Schepping, verzoening, zonde – en ontstaan en ouderdom van de aarde

Evolutie maakt geen eind aan het geloof dat Christus uit de dood is opgestaan

Een artikel deze titel geven is vragen om ongelukken. Er wordt veel te veel overhoop gehaald voor een artikel van bescheiden omvang. En dan de volgorde van de woorden in de titel. Lukraak achter elkaar gezet, lijkt het wel. De vragen rond ontstaan en ouderdom van de aarde, en dus: evolutie, als aanhangsel, met een gedachtestreepje ervóór. Dat zou wel weer eens kunnen betekenen dat de moderne wetenschap pas haar zegje mag doen, wanneer het theologische verhaal rond is. 

Nu, zo bont zal ik het niet maken, maar ik zal er inderdaad voor pleiten om in de theologie bij de bijbelse leest te blijven. Verder zal ik al dan niet vrijmoedig een hele serie knopen doorhakken. Ik besef dat het onverantwoord is, als je gewetensvol theologie wilt beoefenen, maar toch moet het maar, er zit bij dit thema niets anders op.[1]

Eerst wat herinneringen, omdat die vertellen waar je vandaan komt en binnen welke patronen je hebt leren denken en waarnemen. De eerste biologieles in de vijfde klas van het gymnasium – het moet september 1965 geweest zijn – staat me nog helder voor de geest. Het was toen zo dat je in de eerste twee klassen biologie kreeg, dan twee jaar niet, en daarna weer vanaf de vijfde klas. We kregen een nieuwe lerares, jong nog, vers van de universiteit. Ontwapenend eerlijk begon ze met haar verbazing erover uit te spreken dat ze benoemd was op een christelijke school, want ze was niet godsdienstig. Ik zette me schrap, nu zou het evolutieverhaal komen. Wie schetst mijn verbazing toen ze vervolgens opmerkte dat de idee van de Big Bang en de gedachte dat alles alleen maar toeval en autonome evolutie was er bij haar niet in wilde? Ze vulde het allemaal verder niet in, maar dat hoefde ook niet. De boodschap was helder, de ‘knoop van de geschiedenis’ – om met Schleiermacher te spreken – was voor haar dus nog niet doorgehakt. Het was dus geen dwingend alternatief: óf evolutie, en dan ook God wegstrepen, óf geloven in de God van de Bijbel, en dan de wetenschap negeren.

In 1967 ging ik theologie studeren. Het waren de roemruchte jaren zestig, waarin van alles op de schop ging. De gereformeerde hoogleraar H.M. Kuitert roerde zich duchtig en schuwde provocerende uitspraken niet. In 1968 schreef hij dat ‘de oudste mensheid die we op het spoor kunnen komen [...] eerder een hordewezen [blijkt te zijn geweest] dan een zo fijn besnaard menselijk wezen als de Adam uit Genesis.’[2] Vijf jaar eerder had hij al gesteld: ‘Een “goede schepping” als de oertoestand van een prille wereld is geen wetenschappelijk gegeven.’[3] Tegen deze uitspraken op zichzelf valt niet zoveel in te brengen, het gaat hier over wat we met onze moderne kenmethoden kunnen traceren en wetenschappelijk vaststellen. Toch brachten ze de nodige onrust teweeg, want Kuitert gaf de wetenschap een doorslaggevende stem in wat Godskennis mag heten en liet schepping en zonde helemaal samenvallen.

