Struikelend terug naar het begin

Bijbelschets bij Genesis 1:1

‘Waarom bestaan wij? Waarom bestaat er eigenlijk iets en niet gewoon niets?’ Deze vraag, de vraag naar het begin, zullen we altijd wel blijven stellen. Maar voor een antwoord gaan we al lang niet meer naar de dominee of naar de filosoof. We gaan ervoor naar de wetenschapper, de natuurkundige. Tegenwoordig is het begin haar (of zijn) terrein. Ik zeg daar niks verkeerds over; ik vind het zelf ook buitengewoon boeiend wat de natuurkunde allemaal ontdekt.

Wat de wetenschappen zeggen over het begin van de wereld is in grote lijnen wel bekend, veronderstel ik. Over de oorsprong van het leven vertellen ze dat de aarde voor het ontstaan van leven de ideale omstandigheden heeft: veel water, niet te warm niet te koud, een grote maan in de buurt die een beetje leven in de brouwerij brengt en die al te grote meteoren en dergelijke uit de buurt houdt, en zo nog wat factoren.

Maar is er dan zomaar vanzelf leven ontstaan?          

Over zon en maan en sterren, en de aarde zelf, zeggen we dat ze zijn ontstaan als piepklein onderdeeltje van het spel van materie en energie dat op gang is gekomen toen alles wat we nu om ons heen zien – al te simpel gezegd: ineens uit elkaar spatte. We zien alles bij elkaar wegvliegen, en die conclusie ligt voor de hand: alles wat we nu zien, en nog veel meer, zat ooit samengebald in één – ja, in wat… Daar moeten we weer zwijgen. En de natuurwetten, die daarna gingen regeren, waarom zijn die zoals ze zijn en waarom niet anders? En waarom zijn ze niet de ene keer zus en de andere keer zo? Ook op die vraag komt nauwelijks of geen antwoord.

Zwijgen en spreken
‘En,’ vraagt het kind, en iedereen voelt die vraag branden (Immanuel Kant zou zeggen: zo zit ons denken nu eenmaal in elkaar): ‘hoe kwam dat dan, dat allereerste begin? Waar komt dat vandaan, hoe is het begonnen?’ Maar daar zegt de natuurkunde opnieuw: die vragen kun je eigenlijk niet meer stellen, laat staan beantwoorden. Daar, in dat allereerste begin, gaan de natuurwetten niet meer op, daar kunnen we niks zinnigs meer over zeggen. Het begin was er gewoon, en waarom? Onmogelijk te zeggen. Wat ‘het begin’ is, weten we uiteindelijk niet. Daar stopt ons begrippenmateriaal. ‘Hier moeten we zwijgen’ – dat is een filosofisch interessante uitspraak… De natuurkunde komt wel een heel eind, en ze zegt prachtige dingen – maar er komt altijd een punt waar de natuurwetten geen antwoord meer geven. Het laatste antwoord krijg je niet. Je mag er best de natuurkunde en de biologie bij halen; graag zelfs. Maar zelfs de wetenschap moet vroeg of laat een keer zeggen: hier stopt het menselijke verstand.

De Bijbel weet daar overigens ook alles van. Teruglezend in de geschiedenis van de kosmos struikelen we in de Bijbel altijd over de drempel van Genesis 3. Over de drempel van het streven naar kennis van goed en kwaad, leven en dood – de struikelpartij die uitloopt op grote verwarring over goed en kwaad, leven en dood. Wat kunnen we na deze struikelpartij nog precies weten over onze inbedding in de kosmos? Hoe ver kunnen we eigenlijk terugredeneren? Waar lopen de grenzen van ons kennen precies? Kan er niet ooit iets zijn gebeurd waar ons redeneren voor moet stoppen? Genesis 1 en 2 confronteren ons met ons onvermogen het volmaakte te denken. En het begin te denken. Wat is dat toch: een begin waar je niets meer vóór kunt denken? Zijn we dan al niet veel te ver gegaan met terug redeneren? Van die grenzen zal ook elke wetenschapper zich bewust moeten zijn.

Waar de wetenschappelijke mens zwijgen moet, spreekt de Bijbel

Het is het goed recht van de natuurkunde toch door te vragen. Daardoor helpt ze ons werkelijk om heel veel van wat we om ons heen zien, te begrijpen. Dat wil zeggen: te zien waar het allemaal vandaan komt. Hoe de kosmos werkt. Wat onze plaats en mogelijkheden zijn. Maar dit spreken blijft ook altijd een spreken boven onze macht. Een duizelingwekkend spreken, dat zich bewust moet zijn van het grote voorbehoud: ergens gaat dit spreken de gestruikelde-mensenmaat te boven.

