Wetenschap kan niet zonder verhaal
De laatste jaren is het debat over schepping en evolutie verder gepolariseerd geraakt in christelijk Nederland. De discussie tussen beiden kampen is af en toe behoorlijk onverkwikkelijk, al zijn er gelukkig nog lang geen Amerikaanse toestanden in ons goede landje. Ik vermoed dat de theologische discussie niet snel tot consensus zal leiden. De vragen rond Schriftgezag en historiciteit worden in verschillende kerken in de gereformeerde gezindte maar langzaam hanteerbaar.
Daarom wil ik het hier eens over een andere boeg gooien. Hoe zit het eigenlijk met de wetenschappelijke gegevens als het gaat over evolutie? Dan kunnen we ook aandacht besteden aan de sterkste papieren van de creationisten en alle andere broeders en zusters die de evolutie en big bang maar moeilijk kunnen verteren. Die liggen immers niet bij creationistisch bijbellezen. Iedereen voelt wel aan dat er iets mis gaat als we in de Bijbel een feitenverslag of een wetenschappelijke theorie over het ontstaan van leven op aarde willen lezen [1].
De sterkste argumenten van creationisten en andere critici van de evolutieleer liggen op het vlak van de wetenschap zelf. Tel maar na: hoe kunnen we eigenlijk zo precies weten wat er 13,8 miljard jaar geleden gebeurd is? Is het echt aannemelijk dat eiwitten zomaar toevallig zijn ontstaan uit de grote oersoep? Is het eigenlijk wel mogelijk dat een complex wezen als een mens via louter natuurlijke processen ontstaat, zelfs al heb je miljarden jaren de tijd? Ga zo maar door. Hoe gelovig moet je eigenlijk zijn om dat allemaal voor zoete koek te slikken? In dit verband valt vaak het woord vooronderstellingen. Blijkbaar is het zo dat creationisten niet zo’n hoge pet op hebben van wetenschap, terwijl de evolutionisten onder ons het allemaal wat serieuzer nemen. Wat is hier precies aan de hand?
Wie dit soort vragen opwerpt moet in de eerste plaats beseffen dat bovenstaande vragen verwijzen naar meerdere onderdelen van de evolutietheorie en er voor een groot deel zelfs buiten vallen. Het ontstaan van het heelal wordt beschreven in het bigbangmodel. Dat is geen onderdeel van de evolutietheorie. Hetzelfde geldt voor het ontstaan van eenvoudige vormen van leven. Over evolutie gaat het strikt genomen pas als je beschrijft hoe je van een eenvoudig naar een complex organisme komt, dus bijvoorbeeld hoe een bacterie zich kan ontwikkelen tot een compleet dier.
Waar komt ons vertrouwen in al deze theorieën vandaan? Om dit te begrijpen wil ik de aandacht eerst richten op twee belangrijke natuurkundige theorieën: de kwantummechanica en de algemene relativiteitstheorie. Noem het de natuurkunde van het allerkleinste en van het allergrootste.
Vooronderstellingen
We denken vaak dat wetenschap ons vertelt hoe de werkelijkheid echt in elkaar zit. De natuurwetenschappen laten zien hoe het toegaat in de wereld van moleculen en atomen, van hersencellen en bindweefsel, om maar wat dwarsstraten te noemen. Natuurlijk kunnen we al die kleine cellen en moleculen met het blote oog niet zien, maar we twijfelen er niet aan dat ze echt bestaan. Hier komt de kwantummechanica voor verwarring zorgen. Deze theorie is aan het begin van de 20e eeuw ontdekt door beroemde natuurkundigen als Bohr en Einstein. Terwijl de klassieke mechanica beschrijft hoe ballen op een biljarttafel tegen elkaar botsen, vertelt de kwantummechanica hoe elektronen, protonen en andere kleine deeltjes zich gedragen. Elektronen kun je voorstellen als harde bolletjes die om de atoomkern draaien. Met dit beeld kun je even uit de voeten, maar al snel loop je vast. Bijvoorbeeld doordat elektronen tegelijkertijd door twee spleten kunnen gaan. Ze zijn als het ware op twee plaatsen tegelijk. Onvoorstelbaar, want van tennisballen hebben we zoiets nooit gehoord. De grondleggers van de kwantummechanica kwamen daarom op de proppen met de golf-deeltje dualiteit. Soms is een elektron een deeltje, soms een soort lichtstraal.