In Apeldoorn werd scherp geprotesteerd, op bijbelse gronden. J.P. Versteeg keerde zich tegen de gedachte dat je ‘Adam’ in Romeinen 5 kon bestempelen als een rabbijns ‘leermodel’[4], dat wil zeggen: een soort hulplijntje voor het denken dat je na bewezen diensten ook weer kunt uitgummen. In 1972 publiceerde B.J. Oosterhoff zijn hermeneutische studie over Genesis 2 en 3, waarin hij betoogde dat de wijze van spreken van de bijbelschrijver in deze hoofdstukken erop duidde dat het niet om een exact-feitelijke weergave van schepping en val ging, maar om een ‘symbolische werkelijkheid’.[5] Nu, hoe je het ook aanduidt, het lijkt me bij onbevangen lezen van deze hoofdstukken inderdaad tamelijk evident dat ze diepe betekenislagen hebben en dat het daarom gaat. Dat het woord voor de kleding die de Here voor de mens maakt ook de benaming is voor het onderkleed van de priester, en dat cherubs pas weer terugkomen als ze stilgezet zijn boven de ark met het verzoendeksel, is duidelijk iets anders dan wat wij ‘informatieverstrekking’ noemen; het is onderstreping van wat de Nederlandse Geloofsbelijdenis in artikel 17 zegt, namelijk dat God achter de mens aan gaat die bevend voor Hem vlucht, om hem met zijn beloften te troosten.

Oosterhoff en Versteeg deelden de overtuiging dat er het nodige gaat schuiven, als je het ‘na elkaar’ van schepping en zondeval vervangt door het ‘naast elkaar’ van schepping en zonde. Dat vond ik toen ook, en vind ik nog altijd. Maar dan kom je wel in de problemen.

Geschiedenis?!
Ik zet de problemen even op een rijtje en loop een paar geopperde ‘oplossingen’ langs. Het grote probleem is dat de stand van het huidige wetenschappelijke onderzoek is dat de aarde niet zesduizend jaar, maar miljarden jaren oud is, en dat de vondsten van menselijke resten erop wijzen dat de homo sapiens niet de eerste op het wereldtoneel is, maar voorouders heeft, van diverse aard en afkomst. Hoe zeker is dat allemaal? Nu, we worden regelmatig voorzien van nieuws hieromtrent, en we horen ook dat theorieën bijgesteld moeten worden. Toch verandert dat allemaal niet zoveel aan de zaak. Als we met het wetenschappelijk instrumentarium waarmee we op andere terreinen werken en op de fundamentele betrouwbaarheid waarvan we rekenen, de gegevens schiften en beoordelen, komen we niet bij een hof of paradijstuin van zesduizend jaar geleden uit.

We mogen de jongeren niet met een scheur in hoofd en hart laten leven

Het probleem dat daarmee is gegeven, is dat dan geloofswerkelijkheden als zonde, verzoening en verlossing in de lucht dreigen te komen hangen. Je kunt het bijbelse spreken over de ‘zondeval’ wel tot een taalspel omduiden, maar wat gebeurt er dan met de verzoening in Christus en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde? In de literatuur wordt nogal eens verwezen naar een Veluwse ouderling – of het een ‘zintuiglijk-waarneembare’ of ‘symbolisch-werkelijke’ ouderling is, laat ik maar in het midden – die kortweg stelde dat met de verdwijning van de historische Adam zijn hele geloof onderuitging. Je kunt deze ouderling aanvoelen en begrijpen, maar dergelijke bezweringen lossen de vragen niet op. We hebben in de kerk niet alleen met ouderlingen te maken, maar ook met jongeren die gaan studeren en die we niet met een scheur in hun hoofd en hart mogen laten leven. De vraag van de ouderdom van de aarde en de oorsprong van de mensheid kunnen we dus niet laten voor wat die is.

Je kunt het hete hangijzer aanvatten door te bezien of er in de geschiedenis zoals de huidige wetenschap die meent te kunnen reconstrueren iets van een breuk valt waar te nemen, die we als christenen dan als ‘zondeval’ zouden kunnen duiden en benoemen. Het heeft op het eerste gezicht iets aantrekkelijks. Christen-wetenschappers hoeven niet meer weg te duiken en misschien is het zelfs wel mogelijk om het gebeuren van de ‘zondeval’ met de stukken aan te tonen en er apologetisch je winst mee te doen!