En nu zegt de Bijbel toch iets over ‘in het begin’. Daar waar de mens zwijgen moet, waar zelfs de wetenschappelijke mens zwijgen moet, daar spreekt de Bijbel. ‘In het begin schiep God de hemel en de aarde.’ God staat aan het begin. Dat zijn machtige woorden. Maar de menselijke onmacht om hier iets te zeggen wordt er niet door weggenomen. Ze wordt er eerder door bevestigd. Waarschijnlijk begin je pas te begrijpen wat hier staat als je inziet dat een mens dit helemaal niet kan begrijpen. Als je weet dat je hier, aan het begin, of je nu natuurkundige bent of kind, atheïst of agnost of hartstikke gelovig, dat je hier met lege handen staat. Wij weten zelfs niet wat dat woord betekent: begin.

Kortzichtig
Ik herinner me een gesprek met een man die net op tv een documentaire had gezien over het heelal en het ontstaan van het alles. Hij vond het maar vreemd om in gesprek te zijn met een dominee, eentje die de Bijbel ook na zulke documentaires nog serieus kon nemen. Wij weten toch inmiddels wel hoe de boel in elkaar steekt, zei hij. En in de Bijbel, ach nou ja, die mensen die probeerden ook maar wat. Die Bijbelschrijvers dachten dat ze ergens hadden opgepikt hoe een god alles in elkaar had geknutseld. De goeie sullen. Ze geloofden ook nog in tovenarij en zo. Gelukkig is inmiddels de rede wakker geworden. Dus nee, dat je nou nog iets met de Bijbel zou kunnen… Wake up!

De man raakte bij mij een gevoelige snaar: ik kan er nu eenmaal erg slecht tegen om voor een onnadenkende naloper van goeie sullen te worden uitgemaakt. Dus ik zei zoiets tegen hem: Die Bijbelschrijver was slimmer dan u en ik bij elkaar (ik bedoelde natuurlijk: in ieder geval veel slimmer dan u)! Ze wisten toen heel wat meer over de wereld dan u denkt. Ze hadden toen ook wel in de gaten – misschien wel beter dan wij – hoe ondoenlijk het is om over het begin iets zinnigs te zeggen. Als ze daar onzin over hadden verkocht, hadden de mensen hen toen ook heus wel uitgelachen. En toch hebben ze het in de Bijbel aangedurfd om meer te doen dan alleen maar te zwijgen, over willekeur of niet, en over waar ons bestaan in Gods naam goed voor is. Daar hadden ze blijkbaar goede redenen voor. Het is juist kortzichtig om dat zomaar naast je neer te leggen.

Het misverstand van deze man kom je erg vaak tegen. Het misverstand dat godsdienst en Bijbel het vooral hebben over het begin. Over hoe we hier gekomen zijn, meer dan over waarom we hier zijn. ‘Godsdiensten,’ zegt men, ‘geven antwoorden op vragen die mensen niet meer kunnen beantwoorden. Het zijn de laatste pogingen van de mensen om daar toch nog antwoord op te geven. Waar de mensen het niet meer zien, daar gaan we goden zien, of God. En de Bijbel is één zo’n poging om een antwoord te geven.’

Als dat alles zou zijn, dan zou ik het liever voor gezien houden. Dan zou ik zeggen: ‘Geef mij de natuurkunde maar, dan heb ik genoeg. Wat de natuurkunde niet weet, dat weet niemand. Dat kun je ook niet weten. Laten we het nou maar gewoon toegeven: in de kerk houden we onszelf zoet met sprookjes, mythen, verzinsels die nog een beetje troost geven. De Bijbel geeft een antwoord, dat wij mensen niet kunnen geven. Het klinkt mooi, maar of het ook ergens op slaat, dat is nog maar de vraag.’

Waarom blijven we zo hardnekkig geloven in de Schepper?

Maar dat zeg ik niet. Ik blijf toch maar zingen over de schepping en over God de Vader, de Schepper. We blijven de Bijbel lezen om daar wijzer van te worden. Waarom? Waarom blijven we zo hardnekkig geloven in de Schepper? Waarom blijven we Genesis 1 spellen?