Een andere bizarre consequentie van de kwantummechanica zijn de zogenaamde spooky actions at a distance. Elektronen kunnen elkaar over grote afstanden beïnvloeden, zonder dat ze informatie met elkaar uitwisselen. Einstein wilde daar niet aan, maar experimenten in de vorige eeuw hebben zijn ongelijk aangetoond. Mijn professor op college in Delft sprak afgemeten over de spooky actions: niet de kwantummechanica is vreemd, maar de werkelijkheid zelf is vreemd en de kwantummechanica beschrijft haar correct. Meer wilde hij er niet over kwijt. Elektronen kunnen op twee plaatsen tegelijk zijn
Kortom, het plaatje van elektronen en andere kleine deeltjes dat we kennen van onze middelbareschool-scheikunde is wel aardig, maar de werkelijkheid is toch ingewikkelder. Ons voorstellingsvermogen schiet tekort. Toch verkeren we niet in totale onwetendheid. Dankzij de wiskundige theorie van de kwantummechanica kunnen we prima verklaren dat elektronen tegelijk op twee plaatsen kunnen zijn of met elkaar kunnen ‘praten’ over een grote afstand. Die theorie bestaat uit een vijftal zogenaamde postulaten. Dat zijn wiskundig geformuleerde uitgangspunten van de kwantummechanica, die zelf niet wiskundig bewijsbaar zijn. Maar wie ermee werkt, kan het gedrag van elektronen voorspellen op een manier die overeenkomt met metingen. Hoe we dat precies moeten interpreteren, bijvoorbeeld of er nog sprake is van determinisme, dat vertelt de kwantummechanica ons niet precies. Dat verhaal moeten we zelf bedenken[2].
Wie denkt dat kwantummechanica een leuk speeltje is voor natuurkundestudenten, moet ik uit de droom helpen. Het is vol kwantummechanica om ons heen. Zonder kwantummechanica is chiptechnologie ondenkbaar en zouden mobiele telefoons niet bestaan. De eerste MRI-scanners werden gemaakt door fysici op basis van uitgangspunten ontleend aan de kwantummechanica. Heet van de naald is dat biologische processen als fotosynthese alleen verklaard kunnen worden door rekening te houden met het kwantummechanische gedrag van elektronen[3]. Sinds een paar jaar bestaat er een nieuw vakgebied: kwantumbiologie. De sla die u net heeft verorberd was nooit gegroeid als elektronen niet op twee plaatsen tegelijk kunnen zijn.
Onze excursie in de wondere wereld van de kwantummechanica leert ons twee dingen. Om überhaupt een vinger te krijgen achter de werkelijkheid zijn onbewijsbare vooronderstellingen nodig. In het geval van de kwantummechanica zijn dat wiskundige formules. Daarnaast blijkt dat er ook een verhaal nodig is om te kunnen werken met de wereld die de vooronderstellingen en de theorie met zich meebrengen. Bij de kwantummechanica is er zelfs meer ‘verhaal’ nodig dan de theorie strikt genomen met zich meebrengt. Wetenschap is altijd een mengeling van de vooronderstellingen en het verhaal dat wij erbij vertellen. Zonder elkaar kunnen ze niet. De bekende bioloog Jan Lever zei het ooit zo: wetenschap is onbestaanbaar zonder een behoorlijke dosis romantiek of creative imagination[4].