Dobbelsteentje
Het lijkt me geen goed idee. Ten eerste is een ontwikkeling die zich over een langere periode uitstrekt en min of meer gelijktijdig bij verschillende groepen mensen (of hun voorouders) voordoet echt iets anders dan Genesis 3 ons laat zien. Het helpt echt – ik noem het dus niet omdat 2017 een groot Lutherjaar is – om weer eens te kijken, waar en hoe Luther over de oorsprong van de zonde spreekt. In zijn uitleg van de Brief aan de Romeinen uit 1515/1516 noteert hij bij de uitleg van hoofdstuk 5:12 dat de zonden die we doen blijken zijn van de doorwerking van de macht van de boze, maar dat de ‘oorsprongszonde’ door die ene mens, Adam, in de wereld gekomen is.

Waar het nu op aankomt is dat Luther het hier niet over een theorie heeft, een verklaring of iets van dien aard, maar belijdend spreekt, zichzelf er helemaal bij insluit. Dat de zonden die wij doen niet maar ‘onze keuzes’ zijn, maar alleen te verstaan zijn vanuit een macht die groter is dan wij, is geen verontschuldiging. In diezelfde commentaar merkt hij bij hoofdstuk 7:1 op dat de ‘filosofen’ (= de ongelovigen) menen dat de zonde ergens in de mens zit en dat je die daarom ook op de een of andere manier uit de mens moet kunnen weghalen.

Het móet mogelijk zijn om de zonden uit te zuiveren, bijvoorbeeld zoals je een aardappel pit. Zou dat niet helpen om de mensen te gaan begrijpen? De een is een vrijwel gave aardappel, een hoogstaand mens, de ander – wat houd je ervan over, als je gaat ‘ontpitten’? Een heel klein dobbelsteentje, maar hoera! – er is toch onder en achter de ‘ruwe bolster’ een ‘blanke pit’! Vergeet het maar, zegt Luther. De zonde is ons levenselement, of beter: ons doodselement. We zijn onszelf kwijt, buiten God zijn we als een vis op het droge die verrukt is over de nieuwe perspectieven die hij buiten het water meent te zien, maar die vergeet dat hij buiten dat water – buiten zijn bestaan in God, in zijn Woord – ten dode opgeschreven is. 

In de zonde is een niet-anders-kunnen aan de orde

Wat zegt de ‘theoloog’ (= de gelovige)?  De ‘theoloog’ beseft dat de mens in de zonde is. De ‘oorsprongszonde’ kom ik niet op het spoor door historisch onderzoek, maar enkel in de belijdenis dat ik niet over de vrijheid beschik om mijn leven goed te maken. Psalm 51 is ook heel belangrijk voor Luther. Ook daar geen theorie, geen verklaring, maar belijdenis en – uit die belijdenis geboren inzicht. David ziet als in een flits dat het eigenlijke van wat hij gedaan heeft zijn oorsprong heeft in wat we als mensen met elkaar gemeen hebben: dat we ons door die ene menselijke daad van de zonde hebben uitgele­verd aan de boze. Er is niets minder dan ‘schepping’ nodig, hérschepping: ‘schep in mij, God, een hart dat leeft in het licht.’ Zonde is niet iets – zo legt de theoloog Hans Iwand Luther uit – dat door ons doen en laten ons leven binnenkomt, maar het is een manier van zijn die in onze daden gestalte aanneemt. Zonde is pas echt – passie. Een schuldbelijdenis die dat verstaat zal ook inzien dat in de zonde als zodanig een niet-anders-kunnen aan de orde is. Het gaat niet om een keuze die langzaam maar zeker gestalte krijgt in de loop van de geschiedenis, maar om de dieptedimensie van het zondaar-zijn, de vertrouwensbreuk naar de Schepper toe.

Ten tweede: Als het een ontwikkeling zou zijn, dan was het ook een gebeuren dat te traceren valt – historisch, psychologisch, sociologisch en dergelijke – en dus ook weer een andere kant uit kan of zelfs teruggedraaid kan worden. Opnieuw hebben we Luther tegen, nu in zijn uitleg van Galaten 3. ‘De zonde is niet daar waar wij haar menen te zien, ze is niet in de wereld, ze is op Christus die voor ons een vloek geworden is.’ Daarmee bedoelt Luther dat we niet moeten proberen te sleutelen en schaven aan onszelf, om de ‘pitten’ weg te werken, maar dat de erkenning van wat er onder al het kwaad dat we doen ligt ons bij God brengt – en dan kan het niet anders: ook bij Christus.

