Schepping: de onzichtbare oorsprong en achtergrond
‘Er was Eru, de Ene, die in Arda Ilúvatar wordt genoemd; en hij schiep eerst de Ainur, de Heiligen, die de vrucht van zijn denken waren; en zij waren bij hem voor er iets anders werd geschapen. Hij sprak met hen en legde hun muziekthema's voor en zij zongen voor hem en hij was verheugd. (...) En het geviel dat Ilúvatar alle Ainur bijeenriep en hun een machtig thema voorhield, hun dingen openbarend die groter en wonderbaarlijker waren dan die welke hij tot dusverre had geopenbaard (…) Toen zei Ilúvatar tegen hen: “Ik wil nu dat jullie van het thema dat ik jullie heb geopenbaard, in harmonie samen een Groots Muziekstuk maken.”’
Dit zijn enkele zinnen uit het begin van de bundel De Silmarillon van Tolkien.[1] Deze bundel begint met een scheppingsverhaal, waarvan hierboven een paar regels zijn weergegeven. In het vervolg wordt verhaald dat Ilúvatar de muziek die de Ainur samen maakten, met geluid als van een veelheid van muziekinstrumenten, zichtbaar maakt in een visioen, ‘hun zicht schenkend waar tevoren slechts gehoor was geweest; en zij zagen een nieuwe Wereld die zichtbaar voor hen werd gemaakt…’(p.17,18). ‘Aanschouw jullie muziek’ (p.18). In dat visioen zien de Ainur vervolgens ook dat de geschiedenis zich ontvouwt, dat onder meer mensen geschapen worden. In het verhaal van Tolkien komt ook de opstand voor van een van de Ainur die een eigen thema inbrengt in het Muziekstuk, dat evenwel niet past en verstoring geeft.
Uitgaande van het scheppingsverhaal van Tolkien wil ik nadenken over de schepping op een wijze die ook iets kan betekenen voor de bezinning op de relatie schepping-evolutie. Wat zegt dat verhaal over de schepping? Zijn er andere aanwijzingen dat de boodschap ervan hout snijdt? Wat zou deze omweg van Tolkiens ‘mythe’ ons kunnen leren over het verstaan van de bijbelse openbaring over de schepping als het werk van Gods handen? Wat kunnen we daarover weten en zeggen, en wat niet?
Laten we proberen kort te formuleren wat Tolkiens scheppingsmythe zegt over de schepping. De schepping ontspruit aan de geest van een onvoorstelbaar intelligent en machtig wezen, Eru in de taal van Tolkien, ook al gaat dat stapsgewijs, namelijk via zeer machtige intelligente wezens, de Ainur, die door eerstgenoemde tot aanzijn zijn geroepen. Abstracter geformuleerd: de materiële werkelijkheid komt voort uit en is manifestatie van intelligentie en orde (vgl. Hebr. 11:1); deze intelligentie is niet primair doelrationeel. Bovendien komt de schepping voort uit een muziekthema; muziek vormt de grondstructuur van de geschapen werkelijkheid. De mensen, de Ainur spelen ook een rol; zij worden ingeschakeld met een mate van vrijheid. De betrokkenheid van de Ainur geeft aan dat de schepping vrijheidsgraden kent op basis van een grondpatroon. Diversiteit, variatie en dynamiek zijn kenmerkend, eerder dan berekenbare, causale relatiepatronen. Tot slot worden deze diversiteit en variabiliteit opgenomen in een hogere harmonie.
Oude oorsprongsmythen
Tolkien was goed op de hoogte van oude oorsprongsmythen van de volkeren. Het is opvallend dat zowel in de klassiek-Europese als in de oude Indiase als Chinees-taoïstische en de Afrikaanse kosmologie bepaalde elementen van Tolkiens oorsprongsmythe voorkomen. Daarbij valt onder meer te denken aan de belangrijke betekenis van geluid en muziek.
In het oude Griekenland komt de relatie muziek-kosmos ook voor in het denken van Pythagoras, vermoedelijk geïnspireerd door het Indische denken. Volgens Pythagoras bewegen de hemellichamen -ook de aarde - zich in cirkelvormige banen. De stralen van deze banen verhouden zich als de tonen in het octaaf. Door hun beweging in deze banen brengen de hemellichamen muziek voort, een ‘hemelse symfonie’ of ‘harmonie der sferen’.