Big bang en evolutie
Het aardige is dat het signalement van de wetenschap van het allerkleinste overeenkomt met de wetenschap van het allergrootste. Hier heerst niet de kwantummechanica, maar de algemene relativiteitstheorie. De uitgangspunten zijn opnieuw wiskundige formules en de werkelijkheid die erbij hoort schuurt behoorlijk met onze normale voorstellingswijze. Wie op Wikipedia zoekt naar de algemene relativiteitstheorie, zal iets lezen over de kromming van ruimte en tijd door de zwaartekracht en over de afbuiging van het licht door de zwaartekracht. De tijd is bovendien relatief geworden. Zo gaat tijd langzamer naarmate je meer snelheid hebt[5]. Ook verloopt tijd langzamer in een zwaartekrachtsveld (bijvoorbeeld dicht bij de aarde) dan wanneer er geen zwaartekracht aanwezig is (in de ruimte).
Inmiddels bent u vast de draad alweer kwijtgeraakt. De relativiteit van Einstein is lastig voorstelbaar. Maar toch moet het ongeveer zo wel werken. Dat blijkt als we onze positie proberen te bepalen met behulp van satellieten. Deze satellieten zijn uitgerust met een nauwkeurige klok, die een signaal stuurt naar onze gps-ontvanger. Die kan vervolgens uitrekenen wat onze exacte positie is. Wie dat probeert zonder de formules van de algemene relativiteitstheorie te gebruiken zit er faliekant naast. De tijd in de satellietklok tikt sneller dan op aarde en zonder Einstein hadden we dat niet geweten[6]. Zonder algemene relativiteit kan een vliegtuig in de mist niet landen.
Van de algemene relativiteitstheorie is het maar een kleine stap naar de bigbangtheorie. Uit de roodverschuiving van de sterren valt af te leiden dat het heelal langzaam uitdijt. Het licht van sterren lijkt op het geluid van een ziekenauto die met grote snelheid passeert. Als de ziekenauto voorbij is, wordt de frequentie of toonhoogte van het geluid steeds lager. De sterren maken weliswaar geen geluid, maar het licht dat ze uitzenden heeft evengoed een frequentie die afhangt van de snelheid van de ster ten opzichte van de aarde[7]. Op die manier kunnen we van heel veel sterrenstelsels bepalen wat hun snelheid is ten opzichte van ons. Wie hier verder aan rekent, komt tot de conclusie dat alle sterrenstelsels 13,8 miljard jaar geleden uit één punt zijn vertrokken. Net als bij gps, is het belangrijk om hierbij rekening te houden met de formules die Einstein heeft bedacht.
Om over al dit onvoorstelbare dat ooit lang geleden is gebeurd te kunnen praten, moeten we ons voorstellingsvermogen aanspreken. We noemen het maar een big bang[8]; erg stil kan het immers niet geweest zijn. Zo wordt het toch nog een beetje een verhaal, want zonder verhaal kunnen we immers niet. Wij niet, maar ook wetenschappers niet die hun verbeeldingskracht nodig hebben om theorieën te ontwikkelen hoe het gegaan zou kunnen zijn. Want niemand was erbij natuurlijk 13,8 miljard jaar geleden. We kunnen de big bang ‘zien’
Toch mogen natuurkundigen graag suggereren dat we de big bang echt kunnen ‘zien’, net als we het licht van de zon zien. Wie de zon ziet, twijfelt niet aan het bestaan van de zon. Toch is de zon die wij zien al ‘verouderd’. Het licht dat ons netvlies bereikt, is immers 8 minuten geleden bij de zon vertrokken is. De big bang kunnen we ‘zien’ in de achtergrondstraling die we in het heelal kunnen meten[9]. Die straling is het (infrarood) licht van de big bang die het heelal vult, maar door het uitdijen van het heelal is de frequentie behoorlijk afgenomen. Die straling werd gevonden in 1965 en wordt algemeen gezien als een van de belangrijkste onderbouwingen voor de bigbangtheorie. Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat het bestaan van de zon nog steeds een grotere vanzelfsprekendheid heeft dan het bestaan van de big bang.