Onopgeefbaar
Proberen we de zonde toch ergens te ‘vangen’, dan – dat ten derde – ontkomen we er niet aan ons met het spreken over zonde op het veld van het morele te begeven. Maar ook al is het bijbels spreken over zonde verweven met wat wij het morele noemen – zie Psalm 51 –, het is er toch van onderscheiden en valt er zeker niet mee samen. De echte scheidslijn in deze wereld loopt niet tussen de mensen die redelijk netjes leven en de anderen, maar tussen ons allemaal en Christus. Als we dit niet erkennen valt naar mijn gedachte niet goed in te zien waarom je iets als verzoening nodig hebt en wat dat zou kunnen inhouden.

De andere manier om eruit te komen dat je het spreken van de wetenschap en dat van de theologie helemaal uit elkaar haalt. Dan ben je van een aantal problemen af, maar de problemen die je overhoudt zijn er niet minder om. Het intelligentste en sympathiekste voorstel staat op naam van Karl Barth, die stelde dat het erom ging de schepping te zien als toneel waarop het verbond zich afspeelt, en dankbaar te erkennen dat God de wereld geschapen heeft om er met ons mensen samen te zijn. Bij dat verbond moeten we meteen aan Jezus Christus denken. Wat er ook aan kwaad en zonde is, God heeft het van eeuwigheid al gezien en bij voorbaat in Christus overwonnen. In deze benadering hoef je niet precies te weten wanneer en hoe de zonde de wereld binnengekomen is, het gaat erom te leven uit de overwinning van Christus. Het hoeft geen betoog dat deze kijk heel wat gevolgen heeft voor het denken en spreken over zonde, geloof, enz. Ik houd het maar bij Noordmans: ‘God heeft de dingen goed geschapen; meer zegt ons de Bijbel niet. De conclusie te trekken ligt aan ons. En ook die conclusie wil de Bijbel nog wel voor ons trekken.’[6] De volgorde schepping-zonde lijkt me onopgeefbaar en daarom zal wat de Bijbel zegt over ontstaan van mens en wereld binnen een denken vanuit de evolutie pijn blijven doen. 

In de titel van dit artikel staat verzoening vóór zonde. Dat heeft zijn redenen. De al genoemde tegenwerping van de Veluwse ouderling zegt dat je wanneer je Adam afdankt meteen ook de verzoening verspeelt. Hij heeft ontegenzeggelijk een punt. In Romeinen 5 stelt Paulus Adam en Christus immers tegenover elkaar. Twee ‘verbondshoofden’, heet het wel in de dogmatiek. Door te zondigen heeft Adam, de eerste mens, ons in zijn val meegesleurd. Wij delen in zijn ‘erfschuld’. En er is niet alleen die toerekening van Adams schuld, er is ook de reële overdracht in de vorm van de ‘erfsmet’, van de ene generatie op de andere. Het zijn niet de meest aansprekende en overtuigende onderdelen van de geloofsleer. Ze proberen op hun manier te doen wat de hiervoor beschreven historische benadering ook probeert, en ze lijden aan eenzelfde euvel: het overtuigt niet en ze roepen ook nieuwe vragen op.