Iets vergelijkbaars zien we in het oude China. Vanuit de tao, de oorspronkelijke oneindige leegte waar alles uit voortkomt, ook de goden, komt ook de ‘Oorspronkelijke Adem’ voort, die zich materialiseert in de vijf `elementen´, waaruit alle dingen zijn opgebouwd.[2] Er is hier een verwantschap met de microkosmos- macrokosmosleer van de Griekse natuurfilosofie die eeuwenlang ook het denken over de wereld in het christelijke Europa heeft bepaald.[3] Uit de tao komen ook yin en yang voort, twee grondprincipes van de wereld, die ondermeer samenhangen met mannelijk en vrouwelijk, die elk een eigen toon hebben. Door het juiste samenspel tussen die twee tonen kan de (taoïstische) mens de juiste balans en harmonie vinden in zichzelf en zijn leven.[4]
Interessant is dat de Oorspronkelijke Adem via een weg langs goddelijke machten uitkristalliseert in de heilige boeken. Dit is een interessante parallel met de bijbelse openbaring waarin de Logos zowel Schepper als het eeuwige Woord is die in de Schrift aan mensen geopenbaard is, overigens ook met inschakeling van geestelijke machten (vgl. Handelingen 7: 35, 53; Openbaring 1:1). In het taoïsme is muziek ook de weg om met de goden te communiceren, om de juist weg (=tao) te vinden in het leven.
Klank als model van alle werkelijkheid
Ook in de Indiase kosmologie vervult muziek een cruciale rol. Muziek is een manifestatie van het goddelijke en een middel om het allesdoordringende goddelijke, Brahma, te verstaan. Deze dragende goddelijke werkelijkheid wordt gekend door de schriften van het hindoeïsme, de Veda’s, maar bereikt door de muziek. Heilig geluid, georganiseerd en gearticuleerd als muziek, heeft de macht de orde van het universum tegenwoordig te stellen en als uitwerking daarvan op symbolische wijze het menselijke bestaan in stand te houden. Muziek heeft het vermogen de tijdelijke en sociale componenten van rituelen weer op orde te brengen, door ze te transponeren van het alledaagse leven naar het heilige.[5] De grondtonen van de Indiase muziek komen niet voort uit de mens, maar zijn een gave van de natuur; ze manifesteren zich in geluiden van dieren.[6]
In de (sub-Saharaanse) Afrikaanse filosofie en traditionele religies is muziek eveneens van groot belang. In dit verstaan van de werkelijkheid is wat wij kunst noemen nauw verbonden met religie en een filosofische duiding van de wereld (een kosmologie). De esthetische dimensie van deze duiding stelt dat klank het model van alle werkelijkheid vormt. De kosmos belichaamt als het ware een kosmische harmonie van klanken. Het verstaan van de werkelijkheid kun je letterlijk opvatten: het bevatten van de klankstructuren en klanknuancen. Dit verklaart waarom in veel Afrikaanse talen de betekenis van woorden sterk afhankelijk is van de wijze van uitspreken en het leggen van de klemtoon. Met muziek hangt de dans nauw samen, waarbij de dans als een uitdrukking moet worden gezien van het meetrillen van de mens met de kosmische muziek en daarmee met de ordeningen van de kosmos die dus ook uitdrukking zijn van een hogere betekenisvolle orde.[7]
We zien dus dat de scheppingsmythe van Tolkien een bepaalde, enigszins gekerstende versie is[8] van noties die bij traditionele religieuze culturen worden gevonden. Hij verwoordt kennelijk in zijn verhaal een kennis en wijsheid omtrent de aard en grondstructuren van de werkelijkheid die volken op hun eigen manier hebben verworven. Maar is hier wel sprake van wijsheid en niet vooral van valse religie, afgodendienst en bijgeloof? En als er al van wijsheid sprake zou zijn, wat moeten we daar dan mee in onze tijd? Iets meer toegespitst: kunnen we er iets mee in de discussie over schepping en evolutie?
Wijsheid of bijgeloof?