De relatie tussen wetenschap en werkelijkheid is blijkbaar niet zo eenduidig als we vaak denken. Afhankelijk van je favoriete wetenschapsfilosofische positie, kun je meer of minder geloven dat elektronen, gekromde ruimtes en zelfs de big bang echt bestaan. De theorie doet ons voorstellingsvermogen in ieder geval geweld aan. Gekromde ruimtes en spooky interactions, wie kan er zich iets bij voorstellen? De wetenschap van het allergrootste en het allerkleinste lijken bovendien op elkaar. Onbewijsbare wiskundige uitgangspunten helpen ons om voorspellingen te doen die we kunnen nagaan.
In het moderne verhaal over het ontstaan van het heelal en van leven op aarde kun je met alleen de bigbangtheorie niet toe. Ook de evolutietheorie hoort erbij. Het zijn hier niet zozeer wiskundige vergelijkingen die de werkelijkheid beschrijven, maar eerder theorieën over hoe de soorten uit elkaar ontstaan. Al gaat het hier wat minder exact toe dan in de natuurkunde, toch blijft het plaatje dat ik hierboven schetste in grote lijnen overeind[10]. Aannames over gebeurtenissen waar niemand getuige van was, worden aannemelijk doordat ze helpen hedendaagse verschijnselen te begrijpen. De volgorde in het fossiele bodemarchief suggereert dat soorten zich ontwikkeld hebben van eenvoudig naar complex. Hetzelfde geldt voor de moleculaire en genetische verwantschap tussen soorten. Eenvoudig gezegd: onze moleculen lijken meer op die van apen dan die van vissen. Misschien heeft de evolutietheorie zelfs wel een kleine pre vergeleken met de kwantummechanica. Een elektron dat door twee gaten tegelijk gaat is minder voorstelbaar dan een vogel die door zijn omgeving wordt gedwongen zich aan te passen. Dat verhindert niet dat we onze verbeeldingskracht hard nodig hebben bij de evolutietheorie. Ga maar na: van versteende fossielen en grote databases van genen en eiwitten moet je een verhaal componeren over hoe een nijlpaard zich heeft ontwikkeld tot een walvis.
Reacties
Wetenschap is dus een mengeling van verbeelding en theorie, van verhaal en wiskunde. Met zo’n situatie kun je op verschillende manieren omgaan. De meeste mensen gaan er pragmatisch mee om. Mobiele telefoons, gps-systemen en MRI-scanners zijn fijn om te hebben, maar we maken ons niet zo druk over de theoretische achtergronden. Onze wereld en ook wij zelf bestaan uit kleine deeltjes en ons heelal is met een grote knal begonnen. Wat maakt het eigenlijk allemaal uit?
De meeste wetenschappers doen het niet veel anders. Op hun whiteboards tekenen ze onbekommerd bolletjes die elektronen en protonen moeten voorstellen. Meestal werkt dat prima. Zelf leg ik regelmatig aan geneeskundestudenten uit hoe MRI werkt. Ingewikkelde kwantummechanische concepten verdwijnen als sneeuw voor de zon en maken plaats voor jip-en-janneke taal over magneetjes in ons lichaam die om hun as staan te tollen. Eigenlijk is MRI heel eenvoudig. Soms word ik in verlegenheid gebracht door een vraag over hoe het nu echt werkt. Want dan blijkt de eenvoudige wereld van kleine magneetjes in je lichaam niet genoeg te zijn om MRI te begrijpen.