De poten onder onze gereformeerde stoel worden niet weggezaagd

Maar heb je deze begrippen niet nodig om de verzoening inzichtelijk te maken en er de noodzaak van in te zien? Dat staat te bezien. Het juridisch perspectief is slechts één van de invalshoeken die de Bijbel in dit opzicht laat zien. Wie dit perspectief isoleert of zelfs tot een en al verklaart, mist de kern. Verzoening is niet maar betaling voor de schuld, het is het oordeel over de zondaar zelf, en het geschenk van die nieuwe gerechtigheid van Christus. Dat houdt in dat er niet alleen schuld wordt uitgedelgd, maar het gaat veel verder en dieper: een oude mens wordt weggedaan, een nieuwe mens is in het leven geroepen. En dat leven is Christus. Waar bij de offers in de tempel het geofferde weg is en daarmee het effect van het offer aanstonds opdroogt, is Christus offer en priester tegelijk en pleit Hij voor de zijnen. Het veelkleurig getuigenis van het Nieuwe Testament over verzoening gaat al onze verstaanskaders te boven en te buiten, want het gaat hier niet om leerstellige theorieën, maar om een levende werkelijkheid. Wie zichzelf leert kennen als in zichzelf uitzichtloos aan de zonde geketend, zal zich verheugen over Christus die die gevangenis binnentreedt en de ketens doet springen.

Nee, dan is de vraag of schepping en zonde altijd al samenvallen óf dat er sprake is van een ‘na elkaar’ niet ineens oninteressant geworden. Maar er komt wel een zekere ontspanning. In Psalm 51 heeft David het niet over hoe het dogmatisch allemaal zit, nee, hij ontdekt dat, hoe ver hij ook teruggaat, er nooit een tijd in zijn leven is geweest dat de zonde er nog niet was. En toch, hij is niet een zoogdier met driften van wie je niks anders kunt verwachten, maar een mens die tegen zijn Schepper zondigt – en geen enkel excuus heeft dat hout snijdt. We hoeven niet in paniek te raken dat de poten onder onze gereformeerde stoel worden weggezaagd, maar in de oer-reformatorische benadering van Luther vinden we juist de toegang tot de echte zekerheid van het geloof. Het is een zekerheid die niet op zichzelf kan staan, als theorie, maar wel precies aanwijst wat er aan de hand is met mij, en met ons allemaal, en dan op zo’n manier dat het mijn kijk op mijzelf en de wereld bepaalt en mij helpt mijn weg te vinden in de vragen van zonde en schuld.

Zondag 9 van de Heidelberger Catechismus, over het geloof in God de Vader, de Schepper van hemel en aarde, zegt niet zo veel over de oorsprongen van de wereld. In een tussenzin wordt gezegd dat de Here hemel en aarde, met alles wat er in is, uit niets geschapen heeft en deze ook door zijn eeuwige raad en voorzienigheid onderhoudt en regeert. De hoofdzin is dat Hij om Christus wil zich ontfermt, voor de zijnen zorgt en het kwaad tegengaat, als almachtige God en trouwe Vader.

Twee manieren
Komen we nu toch uit bij twee werelden? Ja en nee. Liever zou ik zeggen: twee manieren van spreken, elk met een eigen grammatica die je goed uit elkaar moet houden, maar ook bij elkaar moet houden en steeds weer tegen elkaar aan leggen. De ene manier van spreken is die van de wetenschap, zoals die zich in de loop der eeuwen ontwikkeld heeft. We werken er allemaal mee, we profiteren er allemaal van (en lijden er trouwens ook onder!). Het is een benaderingswijze van de werkelijkheid die vrij wil zijn en blijven van vooroordelen. ‘Heb de moed je eigen verstand te gebruiken.’

Is deze wetenschap het een en al? Nee, dat lijkt me niet. Zij heeft haar schaduwkanten en is niet gevrijwaard tegen blikverenging. En ze krijgt altijd weer levensbeschouwelijke en zelfs religieuze trekken toegekend, die nu eens niet op ‘geloof’ zouden berusten, maar onwrikbaar vaststaan. We mogen dan in onze tijd misschien het einde van de ‘grote verhalen’ beleven, evolutie is ‘meer dan een theorie; het is een ‘verhaal’ dat springlevend en dominant is.

