoekende studenten er nog altijd even diep van onder de indruk kunnen raken. Dit zijn wij, zo wankel zijn onze goede bedoelingen, zo dubbel is de ‘superieure cultuur’  waar politici en andere masculienen zo de mond vol van kunnen hebben.

Tribale religie
Dat is dan ook de blijvende actualiteit van het verhaal, de moraal die telkens opnieuw blijkt aan te slaan. Met dergelijke motieven in- en uitgeleid verscheen Heer van de vliegen afgelopen najaar als gratis uitgave in het kader van Nederland Leest. Zelf heb ik die versie – een nieuwe vertaling door Harm Damsma en Niek Miedema die niet erg overtuigt;  maar mijn Engelse origineel blijkt al twintig jaar uitgeleend en Turkse en Poolse versies, souvenirs van lang vervlogen vakanties, zijn ook geen optie – herlezen. Net als Golding kon ik me er lang niet toe zetten en al in de winter van 1983 las ik Lord of the Flies pas na alle overige titels. Ook toen vond ik, net als de schrijver zelf, zijn latere romans sterker en dat ongemakkelijke oordeel heeft ook deze lezing niet kunnen veranderen.
Maar de telkens opnieuw als actueel gevoelde strekking – die kan ik wel meemaken. Als er één ding bij ons opgang heeft gemaakt, deze jaren, dan is het wel de overtuiging dat de ander een bedreiging is en dat alleen man en macht onze eigen cultuur kunnen redden. Van het kwaad dat op ons af komt stormen, of, nog erger, dat ons sluipenderwijs van binnenuit bedreigt. In alle toonaarden klinkt de oproep om onze vrijheid, normen en waarden of zelfs een complete joods-christelijke cultuur, tegen de barbaren te verdedigen. Onze cultuur, het westerse christendom zelve, als tribale religie, als bolwerk tegen alle gevaren die van buiten komen.

Nou, daarvan blijven niet veel spanen heel, bij Golding. Van die joods-christelijke beschaving. Niet veel meer dan een hoopje ellende op het strand.

 

Drs. J. Snel is als hoofddocent en onderzoeker Journalistiek verbonden aan de Christelijke Hogeschool Ede. Voor het ‘Kuyperjaar’2020 bereidt hij een dissertatie voor over Abraham Kuyper als journalist.