Veel mensen gaan dus behoorlijk onbekommerd om met de ingewikkelde concepten uit de moderne natuurkunde. Ook het andere uiterste komt voor. Soms zijn er wetenschappers die opnieuw willen beginnen en de vooronderstellingen omver kegelen om een nieuw gebouw op te trekken. Toen ik in Delft studeerde kwam er een keer iemand langs die beweerde dat de lichtsnelheid niet constant is. Dat is ketterij, want als dat niet zo is, stort de hele moderne natuurkunde in elkaar. Van onze hoogleraren mocht hij eigenlijk niet spreken in de collegezaal. Toen we hem toch een podium gaven, bleven ze demonstratief weg. Toch komen dit soort mensen vaak niet zover. Meestal omdat het uiteindelijk niet werkt wat ze zeggen, maar misschien ook wel omdat ze niet genoeg briljante mensen om zich heen kunnen verzamelen om hun ideeën uit te werken. Of ze het echt bij het verkeerde eind hebben, weten we nooit helemaal zeker. Einstein werd ook eerst uitgejouwd en de Nobelprijs die hij kreeg was niet voor de algemene relativiteitstheorie. Dat lag te gevoelig.
Uit het verhaal hierboven blijkt dat het bedenken van alternatieven voor de evolutionaire kosmologie niet zo outrageous is als soms wordt voorgesteld. Andere vooronderstellingen werken misschien ook. Er is niets op tegen om voor te stellen dat het heelal heel jong is en dat lichtsnelheid niet altijd constant is geweest. Dit gebeurt vaak in creationistische modellen voor het ontstaan van het heelal. Die modellen waren vast nog ietsje beter geweest als er meer subsidiegeld en intelligentie in was gestopt. Maar vooralsnog lijken hun wetenschappelijke papieren niet overtuigend. John Byl, zelf een creationist, is daar goudeerlijk over: ‘Creationistische kosmologieën zijn nogal ad hoc en zijn niet punt voor punt uitgewerkt en doen vaak maar weinig specifieke voorspellingen aangaande toekomstige waarnemingen[11].
Verbazing en verwondering
Er zijn nog heel wat andere mogelijkheden dan alles voor zoete koek slikken of zelf opnieuw beginnen. Wie toch wat verder denkt, kan zich verbazen over het feit dat de werkelijkheid op een of andere manier wiskundig is geordend. Uit mijn Delftse studietijd herinner ik me nog goed mijn eigen verbazing over het feit dat de beweging van planeten is af te leiden uit de wet van de zwaartekracht. Na anderhalve bladzijde vergelijkingen in mijn mechanicaboek, bleek dat de beweging van een planeet een kegelsnede is! Deze verbazing kan overgaan in religieuze verwondering. De grote fysici aan het begin van de vorige eeuw waren in meerderheid zeer religieus, hoewel zelden op een orthodoxe manier.
Iets dergelijks zie je bij het antropisch principe. Wie beseft hoe goed de condities op onze planeet zijn voor het bestaan van leven, kan zich daar op zijn minst over verbazen. Het is precies zoals de fysicus Heisenberg ooit zei: ‘De eerste dronk uit de beker van de natuurwetenschap maakt atheïstisch; maar op de bodem wacht God.’ Soms vullen wetenschap en Bijbel elkaar aan
De verwondering over de ondoorgrondelijkheid van de werkelijkheid op fundamenteel niveau kunnen christenen verbinden met de verhalen uit de Bijbel. Juist doordat natuurkunde meer is dan alleen wiskundige vergelijkingen, hoeft er helemaal geen spanning te bestaan tussen geloof en natuurwetenschap. In Job 39 vraagt God aan Job of het aan hem te danken is dat de vogels hun weg weten te vinden in de lucht. Voor wie weet dat vogels dat kunnen omdat ze beschikken over een kwantummechanisch kompas dat werkt op het magneetveld van de aarde[12], zullen deze teksten alleen nog maar meer betekenis krijgen. Dankzij de spooky actions at a distance kunnen de vogels hun weg vinden. Soms vullen wetenschap en Bijbel elkaar aan.