Omdat het eenvoudig niet waar is dat de Bijbel alleen maar een antwoord geeft op die allerlaatste vraag: ‘Waarom zijn we er? Waarom is er niet gewoon niks?’ Het zinnetje ‘in het begin schiep God’ is veel meer dan alleen maar een antwoord op die vraag. Alsof God alleen gesproken zou hebben aan het begin, toen de hemel en aarde geschapen werden, en we verder al in geen miljarden jaren meer iets relevants van Hem gehoord hebben… Nee, dit boek staat juist middenin het leven van alledag, het leven dat stinkt naar zweet en geld en mest, het lachende leven vol schoonheid en liefde, het leven van school en werk, het leven van trouwen en kinderen krijgen, het leven van de keuken en de slaapkamer. Het leven van teleurstelling, oorlog, onrecht en dood. Middenin die wereld kun je God tegenkomen. Daar is de Bijbel op gefocust.

Denk maar aan de geschiedenis van Israël. Het volk dat ontstond en groeide op vreemde grond, in de verdrukking van Egypte, het volk dat zo wonderlijk werd bevrijd, niet één keer maar vele keren – tot in onze tijd toe. Steeds weer krabbelden de Israëlieten uit donkere diepten omhoog. Middenin hun geschiedenis kom je God tegen, in daden en in woorden. Israël was nooit Israël gebleven zonder Mozes en de profeten. God was aanwezig in hun wonderlijke weg door de tijd. Dat inzicht komt het eerst; pas daarna kun je gaan begrijpen wie de Schepper is.

Evenzeer – of nog meer – focust de Bijbel op Jezus, hoe Hij vanaf het allereerste begin middenin het leven gestaan heeft, of zich aan de akeligste kanten van de wereld bevond. Zijn wieg was niets anders dan een trog. Alledaagser kun je het allemaal niet krijgen. De Bijbel focust op dit kind, op deze mens, omdat de opstanding zegt: dit kind is God zelf, middenin onze wereld gekomen. Middenin het leven. Middenin steden vol kamelen en mensen met manden op hun hoofd, mensen die minden en bedrogen, mensen die stonken en zich weer wasten. De wereld met z’n mooie en lelijke kanten. Onze wereld. God staat niet alleen maar aan de rand. Hij staat er middenin. Dat komt allemaal eerst, daar raakt de kerk al eeuwenlang het eerst van onder de indruk – God zelf, op deze manier middenin de wereld aan het werk – en pas daarna beginnen we weer na te denken over zijn majesteit, en macht, en licht, en schepping.

We hoeven nooit bang te zijn voor de resultaten van onze waarnemingen

Waarom die woorden over een God die de wereld geschapen heeft? Niet omdat dat nu eenmaal het enige antwoord is op onze laatste vragen, maar omdat de God die middenin het leven staat, de God die zich nog geen moment onbetuigd heeft gelaten, de God die zichtbaar werd in Christus, en in zijn daden voor zijn volk – omdat die God het zegt: ‘Mijn volk: Ik sta aan je begin. Ik sta aan je einde. Nu val je niet uit mijn hand. Straks val je niet uit mijn hand. Nog nooit ben je buiten mijn bereik geweest. Ik was er, vanaf je allereerste begin.’ Die God moet wel de Schepper zijn.

Spreek gerust
Het verhaal over zo’n Schepper verzin je niet – zeker niet alleen maar omdat je nu eenmaal wilt weten waar we vandaan komen. Een verhaal over zo’n Schepper komt niet uit mensengedachten op. Mensenteksten zouden de keten van oorzaak en gevolg tot in het eindeloze doortrekken. Tot aan een oerknal. Of tot aan de geboorte van de goden. Maar er is meer aan de hand met onze wereld. We komen ergens vandaan en gaan ook ergens naartoe.

En de natuurkunde? Geeft zij dan, naast het betekenisverhaal van de Bijbel, eenvoudig het feitenrelaas: zo is het gegaan? Ik denk dat daar net iets meer over te zeggen valt. Als deze liefdevolle Schepper er niet was geweest, dan had het feitenrelaas van de natuurkunde ons tot wanhoop kunnen drijven. Nu God betrouwbaar is gebleken, kunnen we dat wat we over de oorsprong vinden – met alle slagen om de arm vanwege de beperkingen van ons kennen – lezen als een verhaal met een betekenis. Dat is geen versmalling of inkadering van de natuurkunde; het geeft integendeel een enorme ruimte. Want we hoeven nooit bang te zijn voor de resultaten van onze waarnemingen.

In het begin schiep God. Daarom kijken we naar dat begin – voor zover we dat kunnen – met verwondering en met verwachting. En niet met afschuw.

Prof. dr. E. van ’t Slot is Wapenveld-redacteur. Hij is seminariumdocent en onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit, en bijzonder hoogleraar vanwege de Confessionele Vereniging aan de Rijksuniversiteit Groningen.