Dit is niet de plaats voor een theologische verhandeling over de relatie tussen de God van de Bijbel en andere godsdiensten. Daarom hier slechts een paar opmerkingen. De enig ware God is de God van Israël die zich heeft geopenbaard in zijn werk, de schepping, in de geschiedenis van het volk Israël, in zijn Woord en beslissend in zijn Zoon, Jezus Messias. Heil in volle zin is er alleen in de relatie met Hem, die mogelijk is door Jezus Christus. Dat heil is als zodanig niet in de andere godsdiensten te vinden - waarbij ik geen uitspraak doe over wat de Levende God in het leven van individuen kan doen, buiten de verkondiging van het Evangelie door mensen om. Maar de God van Israël is ook de God van de volken en Hij heeft zijn handen niet afgetrokken van de volken. Zonder eenop zijn minst indirecte relatie met de Levende God is leven en levensontplooiing niet mogelijk, terwijl we die toch zien bij de volken, ook al gaat die altijd gepaard met kwaad, bederf en onrecht. Bijbelteksten die daarop wijzen zijn Deuteronomium 4:19, Psalm 82, Daniël 8:20, 21, 10:13.
De geestelijke machten die God heeft aangesteld om de volken en culturen te leiden, zijn geroepen om in hun cultuur tenminste barmhartigheid en recht te betrachten. Wanneer ze dat geheel nalaten, gaat de cultuur te gronde. Door de bemiddeling van die machten en de creativiteit van mensen komt ook veel moois tot stand, ontstaat soms zicht op fundamentele ordeningen en relaties in de geschapen werkelijkheid. De volkeren zijn in hun tastend zoeken naar de goddelijke wereld waarvan men zich afhankelijk wist, ook gestuit op inzichten die iets weerspiegelen van Gods ordeningen in zijn schepping. Daarom meen ik dat wat de volkeren en culturen hebben voortgebracht aan wat ze zelf als wijsheid, als weergave van goddelijke ordening zien, ook iets van Gods wijsheid is op te merken. Al is het soms lastig die wijsheid te onderscheiden van wat in het licht van de Bijbel als dwaling gezien moet worden, zoals bijvoorbeeld de verering van iets uit de geschapen werkelijkheid.Daarmee kom ik bij de volgende vraag: Wat kunnen we met die ‘wijsheid’? Het gaat niet om een geheel van ware proposities die een logisch systeem vormen. Het taalgebruik is ook meer evocatief dan logisch-analytisch. Dit is niet toevallig. Het evocatieve, intuïtieve denken en problemen oplossen (intuïtieve denkstijl) heeft meer affiniteit met geloof in God dan het discursieve logisch-rationele spreken (cognitieve denkstijl). Een interessante studie onderzocht de relatie tussen de wijze waarop mensen bij voorkeur een probleem oplossen en hun zelf-gerapporteerde mate van het geloof in God. Daaruit bleek dat een voornamelijk intuïtieve denkstijl vaker gepaard gaat met geloof in God dan een voornamelijk cognitieve denkstijl. Verder kwam naar voren dat een cognitieve denkstijl een kritische factor is in de ontwikkeling van iemands geloof in God en dat de stimulering van een intuïtieve denkstijl het geloven in God bevorderde.[9]
De kerk doorbrak de droogte van de ziel
Mijns inziens zijn dit zeer boeiende bevindingen. Ze zouden deels een verklaring vormen voor het verschijnsel dat veel studenten van christelijken huize tijdens hun studie aan de universiteit hun geloof verliezen.[10] Dat zou dan niet eens primair te wijten zijn aan de inhoud van wat men daar hoort, maar aan de opdringerigheid van de cognitieve denkstijl waarmee alles wordt benaderd. Het gaat om statistische verbanden en deze bevindingen sluiten uiteraard allerminst uit dat mensen die vooral een cognitieve denkstijl hanteren in God geloven. Wel zou je eruit kunnen afleiden dat het, om het geloof te behouden, bij die denkstijl van belang is dat ook geloofswaarheden in die stijl verwoord worden. Dit kan leiden tot een pleidooi voor goede apologetiek.