Wie de huidige wetenschappelijke kennis van de werkelijkheid op fundamenteel niveau tot zich door laat dringen, kan zich alleen maar oneindig verbazen over wetenschappers die de werkelijkheid voorstellen als eenvoudig en voorspelbaar. Ze lijken wel blind. Juist de moderne natuurwetenschap laat zien dat de werkelijkheid zich niet plat laat slaan. De enige reden die ik kan bedenken voor een dergelijke tunnelvisie is de behoefte aan een werkelijkheid die zich technologisch laat manipuleren en dus eenvoudig en voorstelbaar genoeg moet zijn om dat toe te laten.
Conflict
Natuurlijk heb ik nu het laatste woord nog niet gezegd over het debat over schepping en evolutie. Want het gaat er hier behoorlijk ruig aan toe. Op reformatorische scholen worden evolutie en big bang nog steeds met scepsis tegemoet getreden. Het plaatje over het ontstaan van de wereld kan immers niet kloppen, het is veel te lang geleden en het ontkent dat God de wereld heeft gemaakt.
Een goed voorbeeld van hoe soms met evolutie wordt omgegaan door christenen vond ik het mooie boek van mijn oud-scheikundeleraar Oele En daar was licht. Zijn boek bevat een uitgebreid overzicht van de geschiedenis van het debat tussen geloof en natuurwetenschap. Hij gelooft niet in oerknal en evolutie, ook al is hij helemaal geen creationist. Huiver voor creationisten is immers een bevindelijke oer-intuïtie. Maar als hij schrijft over de natuurkunde van de elementaire deeltjes, stemt hij in met psalm 104: hoe groot zijn Uw werken[13]. Hij ziet over het hoofd dat de wetenschappers die beweren dat het heelal 13,8 miljard jaar geleden is ontstaan, niet anders te werk gaan dan hun collega’s die de allerkleinste werkelijkheid bestuderen. Het is niet logisch om wel in elektronen te geloven maar niet in de big bang. Het is niet mogelijk om bij de ene theorie te zeggen: hierdoor begrijpen we alleen nog maar beter hoe groot God is, en bij de andere: dit is menselijke hoogmoed, die aan de haal gaat met onbewezen vooronderstellingen.
Toch kan ik me wel een beetje inleven in de positie van Oele. Deze discrepantie valt te begrijpen vanuit de menselijke ervaring. Het onbekende dat dichtbij is in tijd en ruimte vervult ons met verwondering. Het onbekende dat ver weg is in tijd en ruimte vervult ons met ontzetting. Een vader die voor het eerst zijn baby vasthoudt, ervaart geen zinloosheid als hij bedenkt dat zijn baby begonnen is als een enkele cel en er daarvoor zelfs helemaal niet was. Ook van het allereerste begin geldt immers: Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien (psalm 139:16). Maar wie onder de sterrenhemel staat, en bedenkt hoe lang geleden het licht vertrok dat hij nu ziet, voelt de grond onder zich wegzakken. De eindeloze leegte van het heelal verschrikt ons. Pascal, die nog onwetend was van evolutie en big bang, maar wel de moderne natuurwetenschap zag naderen, liet zich al in vergelijkbare zin uit: ‘De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimte vervult me met angst.’ Ratio en verhaal hebben elkaar nodig
Mijn vermoeden is dat het besef van nietigheid en zinloosheid die big bang en evolutie oproepen op zijn minst begrijpelijk maakt waarom veel orthodoxe christenen deze theorieën niet kunnen accepteren. Toch is hier de tucht van het denken geboden. Ad hoc wetenschappelijke theorieën afwijzen is geen vorm van eerlijk denken. Dat wil natuurlijk weer niet zeggen dat we alles voor zoete koek moeten slikken. Mijn boodschap aan weifelende broeders en zusters in het spoor van Oele is niet om eindelijk eens de wetenschap serieus te nemen. In hun scepsis zijn ze niet consequent genoeg. Heel het gebouw van de wetenschap rust op vooronderstellingen. Wetenschap is wetenschap van mensen en zo zal het blijven tot de jongste dag. Ratio en verhaal hebben elkaar nodig en het onderscheid ertussen is niet met een schaartje te knippen. Wie dit niet inziet is aan de ene kant veel te sceptisch over big bang en evolutie, maar van de weeromstuit veel te goedgelovig als het gaat over andere wetenschappen, waarvan wel geloofd wordt dat ze feiten produceren. De gevoelde weerzin tegen evolutietheorie is geen goede reden om de theorie af te wijzen, wel om te gaan nadenken of wetenschappelijke kennis het hele leven kan omvatten.