De kerk heeft sinds de Middeleeuwen tegenover de voortschrijdende wetenschap als in een reflex eerst vooral op de rem getrapt, maar de laatste twee eeuwen neemt de mainstream-theologie meestal als één van de eerste de hoed af voor nieuwe theorieën, als ze al niet in toejuichingen uitbarst. Voor kritiek moet je niet bij deze opinion leaders (of followers?) zijn. Intussen heeft de vooruitgangsidee de fascinatie van een heus geloof, en de evolutie die we uit de harde data destilleren vertelt hoe het is gegaan en ook zál gaan. Dat lijkt me echter te veel eer. We hebben de onuitroeibare neiging om te denken dat we vandaag wel zo ver met alle onderzoek zijn dat we definitieve resultaten kunnen bekendmaken, maar wie even terugdenkt aan de ontwikkeling van de wetenschap in vroeger eeuwen zal gauw inzien dat latere geslachten ook weer het nodige aan ‘wetenschappelijke zekerheden’ losgelaten hebben.

Het gaat om dingen die ‘onder ons volkomen zekerheid hebben’

De andere manier van spreken is die van het belijden, waar we zelf helemaal bij in zitten en dat ons leven vormt en in dat leven ook zijn waarheid toont. Het gaat daarom om zaken die niet vrucht zijn van wetenschappelijk onderzoek. Het gaat om dingen die ‘onder ons volkomen zekerheid hebben’. Dat hebben ze niet omdat het wetenschappelijk onderzoek die zekerheid heeft opgeleverd, maar omdat het geloof van beloften leeft, die zelf verankerd zijn in Gods daadwerkelijk handelen in de geschiedenis. Dat is een ander spreken, met een andere grammatica.

Tussen die twee manieren van spreken zit geen waterdicht schot. Ze kunnen bij elkaar komen, ze schuren. De wetenschap met haar resultaten stelt theologie en kerk voor vragen die ze niet uit de weg kan en mag gaan. Laat duidelijk zijn: doen of onze neus bloedt is geen optie. Het gaat de confrontatie met de wetenschap van onze tijd uit de weg en laat studerende jongeren – én ouderen! – in de kou staan.

Er is in de loop van de eeuwen door de wetenschap al heel veel in de werkelijkheidsbeleving van christenen veranderd. Maar het heeft geen eind gemaakt aan het geloof dat Jezus Christus uit de doden is opgestaan, zonder welk geloof het evangelie leeg en zonder kracht is. Christenen doen er zeker vandaag goed aan de eigen grammatica van het geloof voor ogen te houden om zodoende eerlijk, nuchter en kritisch wetenschap te beoefenen. En – om in hun manier van leven te laten zien dat het in het christelijk geloof gaat om een waarheid die vrij maakt en helpt om wegen ten leven te vinden en te gaan.

Prof. dr. G.C. den Hertog is emeritus hoogleraar ethiek en dogmatiek van de Theologische Universiteit Apeldoorn.

  1. In dit artikel ga ik voorbij aan het recent verschenen boek van prof. dr. G. van den Brink (En de aarde bracht voort. Christelijk geloof en evolutie), omdat ik bij het schrijven van dit artikel nog geen kennis van zijn boek heb kunnen nemen.
  2. H.M. Kuitert, Verstaat gij wat gij leest?, Cahiers voor de gemeente 4, Kampen 1968, 25.
  3. H.M. Kuitert, ‘De goede schepping’, in: H.M. Kuitert, Anders gezegd. Een verzameling theologische opstellen voor de welwillende lezer, Kampen 1970, 32.
  4. J.P. Versteeg, ‘Is Adam in het Nieuwe Testament een “leermodel”?’, in: W. Kremer e.a., Woord en kerk. Theologische bijdragen van de hoogleraren aan de Theologische Hogeschool van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland bij de herdenking van het vijfenzeventigjarig bestaan van de Theologische Hogeschool, Amsterdam 1969, 29-70.
  5. B.J. Oosterhoff, Hoe lezen wij Genesis 2 en 3? Een hermeneutische studie, Kampen 1972.
  6. O. Noordmans, Herschepping. Beknopte dogmatische handleiding voor godsdienstige toespraken en besprekingen, Zeist 1934 / Amsterdam 1956, 71; hier geciteerd naar: Verzamelde werken deel II. Dogmatische peilingen. Rondom Schrift en Belijdenis, Kampen 1979, 246.