Toch is dat niet het hele verhaal. Het is ook van groot belang dat studenten leren zien dat de cognitieve denkstijl waarin de logica een belangrijke plaats inneemt, zijn beperkingen heeft. Eugen Rosenstock-Huessy betoogt dat de Griekse logica in haar taaluitingen kiest voor een type taaluiting (de indicatief) en er drie laat liggen: de imperatief, de optatief (aanvoegende wijs) en de narratief. Door overheersing van de logica met een eenzijdig taalgebruik werden andere taalprocessen verdrongen. Rosenstock-Huessy tekent dan ook aan dat de tijden van de Alexandrijnse wetenschap niet één groot gedicht, nieuw gebed of nieuwe wet voorbrachten. Deze `droogte van de ziel´ werd pas door de kerk doorbroken omdat de bijbel duidelijk wel al de genoemde taaluitingen hanteert.[11] Daar ligt volgens Rosenstock-Huessy een wortel van het conflict tussen logici (en mijns inziens kunnen we dat uitbreiden tot strikt wetenschappelijk denkende mensen) en theologen (hier te begrijpen als gelovigen). De theologie kan niet toe met een logica gebaseerd op de indicatief, evenmin overigens als de kunst.[12]
De functionele relaties die de wetenschap ontdekt, mogen heel effectief zijn, ze ‘zien’ slechts een deel van de werkelijkheid. Ik denk in dit verband aan de beroemde uitspraak van Einstein over de wetenschappelijke formule. Deze verhoudt zich tot de werkelijkheid niet zoals het vlees tot de soep (er is een substantiële relatie), maar als het garderobenummer tot de mantel.[13] De mantel kan er, bij een goed werkend systeem, feilloos mee teruggevonden worden, maar er is slechts een functionele relatie; het nummer zegt niets over de mantel zelf. Religieuze taal daarentegen heeft betrekking op de volle belevingswereld van mensen die dynamisch is en openstaat voor de omvattende, niet-kwantificeerbare, mysterieuze, geestelijke werkelijkheid die nu juist ligt buiten het terrein van de wetenschap!
Het brein en de wetenschap
Om de implicaties van deze andere visie op en verhouding tot de wereld en tot de bijbelse openbaring daarover te verduidelijken, doe ik een beroep op een publicatie van de Californische filosoof en neurowetenschapper Alvin Noë. In zijn boek We zijn toch geen brein gaat hij in op het menselijke bewustzijn. Hij verzet zich tegen de opvatting dat het bewustzijn in het brein zou zitten en dat daarmee het brein eigenlijk de persoonlijkheid van de mens zou ‘bevatten’. Een opvatting die in Nederland voor een breder publiek met nadruk naar voren is en wordt gebracht door Dick Swaab met zijn Wij zijn ons brein. Noë toont aan dat die visie op grond van resultaten van neurologisch onderzoek onhoudbaar is. De functie van de hersenen kan volgens hem slechts worden begrepen in de context van het lichamelijke bestaan van een bewust wezen dat zich in een omgeving bevindt en dynamisch in interactie is met objecten en situaties.
Bewustzijn is niet een verschijnsel van de hersen zoals spijsvertering een verschijnsel is van de ingewanden. Je kunt hersenen beter vergelijken met een muziekinstrument; dit produceert niet zelf muziek maar stelt mensen in staat muziek te maken. De wereld wordt niet in ons hoofd gerepresenteerd. Ons lichaam als geheel is onze gesitueerdheid in de wereld, onze betrokkenheid op de omgeving. En van ons lichaam is ons brein een essentieel orgaan dat noodzakelijk is voor de vaardigheden die mij in staat stellen mij adequaat tot mijn omgeving te verhouden. Het bewustzijn is geen eigenschap van het brein maar wordt bepaald door onze interactie met de omgeving; onze bewuste geest is een actieve afstemming op de wereld, een actieve integratie.
Voor mij dringt zich door deze inzichten de vraag op of dit geen epistemologische implicaties heeft. Is de opvatting over de ‘waarheid’ en effectiviteit van wetenschappelijke modellen niet nauw gelieerd aan de door Noë als onjuist genoemde opvattingen over representatie van de wereld in ons brein als weg tot kennis? Dit is voor mij een echte, geen retorische vraag; mogelijk is het veronderstelde verband er niet. Maar als dat verband er wel is, dan vormen deze inzichten een onderstreping van de hierboven genoemde beroemde uitspraak van Einstein. Wetenschappelijke modellen brengen functionele verbanden in kaart en bieden mogelijkheden tot effectieve interventie in de werkelijkheid maar geven geen kwalitatief zicht op de wereld. En zeker niet op de geestelijke achtergronden.