Niet te veel uitvergroten
Mogen we dan echt niet twijfelen aan wat wetenschappers beweren? Natuurlijk mag dat. Juist doordat wetenschap niet zonder verhaal kan, kunnen wetenschappers doordraven. Niet elk verhaal is goed. Als ik de principes van MRI uitleg aan geneeskundestudenten, loop ik soms vast. Ik heb teveel gefantaseerd en moet weer terug naar de formules. Iets dergelijks wil nog weleens gebeuren met de evolutietheorie. Evolutie gaat over het ontstaan van de soorten. Het ontstaan van moraal is een ander verhaal. Daar gaat evolutie niet over en je hoeft helemaal geen creationist te zijn om dat te vinden. Je kunt met verhalen buiten je boekje gaan[14].
Wie van de evolutietheorie precies wil weten waar de zwakke punten zitten, leze het werk van de Delftse hoogleraar Arie van den Beukel[15]. Hoe aannemelijk big bang en evolutie ook zijn, honderd procent zekerheid bestaat in de wetenschap niet. En van een sterk verhaal over het ontstaan van eiwitten, essentieel voor het bestaan van leven, ontbreekt vooralsnog ieder spoor[16]. Voorin de dogmatiek van Berkhof staat het gedicht van Lord Tennyson: ‘Our little systems have their day’. Nog meer dan theologie hoort evolutie en big bang bij de wereld van de vergankelijke dingen[17]. Het precieze verhaal van de evolutie van de kosmos verandert elke dag.
Maar put niet te veel hoop uit deze voorlopigheid van wetenschappelijke theorieën. Welke paradigm shift ook zal plaatsvinden; het zal een wetenschappelijk verhaal blijven, een verhaal van beneden dus. De wetenschap zal God nooit vinden. Hij pleegt zich niet op heterdaad te laten betrappen. Tenzij het licht al bij je is opgegaan. Dan herken je Hem, maar daar heb je strikt genomen geen natuurkunde of biologie voor nodig. Evolutie en big bang gaan over veel, maar niet over alles
De hele discussie over schepping en evolutie wordt niet in de eerste plaats gehinderd door de vragen van het Schriftgezag. De discussie wordt behekst door een naïef beeld van wetenschap en een als gevolg daarvan onnodig uitvergroten van begrijpelijke innerlijke weerstand tegen evolutie en big bang. Er zijn weinig christenen die een loflied zullen aanheffen bij de uitspraak dat Jezus van de apen afstamt, zoals ooit door Van de Beek gesuggereerd. Maar om die uitspraak zijn plek te wijzen is het afwijzen van de hele evolutietheorie te grof geschut. De evolutietheorie gaat niet over Jezus. Hetzelfde geldt voor de overweldigende zinloosheid van de evolutie. Van big bang en evolutie word je niet vrolijk. Deze theorieën zijn niet in staat de existentiële leegte te vullen die ze niettemin oproepen. We staan op de schouders van profeten en apostelen, maar we weten ook van elektronen en protonen, van zwarte gaten en supernova’s. Soms leven we blijkbaar in meerdere werkelijkheden tegelijk, die hun eigen verhalen met zich meebrengen. Het verhindert mij niet te geloven dat het verhaal van kruis en opstanding het meest fundamenteel mijn leven heeft bepaald.
De Anglicaan John Stott sprak in mijn studententijd op een aanstekelijke manier over dubbele loyaliteit. Loyaliteit aan de wereld van kerk en geloof, maar ook loyaliteit aan al het nieuwe dat naar je toe komt in je studententijd en er na. Een sacrificium intellectus verdraagt zich niet met 2000 jaar christelijke traditie van geloof én denken. Niet iedereen kan die spanning aan, het lijntje dat ons vasthoudt is vaak dun. In zo’n situatie is het verstandig om de spanning zo goed mogelijk te beschrijven en terug te brengen tot normale proporties. Evolutie en big bang gaan over veel, maar niet over alles.
Dr. A.J. Nederveen werkt als klinisch fysicus bij de afdeling Radiologie van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam en is hoofdredacteur van Wapenveld.
- Een eerdere versie van dit artikel verscheen in 2016 in de lustrumbundel van het dispuut Sola Scriptura van de CSFR. Ik dank Jan van Bemmel en Oliver Gurney-Champion voor het becommentariëren van dit artikel.
- Ik doel hier op de verschillende interpretaties van de kwantummechanica. Naast de bekende Kopenhaagse interpretatie, bestaat ook de deterministische Bohm mechanica.
- Jim Al-Khalili en Johnjoe McFadden, Life on the Edge. The Coming of Age of Quantum Biology. Penguin Random House (2014).
- Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), En God beschikte een worm. Ten Have (2006), p. 133.
- Dit volgt uit de speciale relativiteitstheorie. Het onderscheid tussen de speciale en algemene relativiteitstheorie laat ik hier achterwege.
- http://www.astronomy.ohio-state.edu/~pogge/Ast162/Unit5/gps.html
- Bij sterren wordt niet de frequentie, maar de golflengte van de straling gemeten. Voor een (eenvoudige) uitleg maakt dit geen verschil.
- Feitelijk was de benaming big bang in eerste instantie spottend bedoeld. Zie: René Fransen, Gevormd uit sterrenstof, Medema (2009), p. 44.
- Ook dit is een vereenvoudiging. We kunnen slechts ‘zien’ tot aan 380.000 jaar na de big bang. Alles daarvoor is niet verifieerbaar.
- Ik heb zelf het onderscheid tussen kwantummechanica en evolutietheorie uitgewerkt in mijn bijdrage ‘Evolutietheorie kan niet zonder conceptuele gereedschapskist’ in Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), En God beschikte een worm. Ten Have (2006), pp. 250-266.
- John Byl, God en de kosmos, De Groot Goudriaan (2002), p. 294.
- Jim Al-Khalili en Johnjoe McFadden, pp. 226-264.
- P.C. Oele, En daar was licht. Inleiding in de wereld van geloof en wetenschap. De Groot Goudriaan (2004), p. 231, zie ook mijn bespreking van dit boek in Wapenveld 54 (5): http://wapenveldonline.nl/artikel/506/en-daar-was-licht/
- Johan Bolhuis en Marcus Düwell , ‘De evolutie leert ons geen moraal.’, in: Trouw 24 april 2016.
- A. van den Beukel, Met andere ogen. Over wetenschap en het zoeken naar zin, Ten Have (1994. A. van den Beukel, ‘De wereld: schepping of toevalstreffer?’ in: Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg (red.), En God beschikte een worm. Ten Have (2006), pp. 198-211. Van de Beukel acht een evolutionaire ontwikkeling van eenvoudige naar complexe organismes zeer aannemelijk, maar wijst het naturalisme als consequentie van de evolutietheorie af.
- ‘So far laboratory experiments to recreate the conditions in which primal life originated have not succeeded in creating life, which is hardly surprising, given that we do not know exactly what that chemical soup was composed of or what exactly the conditions were on earth at the time.’ Robert N. Bellah, Religion in human evolution, Harvard University Press (2011), p. 57.
- A. van de Beek, Een lichtkring om het kruis, Meinema (2014), p. 307.