Onze metaforen schieten tekort
Hiermee kom ik tot de derde en laatste van de bovengenoemde vragen: wat kunnen we met de scheppingsmythe van Tolkien als gestileerde versie van oorsprongsmythen van oude culturen in het debat schepping en/of evolutie? In de eerste plaats merk ik op dat naar mijn inzicht de taal van Genesis 1 - 3 qua genre meer gemeenschappelijk heeft met Tolkiens scheppingsmythe dan met een wetenschappelijk relaas over de oorsprong van het heelal, de aarde, het leven en de mens. Het is taal die betrekking heeft op de omvattende, niet-kwantificeerbare, mysterieuze, geestelijke werkelijkheid waarin heel de geschapen werkelijkheid rust. In het geval van de Bijbel is deze taal geïnspireerd door de oorsprong, grond en het centrum van die wereld. En ook deze formulering is maar een gebrekkige poging om over die werkelijkheid iets te zeggen; onze metaforen schieten tekort.
Wanneer die geestelijke werkelijkheid onze ‘gewone’ wereld binnendringt en daarin werkzaam aanwezig is dan gaan de oorzakelijke, functionele verbanden die de wetenschap ontdekt niet langer zonder meer op. Er treedt een situatie in zoals rond de persoon van Jezus gedurende diens leven op aarde. Krachten van de toekomende eeuw zijn daar werkzaam; krachten die ook aan het begin stonden van Gods werken, de krachten van de missio Dei in de geschiedenis van de wereld. Er gebeuren dan dingen die onze gebruikelijke ervaringen en verklaringen te boven gaan. Met enige voorzichtigheid wil ik suggereren dat de films over The Lord of the Rings iets tonen van een wereld waarin die geestelijke krachten werkzaam zijn; zonder ze nu te willen canoniseren.
Zou wat de Bijbel in Genesis 1 – 3 vertelt over Gods scheppingswerk, over Adam en Eva in het paradijs, niet betrekking hebben op een dergelijke situatie waarin als het ware hemelse krachten zo aanwezig zijn dat de gebruikelijke wetmatigheden niet meer opgaan? Dat ook de wijze waarop de tijd gold anders is dan onze waarneming van fysische tijd?[14] Dat zich daar iets heeft afgespeeld dat ten enenmale ontoegankelijk is voor de wetenschap – ook voor ‘creationistische’ wetenschap? Hoe de resultaten van de huidige wetenschap over het ontstaan van heelal, zonnestelsel, de aarde en het leven zich verhouden tot de waarneming ervan vanuit die geestelijke werkelijkheid, weten we niet. Volgens mij is er voor het verbinden, op welke wijze dan ook, van de scheppingsgeschiedenis van Genesis 1 – 3 en de wetenschappelijke oorsprongsmythe een principieel epistemisch tekort.
De scheppingsmythe van Tolkien helpt ons op een andere manier te kijken naar de bijbelse openbaring over de schepping dan met een door het modern-wetenschappelijke wereldbeeld geïnformeerde blik. Het verschil tussen het bijbelse oorsprongsverhaal en de (overheersende) wetenschappelijke oorsprongsmythe is niet alleen een verschil van taalgenre en kan binnen het wetenschappelijke, inclusief het theologische denken, niet worden geharmoniseerd. Er is een principiële epistemische kloof die zich alleen laat overbruggen vanuit het geloof in Gods actieve werkzaamheid met en in de geschapen werkelijkheid waarin wij leven.
Prof. dr. ir. H. Jochemsen is bijzonder hoogleraar christelijke filosofie aan de WUR en daarnaast vanaf 2009 directeur van Prisma, vereniging van christelijke organisaties in internationaal diaconaat en ontwikkelingssamenwerking.
ë
- Tolkien JRR (1966), De Silmarillion. De boekerij, 2002 (derde druk); vertaald door Max Schuchart, p. 15. Het woord Silmarillion is afgeleid van Silmarillen; de aanduiding van drie juwelen die in de mythische wereld van Tolkien en bijzondere rol speelden. De Simarillion is een verzameling van geschriften van Tolkien over de oorsprong en vroege geschiedenis van de wereld die we tegenkomen in zijn bekendste boeken, The Hobbit en The Lord of the Rings.
- Introduction to Taoism, 4. Cosmos and Gods.http://www.goldenelixir.com/taoism/taoism_intro_4.html. In het taoïsme zijn dat hout, vuur, aarde, metaal en water. Ze zijn te vergelijken met de vier `elementen´ uit de Griekse natuurfilosofie, aarde, lucht vuur en water.
- Een bekende en beroemde vertegenwoordiger hiervan was de abdis Hildegard von Bingen, (1098-1179). https://nl.wikipedia.org/wiki/Hildegard_van_Bingen.
- Reninger E (2017)Taoist Cosmology. https://www.thoughtco.com/taoist-cosmology-3182590
- Bohlman Philip (2005) Music and Religion in India. Encyclopedia of Religion. http://www.encyclopedia.com/article-1G2-3424502147/music-music-and-religion.html
- Philosophy in Indian music. http://www.indianetzone.com/47/philosophy_indian_music.htm
- Kimmerle H (2010) Afrikaanse filosofie. In: Rappard H van, & Leezenberg M (red.) Wereldfilosofie. Wijsgerig denken in verschillende culturen. Amsterdam: Bert Bakker, 186-188.
- In de mythen van de volken komt de Ene, Eru, niet zo als goed, persoonlijk en als oorsprong van alles wat zich verder ook maar aandient, naar voren als bij Tolkien.
- Shenhav A, Rand DA, Green JD (2012) Divine intuition: cognitive style influences belief in God. Journal of experimental psychology 141 (3): 423-428. Ik heb de conclusies heel kwalitatief weergegeven, maar de auteurs gaan in hun studie uiteraard in op methodische en statistische kwesties die hierdoor worden opgeroepen.
- Ik spreek hier vanuit waarneming en laat vragen omtrent echtheid van dat geloof en de leer van de volharding der heiligen liggen.
- Rosenstock-Huessy E (2003), Het wonder van de taal. Vught: Skandalon, 44-47.
- Ik constateer dat de weg van de taalfilosofie tot eenzelfde conclusie leidt als (reformatorisch-wijsgerige) wetenschapsfilosofie: wetenschappelijke taal, inclusief haar theorieën en modellen, geeft slechts een beperkte visie op de werkelijkheid. Wetenschap is gebaseerd op abstracties die inhouden dat men afziet van een groot deel van de werkelijkheid.
- Einstein A (1936) Physik und Realität. Journal of the Franklin Institution, vol. 221; deze uitspraak is vaak geciteerd en op internet zijn veel aanhalingen te vinden.
- Voor zover we toch nog zouden willen harmoniseren wijs ik nog op het volgende: uit de relativiteitstheorie weten we dat de tijdverloop afhangt van relatieve snelheid en van gravitatie. Hoe lang het tijdsbestek is van de processen die in Genesis 1 vanaf vers 1 worden beschreven, hangt af van wie waarnemer is en hoe die positie zich verhoudt tot de aarde. Zie Schroeder GL (1992), Genesis and the Big Bang. New York: Bentham Books, 34-54. Overigens vraag ik me af of de daarin gegeven harmonisatie van het verschil tussen 6 etmalen van Genesis 1 en de miljarden jaren van de kosmologie niet te eenzijdig uitgaat van fysische verklaringen. Persoonlijk zie ik qua harmonisatiepogingen, in aanvulling op wat ik in de hoofdtekst zeg, wel wat in de opvatting dat tussen Genesis 1 vers 1 en vers 2 een catastrofe heeft plaatsgevonden en vers 2 dan ook gelezen moet worden als ‘en de aarde werd woest en ledig.’ Wat zich voor die catastrofe, die zou samenhangen met de val van Lucifer, heeft afgespeeld weten we niet, evenmin als we weten hoe lang die heeft geduurd. Deze visie maakt het begrijpelijker dat Adam tot taak had een afgebakend gebied, de hof van Eden, te bebouwen en bewaren. Dit ‘bewaren’ lijkt erop te wijzen dat vanaf het optreden van Adam ook duistere machten aanwezig waren.